Elf

Het licht brandde achter Robs voordeur, maar dat wilde nog niets zeggen - dat had het vorig jaar ook gedaan, die morgen toen ze met twee man de deur hadden opengebroken aan het eind van zijn vijfdaagse retraite. Deze keer had het maar drie dagen geduurd, en de sleutel lag op zijn gewone plek onder de halve baksteen in de hoek van de tuin. Uit de afvoerpijp stroomde water waar de damp en stoom van afsloeg in de donkere, met varens begroeide vijver, een feit dat ook al niets te betekenen had, maar toch zag het er allesbehalve naar uit dat het vandaag allemaal slecht zou aflopen. Fiona ging naar binnen en snoof eens, met niets ergers dan het verwachte resultaat, en bleef staan luisteren; in een razend tempo alhoewel niet erg luid, hoorde ze de stem van een jonge vrouw in afwisselende volzinnen kijven en vleien. Toen ze de keuken of wat daar voor doorging betrad, maakte Fiona een plaatsje op de tafel vrij voor haar boodschappentas, zette de televisie af, legde de telefoon terug op de haak, en luisterde nog eens. Al gauw werd haar oor getroffen door een onregelmatige opeenvolging van kreunende klanken, halfluide kreten van vrees en verdriet, die niet op louter lichamelijke foltering duidden, maar de erkenning inhielden dat de wereld een goedkoop, laag, smerig, nietig en onbetekenend oord was waar tegelijkertijd de gruwel en een eindeloos gevoel van verlies de boventoon voerden. Fiona knikte eens, deed de t.v. weer aan en zette het geluid harder dan eerst, om een ogenblik later een ander kanaal in te schakelen met een tekenfilm vol explosies en oorverdovende botsingen. Vervolgens pakte ze haar sigaretten en stak er een op, waarna ze - onder het verspreiden van een rookwolk die oorlogszuchtige plannen deed vermoeden - de badkamer opzocht. Hier was het zaakje eerlijk gezegd helemaal niet in orde, zonder dat de grens van het toelaatbare nou echt zover overschreden was dat het angstaanjagende vormen had aangenomen. Het werd haar duidelijk waarom de warmwaterkraan

nog steeds openstond, ook al was het effect niet bijster groot. Hij had op zijn manier zijn best gedaan. Het volgende halfuur verliep soepel, als volgens een dienstregeling. Toen Fiona klaar was met de badkamer, propte ze de meeste rommel uit de keuken in een paar van de zwarte vuilniszakken die ze van huis meegenomen had en bracht ze naar buiten naar de hoek van het plein, waar ze vermoedelijk wel zouden worden opgehaald of anders, op de lange duur, deel van het decor zouden gaan uitmaken. Ze was net bezig om haar boodschappen uit te pakken toen ze Rob op de badkamer hoorde, zo duidelijk dat er geen vergissing mogelijk was hoewel er een luchten zeeslag in optima forma op het scherm woedde. Ze zette het geluid nog een tikje harder. Spoedig daarna hoorde ze hem nogal geërgerd vanuit de deuropening zeggen: ‘Kijk eens hier, zou je het heel erg vinden om dat ding een beetje zachter te zetten?’ ‘Nee, best hoor. Sorry.’

Ze liet het hem zelf doen en ging door met oploskoffie te maken. Lijkbleek, met het zweet op zijn bovenlip van de inspanning om te blijven ademhalen of iets dergelijks, en een blik die doelloos in het rond dwaalde, stond hij daar maar met zijn handen in de zakken van zijn kamerjas die ooit eens pauwblauw geweest moest zijn. Met al zijn vele vlekken en scheuren zag die er nog steeds duur uit, een verjaardagsgeschenk, zoals hij vaak zei, van de rijkste van zijn twee ex-vrouwen, degene die nu met die eiermiljonair getrouwd was. Nog niet zo lang geleden had iemand Rob een blauw oog bezorgd. Hij liep altijd tegen dat soort dingen aan, omdat hij vechtlustig van aard was hoewel klein van stuk en zwak gebouwd. Hij was achtentwintig, maar zag er van nature nogal wat ouder uit. Maar waar hij nog het meest van weg had was een hoogst ongezonde man van een jaar of veertig met een ongerijmd, jongens-of meisjesachtig trekje rond zijn ogen en mond.

‘Ik hoop niet dat dat weerzinwekkende goedje voor mij bedoeld is,’ zei hij toen hij begrepen had wat Fiona aan het doen was. ‘Je bent niet verplicht om het op te drinken.’ ‘Nee maar, ontzettend bedankt.’

