Twintig

Het gedonder met onderde-maatse huishoudens - en van gedonder kon je bij dat van Freddie en Désirée in tweeërlei zin eigenlijk totaal niet spreken - begint naar algemeen wordt aangenomen meestal in de slaapkamer. Dat was hier zeker het geval, en wel op de meest letterlijke manier, waarbij slaapkamer verstaan dient te worden als de kamer waarin geslapen wordt. Waar Freddie het liefst in lag was een tamelijk zacht tweepersoonsbed met een deken eroverheen; wat hij kreeg was een vrij hard eenpersoonsledikant met een dekbed. Een hard bed moest zogenaamd goed zijn voor zijn rug, of een zacht bed slecht. Het dekbed had een andere reden, maar die was hij vergeten. Hij gaf de voorkeur aan een dik gordijn om het daglicht te weren ‘ zodat hij ‘s morgens uit kon slapen, zo lang mogelijk, dacht hij soms stiekem; Désirée had het liever dunner en kreeg haar zin, maar aan haar kant, van het raam weg, was het verschil minder merkbaar. Dat betekende dat Freddie iedere morgen een uur of twee had om over de dingen na te denken en dat was een zodanige ervaring dat hij doorgaans maar al te graag die twee uurtjes eerder van zijn kleine harde bed zou zijn opgestaan als hij er maar iets op had kunnen vinden om dat te doen zonder een begin met de dag te maken.

Nu en dan kwam Freddie, in deze matineuze zelfbespiegelingen, dichter dan ooit tot de constatering dat hij dan wel de meeste tijd doorbracht zonder al te veel te voelen, maar dat je er in het andere geval van op aan kon dat het om een onaangenaam of op zijn tijd zelfs pijnlijk gevoel zou gaan. Toen hij zo’n knullige tien jaar oud was, had hij eens iets over de oorlogservaringen van een soldaat gelezen — de Eerste Wereldoorlog moest het geweest zijn - waaruit naar voren was gekomen dat het leven aan het front, zoals dat heette, voor negenennegentig procent uit verveling en voor één procent uit vrees bestond, en ofschoon hij nooit vlug van begrip was geweest had hij onmiddellijk geweten dat dat een soort beschrijving van zijn eigen leven was. Zonder het indertijd echt te beseffen, had hij de angstfactor op school getracht toe te dekken door de pias uit te hangen, maar toen hij tegen de twintig liep was die vlieger niet meer opgegaan. Het stelde niet veel voor, die vrees, het haalde het niet bij die fobieën waar iedereen de mond vol van had, maar het was net genoeg om zich er nooit op te verheugen om ook maar iemand te ontmoeten, en toen had Désirée zijn pad gekruist. Eerder dan je misschien voor mogelijk had gehouden, was ze begonnen zich zo’n beetje over hem te ontfermen, beslissingen voor hem te nemen, wanneer nodig voor hem klaar te staan, zijn kleren voor hem te kiezen. Na een poosje was het hem gaan dagen dat ze daarvan meer voor hem in petto had dan hem lief was of dan eigenlijk goed voor hem was of wel zo leuk meestentijds. En op een keer toen hij na een paar glaasjes op Kerstmis in een rare bui geweest was, had hij tegen zichzelf gezegd dat hij veel beter af geweest zou zijn met een halfjaartje tot een jaartje Désirée om hem uit de kreuk te halen en weer glad te strijken, gevolgd door een sluwe overstap naar iemand die minder nadrukkelijk altijd aanwezig was dan zij, maar toen was het natuurlijk al veel te laat. En geen kinderen. Ze was er heel stellig in dat zijn zenuwen daar niet tegen bestand zouden zijn geweest. (En misschien was het maar goed ook dat die arme drommeltjes het levenslicht nooit zouden aanschouwen.)