Met slome pas op de tafel afkoersend, inspecteerde hij haar aankopen met een geamuseerde vrijblijvendheid die zo nu en dan even verstarde. De blikjes soep, de rollen vruchtensnoep—

jes, de pot honing, het gesneden bruine brood, de Perrier rnet citroensmaak, en zelfs het pakje Silk Cut en de huishoudluci-fers legde hij zonder te kijken opzij. De drie in plastic verpakte onderbroeken, de drie roze toiletrollen en het stapeltje poetsdoeken bevreemdden hem ten zeerste, en zijn ogen schoten over en weer tussen Fiona en genoemde artikelen, vol twijfel of ze die misschien niet op het verkeerde adres had afgeleverd. (Wat had hij dan in vredesnaam wel moeten denken van de W.C.-reiniger en vierde toiletrol die ze op de spoelbak in de badkamer had achtergelaten?) En terwijl hij de Private Eye, Time Out en Screen met een welwillende halve glimlach begroette die de suggestie wekte dat hij ze later misschien nog wel eens zou doorbladeren, sprak er slechts onverholen vijandigheid vermengd met onbegrip uit de manier waarop hij naar de vier halve liters Special Bretvs staarde. ‘Wat doet die rotzooi hier?’ ‘Sorry, ik poot ze wel in de koelkast.’ ‘Doe geen… moeite.’

Met een weids doch achteloos gebaar schoof hij de blikjes bier aan de kant, ervoor wakend dat hij ze niet echt van de tafel veegde, en daarmee hadden ze vermoedelijk ook volkomen voor hem afgedaan. Met de kwartfles Yellow Label evenwel kon hij niet zo gemakkelijk afrekenen.

‘Hoe haal je het in je hoofd om met die smeertroep bij mij over de vloer te komen?’

Hoe haal ik het in mijn hoofd, kleine verwaande dronken kwal die je bent? natuurlijk wilde ze uitroepen, en flikker op met je rottige vloer, en schei nou toch uit, en een eindeloze variatie op hetzelfde thema. Maar dat had ze tegen hem nog nooit gewaagd omdat er gefluisterd werd dat hij nog liever met dames dan met heren op de vuist ging. Dus liep ze stilletjes naar het tafeltje bij de deur dat hij soms als bureau benutte als hij het weer eens tijd vond worden om zich als filmmaker te presenteren, en plantte de wodka daar neer, om hem straks stiekem achter te laten wanneer ze vertrok. Het zou eigenlijk tactvoller geweest zijn om de fles bij het andere spul op het toilet te zetten. Maar wat kon het ook schelen.

‘Nou, dat is, dat is beter,’ zei hij vaag, half vertederd, en leek te aarzelen wat hij zou doen.

‘Oh…’ Fiona haalde een briefje van vijf pond en drie losse

ponden uit haar portemonnee en legde ze op de grote tafel.

Hij keek ernaar, knikte twee keer en schonk haar een vluchtige

glimlach. ‘Dank je wel,’ zei hij minzaam - ‘dank je wel,’ als

de landjonker die een uit de klei getrokken keuterboertje zijn

erkentelijkheid betuigt voor een zetje om hem in zijn koets te

helpen. ‘Erg vriendelijk van je.’

Ze weifelde even en zei: ‘Hoe voel je je nu, Rob?’

‘Hoe ik me voel? Ha! Och, ik heb me wel eens beter gevoeld,

dat moge duidelijk zijn, maar ik maak me sterk dat ik het wel

overleef.’

‘Dan ga ik maar weer. Je kunt me altijd bellen als je me nodig hebt.’

‘Doe ik. Doe ik. Heel aardig van je om langs te komen.’ Hij sprak met zijn verstand ergens anders en zijn ogen op de inhoudsopgave van Screen.

Het was niet echt een bedankje waar je op uit was, maar meer een teken van erkenning of notitie. Dat was de eigenlijke reden waarom ze hem gevraagd had hoe hij zich voelde. Door die laatste aansporing zou iedere vrouw zich hebben laten vermurwen, een soort van boetekleed hebben aangetrokken, zich wellicht een beetje vernederd hebben teneinde te kennen te geven dat de boodschap aangekomen was. Fiona hoopte althans dat zij dat gedaan zou hebben, hoopte zonder veel vertrouwen dat ze zich op dergelijke momenten ook daadwerkelijk zo gedroeg. Maar de belachelijke wijze waarop hij het liet voorkomen alsof hij ver boven de hele zaak verheven was, was misschien Robs manier, of die van mannen in het algemeen, om zich groot te houden en dat moest dan alles zo’n beetje goedpraten. Maar ze was best bereid om toe te geven dat ze niet zo goed wist wat het was om zich groot te houden.

Wat ze ook van dat alles maakte, het leed geen twijfel dat het haar zo ongeveer vanaf het journaal van de vorige avond al haar aandacht en energie had gekost om deze stunt voor te bereiden, om het boodschappenlijstje te schrijven en herschrijven, de spullen te kopen, hiernaar toe te komen en de boel op te ruimen, en nu kon ze geen boe of ba meer zeggen. Het leek niet langer toepasselijk of gewichtig dat Robs driedaagse retraite precies samenviel met haar driedaagse onthouding. Ze had de fout gemaakt te vergeten hoe hij was, zozeer zelfs dat ze erop gerekend had dat ze wel een halfuurtje of zo zou blijven kletsen, met de mogelijkheid om even bij te komen en uit te stippelen waar ze hierna naar toe zou gaan of wat ze zou doen. Op het ogenblik beperkten die beide activiteiten zich tot een wandeling naar de bushalte waar ze was uitgestapt. Dat was ook waar ze zich op concentreerde, dat en alles wat er om haar heen te zien en te horen viel, alleen leek er nu net niemand in de buurt te zijn, er was niets dat zich in de lege straat bewoog en er was niet één enkel geluid dat zich van de rest onderscheidde. De zon had zich teruggetrokken of had zich misschien de hele dag nog niet laten zien. Een paar tellen lang was Fiona er bijna zo aan toe dat ze het op een holletje moest zetten, totdat het idee bij haar postvatte, en zo moeiteloos nog wel - naar huis, naar huis, met zijn telefoon en zijn telefoonboek. Het probleem van deze manier van leven was dat je er dom van werd. Na een heerlijk ritje van twaalf minuten in een drukke bus en een minder geslaagd wandelingetje van een minuut of twee, bereikte ze haar telefoon en nam de hoorn van de haak. De stilte die haar tegemoet kwam kon niets anders betekenen dan dat de lijn volledig dood was. Desalniettemin toetste ze Marilyns nummer in en bleef daarmee doorgaan. In dit stadium had Fiona een beter besef van wat ze vergeten was, of niet had willen weten, toen ze zich door dat bravourestukje met Rob had laten meeslepen. Wat haar nog het minst dwarszat, was dat hij haar er nooit iets voor terug zou geven door er zelfs maar met een woord over te reppen, laat staan dat hij tegen wie dan ook met een enkele bijzonderheid zou uitpakken zoals Marilyn of Linda zou hebben gedaan. Plotseling zag Fiona de hele scène in beeld en geluid voor zich: hoe die pater Czerny haar in die pastorie of zo waar Seans vriend wel eens kwam op het hart drukte dat God het hele verhaal van a tot z kende, en hoe ze hem vervolgens niets in de weg legde toen hij haar vroeg of ze een oprechte poging wilde doen om dat te geloven, en hoe ze daarop met ja antwoordde.

Dat was in elk geval leuker dan bijvoorbeeld te bedenken dat ze bijna blut was, niet veel soeps meer in huis had, nergens naar toe kon en op geen enkele manier contact met iemand kon krijgen, en dat ze niets te doen had. Tenzij er zich binnen afzienbare tijd iets voordeed, zou ze zich wel eens af kunnen gaan vragen hoe het zou zijn om een klein glaasje lichte witte wijn van laten we zeggen de westelijke punt van Sicilië te proberen. Met