Voor het ontbijt waren er vruchtesapjes waar op de een of andere gewiekste manier alle pit uitgehaald was, en de kruidenthee die beter was voor Freddie dan de Ceylon thee en gezoet met honing waar op identieke wijze alle smaak aan onttrokken was en natuurlijk, wat anders, wat kon je je daar verder nog bij voorstellen dan eigengemaakte muesli die niet alleen goedkoper was, maar ook onaantoonbaar beter voor hem. Het, dat wil zeggen het ontbijt, bracht op de geëigende dagen ook The New Statesman and Society zowel als The Spectator en The Observer zowel als The Sunday Times. Désirée was als de dood dat boze tongen, met andere woorden Howard en Charles vermoedelijk, zouden beweren dat ze het soort Thatcheriaan of post-Thatcheriaan was die alleen, enzovoort enzovoort. Freddie zelf was zich van geen dogmatisch verschil tussen de verschillende organen bewust en las de gedrukte tekst onbevooroordeeld, hoewel zelden langer dan een paar honderd woorden achtereen, omdat deze zich voor zijn gevoel praktisch uitsluitend bezighield met de rentevoet en met mensen die onder de geheimzinnige noemer ‘interne maïtresses’ vielen. Hij had het nog het moeilijkst met de stripverhalen, die gewoonlijk enkel uit ernstig kijkende mannen bestonden die pijp rookten of ogenschijnlijk zonder enige betrokkenheid door hun bril staarden.

Op de morgen nadat Harry hen in het passeren een luchtje had zien scheppen, zei Désirée: ‘We moeten binnenkort maar eens over de vakantie gaan denken.’

‘Dat hadden we dacht ik toch allemaal al gedaan,’ zei Freddie. ‘Thailand was het toch? Of Birma? Het heeft ons dagen gekost. Hotels geboekt en al.’

‘Nee, nee, ik heb het over volgend jaar. We moeten er gauw eens voor gaan zitten.’

Van de groeiende waslijst van zaken waar Freddie met afschuw aan dacht, spande de vakantie wel de kroon. Het waren niet de gewone schermutselingen in de vertrekhal van de luchthaven en de strubbelingen rond een foutieve boeking die hem dwarszaten. Dat was iets waar hij schik in had, naar uitkeek, zelfs plannetjes voor maakte - hij wist nog goed dat hij eens bijna een hele morgen met een geldig excuus in Mantua zoek was geraakt, niet direct de meest gezellige plaats, maar toch een plaats, en dat hij een kopje koffie had gehad en wat in de winkels had rondgesnuffeld voordat Désirée hem helemaal vanaf de overkant van een kolossaal plein in het vizier had gekregen en onverbiddelijk was komen aansluipen. Nee, in het buitenland was het goed toeven, en geen Engelsman had ooit romantischer dromen gehad van de alcazars van Granada of de torens van Trebizond dan Freddie Caldecote. De kneep zat hem erin dat de plek naast hem in de bus naar of van het alcazar onver-mijdelijkerwijs door Désirée bezet zou zijn en de dromedaris of wat het ook was met bestemming de desbetreffende toren haar als zijn lieflijke last mee zou torsen, met de blik op haar horloge. De fameuze Mantuese uitbraak was een vermetele, maar eenzame uitzondering geweest, goed voor een morele opsteker, maar van geen praktisch nut.

Er kon of mocht nooit iets op deze reisjes of waar dan ook. Want Freddie was ziek, niet echt in staat van klinische onbekwaamheid, maar te zeer op het randje om alleen gelaten te

worden, met de voortdurende noodzaak voor een speciale oppas. Het speciale bed en de speciale muesli maakten deel uit van een hele wereld van speciale hemden, speciale oefeningen, speciale leefregels gedicteerd door zijn prostaat. Dat met die prostaat was pech geweest, had zijn algehele gebrekkigheid officieel gemaakt, openbaar, tastbaar, voor discussie vatbaar. Nu zou hij voor altijd in de positie verkeren van degene die voortdurend door de ander moest worden beschermd en in de gaten gehouden. Afgezien van al het andere was het een beetje een hard gelag omdat Freddie, die ene kwaal uitgezonderd, voor een man van zijn leeftijd nog tamelijk vief was, gezond van hart en longen, met een regelmatige stoelgang en in het algemeen zelfs gezegend met een maag als een paard zolang deze gedwongen werd om het tegen al die speciaal voor hem gekweekte produkten, van katoenpluksel tot organisch mangaan, op te nemen. Wat overbleef was zijn voet. ‘Vind je ook niet dat het vanavond weer eens tijd wordt voor een rondje pedicure?’ zei Désirée.