andere woorden, hoe het zou voelen om zich weer als vanouds onder de tafel te moeten drinken, om volslagen in de lorum te moeten zijn, ook al ontbraken haar daartoe de middelen. Wat haar voordien voor deze ontwikkeling behoed had, ontbrak nu in elk geval. Hoe zou het zijn om weg te kwijnen, heen te gaan, voorgoed uit te stappen? - het moment suprème, niet het voorafgaande - niet dat ze het van plan was, of aan voelde komen, het was maar nieuwsgierigheid. Toen kon ze zich niet meer herinneren waarom ze nieuwsgierig geweest was en ook maar nauwelijks waarover, en dus haalde ze maar een kam door het haar en bracht zelfs wat kleur aan op haar lippen, om vervolgens zonder veel haast de deur uit te gaan. Roger Greenhough was thuis. Als altijd. Ofschoon hij over korte afstand heel wel uit de voeten kon, mankeerde hem iets aan een knie of anders een enkel waardoor hij zonder het iemand te vragen al zijn boodschappen gedaan kreeg. Toen Fiona aanbelde deed hij de deur van zijn flat open met een promptheid die op bijna elk willekeurig tijdstip afschrikkend zou zijn geweest. Er zaten witte vlekken op zijn voorhoofd waar hij, zoals hij haar verklaard had, twee keer per dag babypoeder op zijn eczeem deed. Na een vraag over hoe het op deze stralende morgen met zijn beste meid was, deinsde hij half ineengedoken voor haar terug, waarbij hij zijn gewicht naar de bal van zijn voeten verlegde, zodat ze moest denken aan wat hij haar nog meer verteld had over lijf-aan-lijf gevechten in het leger, waarin hij naar eigen zeggen met het fysieke deel van de opleiding belast was geweest. Ze was van mening dat ze het niemand die ze de afgelopen paar jaar was tegengekomen echt kwalijk kon nemen als hij bij het zien van haar een afwerende houding aannam.

‘Hm. Ja. Ik zie het al,’ zei hij ongeveer op een schelle, lijzige, taxerende toon. ‘Zo. We zijn gestopt, hè? Ik zei dus dat het lijkt of we gestopt zijn,’ herhaalde hij flink wat luider, zonder haar evenwel de kans te hebben gegeven om de eerste aanzet mis te verstaan of te negeren. ‘Kinderspel, weet je. Voor wie de tekenen kan lezen.’

Fiona hield haar hoofd ootmoedig gebogen terwijl hij bedrijvig heen en weer liep door de keuken en ondertussen met zijn kin in de lucht op haar neergluurde. In tegenstelling tot alles eromheen was de ketel die hij vol liet lopen en op het vuur zette vuil

en gedeukt. Er moest een reden geweest zijn, misschien geen voor de hand liggende, maar ongetwijfeld een dwingende, waarom hij die desondanks tussen zijn andere keukengerei bewaarde. Dat was met oude mensen bij alles wat ze hadden en deden het geval. Maar ze vroeg hem er niet naar, net zo min als ze hem ergens anders naar vroeg. Dat kwam vooral omdat het hele tafereel hier, onverschillig of het zich waarschijnlijk al meer dan eens aan haar oog had ontrold, nieuw voor haar leek te zijn en het haar een paar minuten kostte voor ze helemaal gearriveerd was.

‘Ik heb eens een kameraad gehad in de rijen der getrouwden die net zo’n vrouw had als jij. Ik heb je al eerder van haar verteld, maar dat kun je je vast niet herinneren. Deze keer zal er denkelijk wel iets van blijven hangen. En dat zou wel zo nuttig zijn. Ja, bij haar was het de gin, die ons in die dagen natuurlijk zo goed als niets kostte. Ik heb helaas alle reden om te denken dat het bij jou de wijn is, liefje. Maar dat is tenslotte allemaal om het even. Zeg eens op, wanneer heb je je laatste slok gehad?’ Ze zei het hem. ‘Zomaar pats-boem of een trapsgewijze aanpak? Zomaar ineens. Ik begrijp het. Vertel me eens, Fiona, heb je eergisteravond gemerkt dat er iets ongewoons met je gebeurde, of gisteren, vannacht misschien?’

‘Wat zal ik zeggen, ik geloof niet dat ik me ooit eerder zo gevoeld heb. Dat geloof ik niet.’

‘Maar er is niet echt iets gebeurd, iets waar je met me over zou willen praten.’

‘Ik wil het er helemaal niet over hebben.’ ‘Oké, oké, daar kan ik wel inkomen. Het is alleen dat de vrouw van die kameraad van me zei dat ze een paar keer iets vreemds ervaren had en dat ze wou dat ze het meer stukje bij beetje gedaan had. Afbouwen, noemen ze dat.’

Hij weifelde en keek haar aan met een uitdrukking waaraan zijn gezicht niet gewend leek te zijn, mogelijk twijfelde hij of hij nu zijn mond moest houden of niet. Toen begon de ketel te fluiten, zoals elke ketel van hem onverbiddelijk zou hebben gedaan, en ging hij thee zetten. Toen ze er na enig nadenken niet in slaagde om ook maar een enkele reden te verzinnen waarom hij er bezwaar tegen zou kunnen hebben, ging Fiona op een harde stoel aan de keukentafel zitten. Kindervoetjes trippelden bij tussenpozen over de vloer boven hun hoofd.

is ze weer in de fout gegaan, die vrouw?’ ‘Oh ja. Dat gebeurt altijd met een zeker percentage. Onvermijdelijk. Op en af.’ ‘Wat is er van haar geworden?’