‘Oh, ik geloof niet dat dat alweer nodig is, het kan niet meer dan een paar…’

‘Liefste, dat gaat in één moeite door, heus waar. Ik vind het leuk om te doen, zo knus en zo. En je weet hoe lekker je het zelf vindt.’

Dat was volkomen nieuw voor Freddie. Zijn gevoelens omtrent pedicuresessies waren nogal ambivalent, om niet te zeggen in eeuwigdurende, zij het kalme, beroering. Ze waren een voortreffelijk, misschien wel het beste, voorbeeld van de pseudo-be-handelingen die Désirée steeds weer voor hem van stal haalde. Zij was degene die, vermoedelijk uit een bevredigd machtsgevoel, genot peurde uit iets wat zogenaamd vreselijk lief en opofferingsgezind van haar was en verbazend fijn voor hem, terwijl elke geneugte of weldaad die voor hem weggelegd zou kunnen zijn nagenoeg geheel in vernedering en verveling werd opgesoupeerd. (Lange tussenpozen van nietsdoen, waar mogelijk opgeluisterd met telefoontjes of zo nu en dan een belletje dat als geroepen kwam, waren, hulpeloos als hij op dergelijke momenten was, een absoluut hoogtepunt van de pseudo-be-handeling.)

Op zekere dag, niemand die nog wist wanneer of waar, was Freddie eens bevangen door een van die sporadische aanvallen

of stuiptrekkingen van gejaagde voortvarendheid die zich bij tijd en wijle van hem meester maakten, en had zich gewapend met een tuinvork en zonder een woord van uitleg op een of ander moestuintje gestort dat hij op zijn weg vond. Door een even kenmerkende, maar kennelijk niet verwante eigenaardigheid had hij het al na een half dozijn uithalen gepresteerd om zijn eigen schoen en voet aan een paar van de tanden te rijgen. Maar het viel niet te ontkennen dat iedereen de pech had kunnen hebben om een paar zwerende tenen aan de affaire over te houden. De infectie was spoedig bezworen, maar de getroffen plek bleef een beetje gevoelig en prikkelbaar en mocht, dat zei Désirée tenminste terwijl ze er een badje van speciaal bereide lotion aan opofferde en er vervolgens verzachtende zalfjes op smeerde, niet onderschat worden. Het leek niet meer dan logisch om ook kosmetische maatregelen op aangrenzende tenen toe te passen, zoals het kortwieken van nagels en het verwijderen van droge huid en dergelijke; en toen was Freddie, na een onbezonnen woord of alleen maar een glimlach van veronderstelde waardering, als het ware van het ene op het andere moment tot de bevinding gekomen dat hij om de zes weken of daaromtrent aan een volledige pedicuresessie vastzat. Het verraderlijke, doortrapte element - dat wat de kleine maar echte traktatie uitmaakte zonder welke zelfs Désirée nauwelijks gehoopt kon hebben om haar opzet te realiseren - was dat je je werkelijk heel goed voelde, op je gemak, prima behandeld en tot in de puntjes verzorgd met betrekking tot je voeten, wanneer de zitting tenslotte op zijn eind liep en je de suède pantoffels met het nodige ceremonieel weer aangetrokken kreeg. Je voelde je ook flink op je pik getrapt, maar dat hoorde er onvermijdelijk bij, en het was niets vergeleken met hoe je je voelde wanneer twee van de dames van haar theekransje toevallig (?) binnen kwamen vallen en de procedure in volle gang aantroffen. Als het voor Freddie niet tegen de regels geweest was om te gillen zou hij het op zo’n moment uitgegild hebben, maar zonder die regels zou een vent in zijn positie best wel eens een beetje op hol hebben kunnen slaan. Na een voetensessie, en vooral zo eentje met de twee vriendinnen erbij, kwam Désirée wat tot bedaren en liet hem wel tien of vijftien minuten lang met rust, alsof ze een diepe innerlijke behoefte bevredigd had, of, om het meer in Freddie’s eigen stijl uit te drukken, alsof ze

een oude uil was die zich zojuist aan een uitzonderlijk sappige muis te goed had gedaan.