Opnieuw aarzelde Roger. ‘Ik heb nooit gehoord hoe het afgelopen is. Mijn kameraad kon ergens anders een baan krijgen. Wees nou niet zo’n driedubbel overgehaalde idioot, zei ik, waarom zou je nou zoiets doen, hier weten we allemaal waar we met haar aan toe zijn, daarginds moet je weer een hele nieuwe ploeg inwerken. Ze zegt dat ze met een schone lei wil beginnen, zei hij. Ik keek dus wel uit om daar iets tegen in te brengen, dat kan ik je verzekeren. Oh, tussen twee haakjes liefje, voor we verder gaan moet ik je vertellen, voor het geval je telefoon het niet doet en je bij mij wilde bellen, dat die van mij het ook laat afweten. En dat geldt voor alle telefoons in dit deel van de flat. Als je het mij vraagt, heeft er iemand met een pneumatische boor een kabel gemold.’

Als hij haar dat meteen bij binnenkomst had meegedeeld, wist ze zeker dat ze onmiddellijk had moeten maken dat ze wegkwam of ze zou in tranen zijn uitgebarsten, zo niet allebei. Zoals het nu lag wist ze, op een toon die haar zelf terwijl ze het zei als terloops in de oren klonk, uit te brengen: ‘Daar was ik eerlijk gezegd wel voor gekomen, maar het is niet belangrijk … en het is ook niet de enige reden waarvoor ik hier ben. Ik vroeg me af of er nog boodschappen gedaan moesten worden of dat er iets te wassen of op te ruimen viel of dat je ergens anders hulp bij kon gebruiken. Je hebt een hoop voor mij gedaan en het wordt tijd dat ik iets terugdoe. Ik heb een stel vrienden die in hetzelfde schuitje zitten als ik en we proberen elkaar waar nodig bij te springen. Ik kom zojuist van een van hen vandaan. Ik weet wel dat dit niet hetzelfde is.’ ‘Ga door,’ zei hij toen ze net vurig gehoopt had dat ze dat niet zou hoeven doen.

‘Nou ja… ik heb nu toch niets te doen, dus dacht ik wat zou ik welbeschouwd nog beter kunnen doen dan jou een handje te helpen zolang ik het nog kan.’

Met een aanhoudend huiverend geluid ademde hij diep in en liet de lucht langzaam weer ontsnappen. ‘Vijf innig trieste woorden. Och arme. Zolang ik het nog kan. Och arme. Dat klinkt toch een klein beetje alsof je het al opgegeven hebt, moet ik zeggen. Besef je dat wel?’

 

ik probeer alleen maar praktisch te zijn. Afgaand op wat er in het verleden gebeurd is. Ik hoor denk ik gewoon bij dat zekere percentage.’

Dit schoot hem eveneens in het verkeerde keelgat, terwijl hij al ijsberend schijnbaar vergeten was dat de thee nog steeds stond te trekken. Vermoedelijk moest hij aan vroeger denken en haalde hij nu wat herinneringen op. Fiona dwong zichzelf om naar het speciale eierdopje te kijken, en naar de speciale zandloper, het speciale vergiet, de speciale ovenwant, de speciale mat bij de deur naar buiten, de speciale lampekap, de speciale jaloezie met de geribbelde knobbel aan het eind van het koord, en wendde haar ogen weer met moeite af. Het was onmogelijk om te geloven dat dit afschuwelijke kleine boudoirtje qua afmetingen en in alle andere elementaire opzichten het evenbeeld was van haar rommelhok hiernaast. Er hingen hier foto’s aan de muur - mensen met hoeden, overjassen, eentje met een militaire baret. Roger was achter haar komen staan. Misschien bereidde hij zich voor om haar naar zijn onberispelijke sofa te slepen. Och, er jvaren haar wel eens vreemdere dingen overkomen, misschien niet met bakken tegelijk, maar toch wel een paar. Het was natuurlijk onmogelijk dat hij haar dit al eens echt geflikt had en dat ze het vergeten was, maar onmogelijk was niet een van haar lievelingswoorden. Als hij al dergelijke voornemens gekoesterd had, bracht hij ze voorlopig nog niet ten uitvoer. Toen ze eenmaal, zo ongeveer in de opstelling van ondervraagde en ondervrager, met hun kopje thee aan tafel zaten, zei hij op een laatdunkende, genoegzame, en onvermijdelijke toon: ‘Waarom doe je het, Fiona? Waarom drink je zo?’

‘Nou, één antwoord daarop is dat ik me te angstig voel worden om het niet te doen. Het andere is dat ik het simpelweg niet weet.’

‘Waar ben je dan bang voor?’

‘Het enige antwoord daarop is dat ik het werkelijk niet zou weten.’

Die korte woordenwisseling was min of meer volgens het geijkte patroon verlopen. Het was lekker kort en bondig al zei ze het zelf, een nog beknoptere manier viel moeilijk te bedenken om mensen te laten voelen dat ze deze hopeloze dronkelap hun o zo vriendelijke bezorgde vragen gesteld hadden en van de antwoorden ongeveer net zo veel wijzer geworden waren als ze in alle redelijkheid hadden kunnen verwachten. Hierna trad er gewoonlijk een eerbiedige stilte in die een paar tellen duurde, gevolgd door een hoop vergezochte prietpraat over spanning en stress of Joost mag weten wat, maar in plaats daarvan liet Ro-ger zich verleiden tot het soort hoofdknikjes (in zijn geval van inferieure kwaliteit) dat je bij maatschappelijk werkers aantreft.

‘Geen echtgenoot ergens weggemoffeld, neem ik aan?’ ‘Nee.’

‘Ouders nog bij elkaar?’

‘Gescheiden. Mijn moeder is hertrouwd met een zakenman in Coventry die me niet in huis wil hebben. Mijn vader zit in Amerika. Daar woont hij met zijn nieuwe vrouw. Nou ja, het nieuwe is er zo onderhand al wel af, denk ik.’ ‘Nog andere verwanten?’

‘Ik heb nog een zuster, maar die heeft me met twee kleine kinderen thuis laten weten dat ik niet welkom ben.’ ‘Zeg me eens, wie is toch die oudere heer die er als een soort natuurwetenschapper uitziet, Harry heet-ie, Harry? die ik hier wel eens zie lopen? Wat is hij precies van je?’ ‘Hij is familie. Een soort oom.’

‘Aan de buitenkant te zien zou ik zo zeggen dat hij goed in zijn slappe was zit. Kan hij niet iemand betalen die je de zorg geeft die je nodig hebt?’

‘Dag en nacht? Voor de rest van mijn leven? En hij heeft nog wel andere verplichtingen.’

‘Is het niet grappig, dat hebben mensen nu altijd, andere verplichtingen. Ze zouden een blinde straatventer dolgraag van zijn lucifers willen afhelpen, maar jammer genoeg hebben ze al die andere verplichtingen. Het stikt overal van de hulp maar het is langzamerhand zo geworden dat er altijd wel iemand anders is die voorgaat.’ Hij zette zijn kopje met een klap op het schoteltje. ‘Kun je je niet via het ziekenfonds onder behandeling laten stellen of zo?’

‘Ik geloof niet dat je beseft hoe erg het met je gesteld moet zijn, willen ze je opnemen. Echt heel erg. En zodra je wat opgeknapt bent, schoppen ze je er weer uit, dus wat heeft dat voor zin?’ ‘Dat is defaitistisch gezwam. Omdat je in zo’n sombere stemming bent. Je laat je thee koud worden.’

‘Sorry.’ Ze ondernam een poging om het allemaal in één keer naar binnen te gieten, maar hield het na de eerste slok voor gezien uit angst dat ze moest overgeven, niet dat het voor thee nou zo vies was. ‘Het heeft niets met mijn stemming te maken,’ zei ze terwijl ze met beide handen de tranen uit haar ogen veegde. ‘Ik denk daar nooit anders over.’

Met kaarsrechte rug stond hij op, liep naar een plank waar een doosje zakdoekjes lag en trok er, met een aangenaam knisperend geluid, een handjevol uit die hij met een ernstig gezicht voor haar neerlegde. Maar zijn stem klonk nog steeds bedroefd toen hij zei: ‘Ergens moet er toch een antwoord zijn. Godbetert.’

‘Waarom moet dat? Waarom zou het? Waarom denk je dat?’ ‘Goed dan, wat heeft je er onlangs toe gebracht om ermee te stoppen?’