Iedere middag had Freddie zijn dichtuurtje. Dat bracht hij in zijn eentje door in het groene kamertje dat uitkwam op en het verlengstuk was van de iets grotere oranje kamer waar Désirée zich naar hij aannam ophield. Tussen die groene muren had hij de afgelopen weken misschien daadwerkelijk een uurtje of vijfentwintig in een tamelijk serieuze poging gestopt, serieuzer dan hij tegenover wie ook had toegegeven, om een gedicht of samenraapsel van gedichten te schrijven dat hij vervolgens als opgedragen aan Harry had doorgespeeld. Hij had geen kopieën bewaard van wat hij geschreven had en kon er zich nu, niet al te lang daarna, nog slechts een paar fragmenten van herinneren. Wat hij zich nog heel goed kon herinneren was een herbevestiging van zijn ervaring als knaapje en jongeman, dat hij weliswaar gek was op poëzie, maar nog nooit iets onder ogen had gekregen wat hij echt mooi vond. Op een vergelijkbare manier had hij bij zijn recente inspanningen moeten concluderen dat de overtuiging, het sterke gevoel waarmee hij zich op elk nieuw gedicht of fragment wierp, telkens weer lang voor het eind tot oeverloosheid of humbug verpieterd scheen te zijn. En de verhoopte verlossing van Désirée, in zijn nieuwe creatie van dichter, door simpelweg iets te doen waar zij part noch deel aan had, had zich al evenmin voltrokken. Hij was geen moment in staat geweest om haar beeld van zich af te zetten, met hem in vlam gerakend bij de vurige passages, veelbetekenend glimlachend bij de erotische gedeeltes. Maar toch, het waagstuk zou geen verspilde moeite geweest zijn als het de beloofde poen opleverde (waaraan hij niet dorst te denken), en bovendien had hij nog altijd dit uurtje voor zichzelf. Uit een afgesloten la pakte hij een cahier met slappe kaft waarop een etiket zat met de tekst gedicht deel ii. Hij sloeg het open op een gemerkte pagina, waarvan de eerste regel luidde: ‘horizontaal i: Boerenknol (10).’

‘Wat vind jij nou van die Amerikaanse geschiedenis van Harry?’ vroeg Désirée later aan Freddie.

‘Lijkt me een puik idee,’ zei hij. Hij had met evenveel oprechtheid en even welgemeend kunnen zeggen: ‘Lijkt me je reinste gekkenwerk’, maar het was overduidelijk dat ze hem sowieso toch weer over die Amerikaanse geschiedenis ging onderhouden, en hij voelde aan zijn theewater dat hij door om te beginnen van een lichte goedkeuring te getuigen haar met een lichte ergernis zou opzadelen.

‘Hij liet niet veel los,’ zei ze tot slot, ‘maar hij neemt geheid het eerste het beste vliegtuig.’

‘Wat wil je. Nummer één in zijn vak en zo meer.’ ‘Plus,’ zei Désirée met wat ze waarschijnlijk voor een sluwe knipoog hield, ‘alle verantwoordelijkheden de deur uit. Zo vrij als een vogeltje in de lucht.’

‘Alsof hij er hier wel zo vreselijk onder gebukt gaat.’ ‘Wat dacht je van dat ellendige drankorgel dat hij om de haverklap uit een of ander derderangs logement moet slepen.’ ‘Daar is hij toch niet wettelijk aansprakelijk voor, zoals jij hem vaak genoeg onder zijn neus wrijft.’ ‘En dan die zoon van hem.’

‘Die schijnt hij anders wonderwel te kunnen ontlopen.’ ‘Denk je eens in, Harry in Amerika. Alleen zijn eigen zorgen aan zijn kop. Niet van dit, dit en nog wat om op te letten. En dat krijgt-ie zomaar in zijn schoot geworpen.’ Zuiver uit onschuldige plaagzucht dacht Freddie er een ogenblik over om te zeggen dat zijn broer zijn succes tenminste ergens mee verdiend had. Toen besefte hij dat Désirée zich sinds het gesprek op Harry en Amerika gekomen was steeds meer had zitten opvreten. Niemand, en hijzelf allerminst, zou Freddie een scherp waarnemer van wat dan ook hebben genoemd, maar er waren één of twee kanten van het leven die hij lange tijd van dichtbij had geobserveerd, en de voornaamste daarvan was Désirée. En het drong nu goed tot hem door dat wat hij zich had zien afspelen inderdaad een openbaring van woede was, woede voortkomend uit afgunst, afgunst jegens iemand die weldra ‘zo vrij als een vogeltje’ zou zijn, iemand die om welke redenen ook geen Freddie Caldecote had om op te passen -en in hoeverre dat oppassen noodzakelijk of prettig of noem maar op wat was, maakte in deze optiek geen verschil. Voor Désirée zat er geen enkele verrassing meer in het vat. Voor Harry wellicht des te meer.

Het was Freddie in geen twintig jaar gebeurd, zo leek het, dat hij zich afgevraagd had of zijn vrouw nog enig ander gevoel bij hem opriep dan de wens dat ze zo mogelijk wat kleiner, kalmer, verder weg, minder nadrukkelijk aanwezig mocht zijn,

maar als hij zulke noties niet tamelijk ontwend was geraakt, zou hij misschien bij zichzelf gezegd hebben dat hij een beetje met haar mee kon voelen. Maar dan scheen alles zijn gewone ritme weer te hernemen, als een gestoord televisiebeeld dat weer rechttrekt, toen ze zei: ‘Natuurlijk is Clare straks de enige met wie totaal geen rekening wordt gehouden.’ ‘Clare? Tja, hij kan toch niet… Of misschien…’ ‘Eigenaardige vrouw, eigenlijk. Heb ik altijd al gevonden.’ Daartoe uitgedaagd, had Freddie zich genoopt gezien te zeggen dat hij, sinds hij zich voor het eerst van het verschil tussen de seksen bewust was geworden, nog nooit een vrouw was tegengekomen die hij niet als eigenaardig zou hebben omschreven. Hij was er ondertussen wel achter gekomen, dacht hij, dat als je de ene vrouw de andere als ‘eigenaardig’ of ‘vreemd’ hoorde betitelen dit enkel inhield dat de eerste op het punt stond om, zonder waarschijnlijk echt onvriendelijk te worden, een geringschattend verhaal over de tweede op te dissen. ‘In welk opzicht?’ vroeg hij, zonder dat hij op antwoord zat te wachten. ‘Nou, het zal duidelijk zijn dat als Harry op dat aanbod uit Amerika ingaat haar leven er op de een of andere manier niet beter op wordt, en toch zou ik gezworen hebben dat ze opgetogen was dat ze hem gevraagd hadden, dat ze hem oprecht wenst te zien vertrekken en er bij hem op aandringt om geen nee te zeggen tegen zo’n uitgesproken luizenbaantje. Hij was aanvankelijk naar het schijnt behoorlijk uit het lood geslagen door het idee, maar begint nu bij te draaien. Komt je dat niet vreemd voor?’

‘Och, als het echt om zo’n uitstekende baan gaat…’ ‘Tenzij… daar denk ik nu net aan — tenzij ze zo happig is om niet langer voor zijn huishoudster te spelen dat ze om daarvan af te zijn met wat minder luxe en zo genoegen neemt. Om haar eigen potje te kunnen koken.’ ‘Maar waarom zou…’

‘Harry is de aardigste, de aantrekkelijkste, de hartelijkste, ik zou haast zeggen de charmantste man die ik ooit ontmoet heb. En ook zo ongeveer de hardvochtigste. Hij betaalt, hij deelt de lakens uit, zij is de huishoudster, zij is de voetveeg.’ ‘Maar hij is altijd de vriendelijkheid en hoffelijkheid en hoe-het-maar-heten-mag zelve tegenover haar in woord en gedrag.’