‘Ik was spuugziek van mezelf, maar dat ben ik altijd. Ik weet niet waarom ik het op dat moment zo sterk voelde dat ik ermee gestopt ben.’

‘Evenmin, veronderstel ik, als je straks weet waarom je je zo angstig voelt dat je er weer mee moet beginnen. Goed, ik heb voorlopig denk ik wel genoeg gehoord.’ Hij was niet naar zijn plaats teruggekeerd en stond weer achter haar. Toen hij opnieuw sprak, was het op strengere toon dan daarvoor. ‘Mijn kleindochter kan elk moment hier zijn om een hapje met me te eten, laat ik je dit dus nog zeggen. Ik ben erg met je begaan, Fiona, maar meer dan ik nu al doe karf ik niet voor je doen. Je hebt een zorg nodig die ik je niet kan geven. Ik zal in voorkomende gevallen voor je klaarstaan en je veilig naar binnen loodsen maar daar houdt het mee op. En ja, alvast vriendelijk bedankt, als je toch toevallig die kant opgaat mag je wel een avondblad voor me meebrengen en dat is alles wat ik op het ogenblik van je verlang. Je zei dat je er een praktische kijk op de dingen op na hield, nou, dat geldt ook voor mij.’ Fiona had de rode draad van zijn betoog wel meegekregen en klemde haar duimen in haar vuisten in een heimelijk teken van triomf. Bij haar volle verstand, wat dat ook was, had ze dit zwierige oude wrak nooit het gevoel durven geven dat ze zich tegenover hem liet gaan, om zo het risico te lopen dat hij onophoudelijk over haar zou waken, haar met eindeloze zorg zou omringen, haar hardnekkig op handen zou dragen, door dik en

dun in haar zou geloven, en bovenal voortdurend op haar zou inpraten. Tegen alle waarschijnlijkheid in had ze, om zo te zeggen, weer voor een tijdje bijgetekend, het van hem gedaan weten te krijgen dat hij haar weer een paar maanden van de vloer op zou rapen en een wasbeurt zou geven, en wel zonder dat ze ergens aan vastzat. Terwijl ze wachtte tot hij haar naar de deur zou brengen, hield ze haar hoofd in verdere geveinsde nederigheid gebogen.

Hij had al pratend heen en weer lopen paraderen maar bleef nu pal voor haar staan. ‘Ik zou mijn plicht verzaken als ik je niet nog op één ding zou wijzen. Ik heb je niet het hele verhaal verteld van wat er toen met de vrouw van mijn makker gebeurd is. Ik heb je al wel verteld dat ze een keer met een noodgang de fles afgezworen heeft en er naderhand spijt van kreeg. Zie je, ik weet er weliswaar niet het fijne van, maar dat kan gedurende korte tijd tot nogal pijnlijke verrassingen leiden. Zoals in haar geval. Ze heeft dan wel niet echt dingen gezien, dat staat als een paal boven water,’ gaf hij toe, ‘maar gehoord heeft ze zo hier en daar wel een paar enge rare dingetjes. Pratende mensen als er helemaal geen mens in de buurt was. Stemmen in dezelfde kamer, van heel dichtbij zelfs. Niet dat ze nou zulke ongewone dingen zeiden, het was meer het feit dat ze er waren dat haar verontrustte, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Fiona begroef de nagels van haar wijsvingers in het vlees van haar duimen. ‘Ja, dat begrijp ik.’

‘In die dagen noemden ze het delirium tremens, ik weet niet wat voor naam ze er nu voor bedacht hebben. Het is een wijdverbreide misvatting dat het door een overmatig alcoholgebruik in de hand gewerkt wordt. Goed, daar komt het natuurlijk op de lange duur wel van, maar de onmiddellijke oorzaak is een plotselinge en volledige onthouding, juist, eh, van alcohol. Klaarblijkelijk komt het ongeveer achtenveertig uur daarna opzetten, als het al gebeurt, en het was in verband daarmee dat ik je nogal fel op de huid zat over wanneer je voor het laatst iets gedronken had. Om je de waarheid te zeggen,’ zei hij, en onderbrak zichzelf om even te heroverwegen of het nou wel zo verstandig was om haar dit te vertellen, ‘was dat eigenlijk het eerste dat ik me afvroeg toen ik je zag, of je me kwam vertellen dat je iets gehoord had, maar als dat het geval was geweest zou je natuurlijk, nou ja, nauwelijks in staat… Hoe dan ook, ik