‘Als wij er zijn, ja. Ik heb het over de dingen die een vrouw opvallen, hoe hij zijn vrienden op de borrel nodigt en dan tegen ze zegt van blijf nog eventjes terwijl ik kijk of er nog iets te bikken in huis is, en dan wordt die arme oude Clare erop uitgestuurd naar de avondwinkel enzovoort. En zoals die tuin er altijd tiptop bij moet liggen zonder dat hij zelf ook maar een hand uitsteekt.’

‘Dat van die tuin vindt ze niet erg. Dat heeft ze me zelf gezegd.’ ‘En dan dat walgelijke gedrocht van een hond van hem.’ ‘Die hond is van Arnold geweest.’

‘Je praat het me niet uit mijn hoofd. Hij is lief, hij is amusant, hij is gul, dat klopt allemaal, maar een echte heer is hij niet.’ Freddie had geen enkele behoefte om daar tegenin te gaan, dus liet hij een risicoloos geknor horen.

‘En wat die zielige hoopjes van dronkaards en lesbiennes en wat al niet meer aangaat, die dienen alleen als blikvanger voor hem, neem dat maar van mij aan. Niets dan schone schijn, zodat hij zich op de borst kan kloppen. Heel erg typisch voor het soort man dat hij is. Goed, Caldecote, vooruit, tijd voor de tuingymnastiek. Knip-knip.’

Ze gingen elk een andere kant op. Freddie’s brein maalde langzaam, maar het zou niet de eerste keer zijn dat het door bleef wroeten nadat blitsere exemplaren er het bijltje bij neer hadden gegooid, en terwijl hij zijn bezem en schop bij elkaar zocht, liet hij zijn gedachten nog eens gaan over de vanuit een nieuwe invalshoek gelanceerde tweede dosis anti-Harry ressentiment die hij zojuist over zich heen had gekregen. Een van de dingen waar hij op stuitte was het waarschijnlijke of mogelijke of erg korte of slechts tamelijk korte (daarover liepen de meningen uiteen) avontuurtje dat Harry en Désirée in een grijs verleden (daar waren alle autoriteiten het over eens) met elkaar hadden gehad. Hij herinnerde zich ook dat hij eens ergens iets gelezen of gehoord had over dat vrouwen zich er nooit echt bij konden neerleggen dat ze een vroegere verbintenis moesten opgeven. Of dat nu waar was of niet, Désirée was iemand die er vast zo over dacht. En Harry in Amerika betekende Harry ver weg en opgegeven in een andere zin dan waarvan ze ooit gedroomd had. Tot op bepaalde hoogte was dit voor Freddie en Désirée erkend terrein, maar hij was niet zo stom om daar nu over te beginnen. Geen echte heer. Dat was een onverwachte uitdrukking. ‘Oké,’ riep hij. ‘Klaar voor de strijd.’ De tuinparade was een van de spaarzame momenten van de dag waar Freddie min of meer naar uitzag. Volgens de daarvoor geldende bepalingen ruimde hij het allegaartje van vuil en afval en troep op dat de vorige avond door mensen die huiswaarts keerden van de pub (maar niet de King’s) of van de verschillende eetgelegenheden in de omgeving op het tuinpad was gedeponeerd. Het was altijd dezelfde rotzooi, blikjes en pakjes en ga-maar-door, geen echt illegale of vreselijke toestanden omdat dit een goede buurt was, maar Freddie had nog steeds het laatste restje hoop niet opgegeven om nog ooit een exotisch buitenbeentje aan te treffen, een lauwerkrans, een doos van Fa-bergé, een wildemansoor, een boek. Nu en dan maakte hij een paar bokkesprongen of deed een dansje zonder dat hij enig benul had waarom, of het moest zoiets vaags zijn als een vertoon van onafhankelijkheid. Hij was zich er niet van bewust dat hij, in verbazing en verrukking, werd bespied door de twee jonge Sri Lankaanse kinderen van daarnaast, die precies wisten hoe laat het was wanneer hij zijn neus buiten de deur stak, zoals ze de klok ook hadden kunnen gelijkzetten op al zijn andere activiteiten als ze gewild hadden. Soms liep hij ook in zichzelf te zingen, maar dat stelde een tikkeltje teleur omdat hij zich de wijsjes maar half kon herinneren en er met de woorden vaak naast zat:

‘Old man rhythm (kon je hem met verrassend zware stem horen brullen),

You can’t find him, I don’t mind him Round my door.’

Net als met poëzie was hij gek op muziek zonder dat hij nou had kunnen zeggen dat hij vaak iets hoorde wat hij echt mooi vond.

Na zo’n tien minuten viel er aan het pad niet veel meer op te ruimen, hoewel dat niet voor de betegelde stroken aan weerszijden gold. Dat had met evenzoveel woorden van het gedeelte om de bocht gezegd kunnen worden, waar ze Désirée’s hoekje onder de rommel bedolven, dat deel van de achtertuin het dichtst bij de muur waar ze eens twee briefjes van tien pond

had gevonden, een voorval waarvan Freddie regelmatig tegen zichzelf zei dat hij er nooit meer een woord over wilde horen of hij zou gek worden. Daarna was het voor allebei tijd om te lezen, elk op hun eigen vastgeroeste stekje. Freddie had zich nooit veel aan boeken gelegen laten liggen. Zelf zou hij beweerd hebben dat hij niet vies was van een roman op zijn tijd, of tenminste eentje van voor 1950 toen het wel zo’n beetje met het genre gedaan was. Maar de laatste tijd had hij het steeds moeilijker gevonden om zich te concentreren. Hij kon de woorden nog even goed volgen als ooit - waar het aan ontbrak was de wil, het gevoel dat hij er beter van zou worden, dat het in welke zin ook, waar ook ter wereld, van belang kon zijn om te weten hoe het afliep.

Ofschoon hij in dit verband, zoals in elk ander opzicht, niet graag aan zijn vader herinnerd werd, werd hem voortdurend de gedachtenis opgedrongen aan de leesgewoonten van zijn ouweheer - een bijzonder serieuze man wat dat aanging met zijn Ja-ne Austen en zijn Flaubert, zijn Trollope en Thackeray, op het laatst zijn Aldous Huxley, zijn Graham Greene - genoeg. Op een keer had hij zijn vader gadegeslagen met een nieuw brok leesvoer op zijn schoot, op een derde opengeslagen, maar minutenlang onaangeroerd terwijl er niets anders gebeurde, nergens om hen heen. ‘Saai boek, vader?’

‘Nee. Ik ben saai. Ik kan het niet opbrengen. Als het aan het boek lag kon ik het voor een ander inruilen, maar ik kan mezelf niet inruilen.’

Een moment later was hij er een grapje van gaan maken, maar het was voor Freddie nooit een grapje geweest, zelfs niet toen hij nog niet oud genoeg was om het ten volle te begrijpen. Er lagen nu twee nieuwe paperbacks naast zijn stoel, de ene een bekroonde politieke biografie waar hij vanaf de eerste aankondiging reikhalzend naar had uitgezien, maar die hij zoals hij wel wist nooit zou lezen, de andere een compilatie van weinig bekende en vermoedelijk opzienbarende feiten uit de wereld der geschiedenis, biologie en aanverwante terreinen. Hij zat net middenin het lichtelijk wonderlijke gedrag van de vrouwelijke paardehorzel toen de middagwandeling zich aandiende. Hetgeen gepaard ging met aflevering 11 van Voeten, dat wil zeggen de speciale wollen sokken die ze voor hem breide met als enig