beschouwde het als mijn niet zo erg aangename plicht om je van die feiten in kennis te stellen zolang je nog in de omstandigheid verkeerde om ze in je op te nemen, zodat je de volgende keer des te beter weet wat je te wachten staat.’ Zijn laatste woorden gingen half verloren in het gezoem van de deurbel. ‘Daar zul je mijn kleine Debbie hebben,’ zei hij met een glunderende glimlach terwijl hij de deur ging opendoen. ‘Ont-hou dus maar, Fiona,’ voegde hij haar nog over zijn schouder toe, ‘stapje voor stapje de volgende keer - afbouwen is de beste methode, om het zekere voor het onzekere te nemen. Hallo mijn snoesje, hoe gaat het met mijn prinsesje, er was de hele dag geen pest aan totdat jij je stralende snuitje om de hoek stak, ooh wat is dit, ga weg, ik geloof er niets van dat je dat helemaal zelf gemaakt hebt, niet met dat prachtige eikeblaadje als ik dat goed zie, ooh sapperloot, zeg dat wel. Eh, dit is Fiona van hiernaast die even gedag kwam zeggen, mijn kleindochter Debbie. Zeg eens hallo tegen Fiona, mijn snoesje.’ Debbie was ongeveer vijftien, met ongelooflijk sluik en glanzend donkerbruin haar dat van de kruin van haar kleine hoofd in twee identieke golven over haar beide wangen en haar schouders en bovenarmen viel. Als er al ooit een glimlachje af kon, dan nu in elk geval niet: sprakeloos staarde ze van onder haar haar als een schichtig klein aapje de wereld in, zo eentje dat je je vinger afbijt als het maar even de kans krijgt. Fiona begon een omtrekkende beweging richting uitgang te maken. Haar grootvader was nog steeds aan het vy^oord. ‘Fiona gaat net weg, nietwaar liefje? Zeg me nog eens, Fiona, wanneer heb je je laatste portie aardbeienijs gehad? Oh, zo lang geleden al, oh mooi zo, dan krijg je nou vast geen last meer van die akelige buikklachten.’ In een oogwenk maakte hij aan alle innerlijke twijfel een eind en zei op zeer besliste toon: ‘Nee, dan zit het wel snor. Je weet waar je me kunt vinden als je me nodig hebt. Echt nodig hebt.’

De televisie floepte aan als een hemellicht en begeleidde Fiona bij haar vertrek met een overdonderend applaus, vermengd met een vertederd gefluit en gejoel. Ze ging terug naar haar flat en hield haar handen onder de koude kraan tot ze bijna niet meer beefden, plofte vervolgens in haar bed en vatte half het plan op om zich met een mes toe te takelen, niet al te ernstig, net genoeg om naar het ziekenhuis te moeten. Genoeg om opgenomen te moeten worden zou de pret gerekt hebben en bovendien imposanter geweest zijn, en het zou te gek zijn geweest om die vermaledijde Roger Greenhough voor het eerst in zestig jaar paf te zien staan wanneer hij plotseling met zijn neus op een slagaderlijke bloeding werd gedrukt. Maar het zou ook stom zijn geweest omdat je aan zoiets kon doodgaan, wat haar alles bij elkaar nog niet zo vreselijk aanlokte. Daarna besloot ze dat het op een andere manier ook weer stom zou zijn om zichzelf in plaats daarvan slechts een sneetje van niks met het broodmes toe te brengen, hoewel niet stommer dan te verwachten dat het leven in nuchtere staat ooit even leuk zou zijn als in een roes, of liever een opkomende roes, of nog liever de voorbereidselen daartoe. Toen probeerde ze nergens meer aan te denken, omdat ze alles al gedacht had wat ze in zich had en sommige dingen al wel twee keer of vaker - vanaf dat ze hier gisteravond op bed was gaan liggen, met de t.v. aan zonder het geluid, tot aan het moment dat dat plannetje met Rob bij haar opgekomen was en ze om tien voor halfzes in de morgen het hele huis overhoop had gehaald om potlood en papier te vinden - maar dat was nu allemaal verleden tijd.

Toen daalde er een diepe rust over haar neer, het kon ook zijn dat ze half in zwijm viel of in een trance geraakte, zodat ze toen er iemand buiten op het balkon leek te verschijnen slechts dacht dat het misschien een van die kleine meisjes uit een van de andere flats was - en och, het was er maar heel even en als het ergens op leek was het een klein meisje, dus liet ze het maar voor wat het was. Daarna viel ze in slaap.