merkbaar effect dat genoemde delen heet en draderig begonnen aan te voelen, alsof ze door een hard, maar fijn gaaswerk werden ingedrukt, en de speciale schokabsorberende inlegzolen die dan misschien wel alle mogelijke schokeffecten tenietdeden, maar de schoen te krap maakten. Dan de wandeling zelf, dan het avondeten, dan het pillenuurtje en tenslotte, ergens vaag zichtbaar aan de horizon, nog een stukje verwijderd, maar bij vlagen als het ware weldadig dichtbij, het eind van de dag. Het pillenuurtje etaleerde een van Freddie’s voornaamste territoriale overwinningen, een plank in de badkamer waar hij de onbeknotte, onbeteugelde alleenheerser was. Dit werd slechts mogelijk gemaakt doordat, vanwege een sinds lang vergeten decreet, zij haar eerste slaaptablet zonder uitzondering een halfuur eerder innam dan hij die van hem. Hij schraapte altijd trouw een handvol van de paarsgrijze capsules en die kleine felgele dingetjes en de Gestapo-cyanidepillen bij elkaar en spoelde het hele zootje met een mondvol Corsodyl weg, en hij kon de muesli bij het ontbijt nog steeds binnenhouden, en te pas en te onpas in slaap vallen, en van tijd tot tijd een grote boodschap doen, en een kleine wanneer het hem maar uitkwam, dus iets van die rommel was blijkbaar toch ergens goed voor. ‘Laten we vanavond eens lekker vroeg op stok gaan,’ zei Désirée. Aan dit ogenschijnlijk ondubbelzinnige voorstel zaten verscheidene haken en ogen. Vroeg op stok en meer niet betekende niet veel anders dan je erachter zou zoeken, en was in principe een tijdsaanduiding die te kennen gaf dat het geen latertje zou worden vanavond, in de vorm van een bezoekje of een uitstapje. Want Freddie en Désirée bezondigden zich daar zo nu en dan, één of twee keer per week, wel degelijk aan, van iets wat een betrekkelijk groot deel van de mensheid als maatschappelijk verkeer zou hebben bestempeld, zoals het etentje met Harry en Clare, tot een treffen met de meest vreeswekkende individuen - ouwe wijven, kolonelstypes, pseudo-amateur-ca-baretier-achtige figuren - die maar beter aan ieders fantasie kunnen worden overgelaten - en een hele hoop daartussenin. Nee - lekker vroeg op stok betekende niet alleen de uitsluiting van alles wat maar naar gezelschap zweemde, maar ook de toevoeging van wat eerlijkheidshalve, ja zelfs onvermijdelijker-wijs, niet anders dan als seksuele bedrijvigheid kan worden aangemerkt. En ook dit kan maar beter, veel beter, aan de fantasie worden overgelaten. Maar toch is een enkel woord hier wel op zijn plaats.

Het begon allemaal acceptabel genoeg met een warm slaapmutsje van melk en cognac. Freddie wist niet meer waar die gewoonte aan ontsproten was - het had ongetwijfeld iets te maken met ontspanning, maar hij kon moeilijk nu nog vragen hoe dat zat. Wat hij verder ook mocht krijgen of mislopen, die broodnodige cognac nam niemand hem meer af. Het vervolg, het hoofdprogramma, duurde altijd maar kort, of eigenlijk wel net lang genoeg. Jaren geleden had Freddie er genoegen in geschept om het zo lang mogelijk te rekken, met name de nasleep, waarin hij naar een intimiteit streefde en die gewoonlijk ook vond die de daad zelf soms ontbeerde, iets wat hij als een knus klein knuffeltje had kunnen omschrijven. Maar zo ging het nu nooit meer - Désirée, die het hele spel dirigeerde, pakte de zaken meteen stevig aan, zo strabant dat het in enkele van zijn minder montere momenten wel eens door zijn hoofd geschoten was dat het haar bij de hele operatie minder te doen was om seks in de ouderwetse betekenis van het woord dan om erover op te snijden tegenover haar vriendinnen, zoals die ene gedenkwaardige keer tijdens het diner bij Clare, en ongetwijfeld bij vorige en toekomstige gelegenheden ook elders. Zo ja, dan was het wel de wereld op zijn kop.

Hoe het ook zij: om maar met het begin te eindigen, met de bedden zelf - die werden zo dicht mogelijk tegen elkaar aangeschoven, en er was enige vindingrijkheid aan te pas gekomen om van beide matrassen door middel van een of ander plastic goedje één geheel te maken, maar in welke houding hij ook lag, Freddie kon de scheiding steeds blijven voelen.