Vijftien

‘Probeer het maar te zien als een uitje voor Freddie,’ zei Clare. ‘Een dagje geen school en een bezoekje aan mams.’ ‘Doe ik ook,’ zei Harry. ‘Dat probeer ik me al de hele morgen voor te houden, vanaf dat ik wakker werd. Zonder veel overtuiging overigens. Voor de anderen stelt het echt helemaal niets voor. Ik snap ook niet wat ze er zelf nou eigenlijk aan vindt.’ ‘Dan moet je wat beter je best doen. In de eerste plaats, het kennelijke plezier om drie volwassen mensen rond te commanderen, zoals jij dat op je boerenbest zou kunnen uitdrukken. Oh, heb ik je al verteld dat dat opdondertje in die nieuwe Portugese bistro ons onlangs een boerenomelet heeft voorgezet. Smaakte nog lekker ook. Moeten we thuis ook eens…’ ‘Het lijkt me nog steeds een karige beloning voor mams om daar al dat volk de halve dag voor over de vloer te hebben.’ ‘Dat is ook het enige plezier dat je er zelf aan zou beleven, ja toch, het idee dat je iets in de melk te brokkelen hebt. Maar probeer het nu eens door haar bril te zien.’ ‘Oh hemeltje, moet dat nou? Je weet hoe ik daar de schurft aan heb. Om zelfs maar een poging te doen. Door wiens bril dan ook, niet alleen die van haar, hoewel ik moet toegeven dat dat nog een beetje erger is dan gemiddeld.’

‘Bijzonder kortzichtig. Wat je er gewoonlijk mee bereikt door iets vanuit andermans standpunt te bekijken, is dat je ziet hoeveel slechter ze af zijn dan jij. Kan vaak een hele troost zijn.’ ‘Hou nou toch eens op met dat stomme gefilosofeer. Daar ben ik op dit uur van de dag nog niet aan toe en bovendien lijkt het dan net of je mijn vrouw bent. Zoals ik je al eerder gezegd heb.’ ‘Je bedoelt zeker dat als er ooit een man is geweest die een vrouw nodig had, dan ben jij het wel. Maar laten we nu niet kibbelen, schat.’

‘We zitten toch niet te kibbelen, of wel? Sorry, dat was niet de bedoeling.’

‘Nee nee - maar nu we toch bezig zijn, stel je voor, eind van

de zomer wordt ze negenentachtig. Ze ziet zichzelf graag als een mater familias of hoe dat ook heet. Ik zou er niet aan moeten denken, maar zij vindt het leuk. Om uiteenlopende redenen zijn de kleinkinderen geen knip voor de neus waard of niet voorhanden, maar haar zoons en ene dochter zijn wel bereikbaar en redelijk meegaand en zo kan ze op zijn tijd de oude wijze moeder uithangen en haar familiearchief bijhouden. Ze vindt ons oervervelend en laat zich aan geen van ons veel gelegen liggen, maar het idee spreekt haar aan en het is zo ongeveer het enige idee dat ze op dat gebied nog heeft, dus wat wil je. Nee nee, ik heb toch gezegd dat je niet mee mag,’ sprak ze tot Towser die bij hen in de huiskamer voor het raam stond. ‘Mevrouw Osborne geeft je vanmiddag wel je maaltje,’ voegde ze er aan toe alsof dat hem definitief gerust zou stellen. Er zaten plukjes hondehaar op haar dikke zwarte rok, maar ze had niets anders om aan te trekken dat haar somber genoeg leek voor de gelegenheid. Hij keek van de een naar de ander met de enigszins nijdige niet-begrijpende blik - alsof niemand hèm er tenminste van had kunnen beschuldigen dat hij zijn steentje niet had bijgedragen aan de besluitvorming - die er meer dan enige andere uitdrukking op zijn snoet de oorzaak van was dat ze hem naar de bodem van de Marianentrog verwenste, als altijd zonder de minste neiging om hem daar persoonlijk af te leveren.

‘Die chauffeur heeft ook geen haast,’ zei Harry. ‘Even gauw een slokje nemen.’

‘Beetje vroeg, of niet? En je hebt daar toch zeker nooit over gebrek aan drank te klagen?’

‘Om je vragen maar in omgekeerde volgorde te beantwoorden, nee, zo op het eerste gezicht niet, maar je weet nooit precies wat ermee gebeurd is. Je kent dat huishouden toch.’ ‘Wat ermee gebeurd is? Waar heb je het over?’ ‘Ik heb anders van Freddie gehoord dat hij daar eens een gin cocktail heeft gehad die met een kompasvloeistof gemixt was, ik mag hangen als het niet waar is zei hij, en hij heeft het vaderland een tijdje op het ruime sop gediend zoals je weet, en dan was er nog dat verhaal over een fles walnotencognac waar ik maar liever niet over uitweid. Het komt van al die afschuwelijke mensen die ze op bezoek krijgt.’ ‘Oh. En hoe zit het met mijn eerste vraag?’

‘Welke eerste vraag?’

‘Dat het nog een beetje aan de vroege kant is. Of een beetje prematuur, zoals jij het waarschijnlijk zou uitdrukken als niemand je tegenhield.’

‘Oh rot op. Ik bedoel het is minstens een minuut later dan toen je het vroeg. En een dikke minuut dichter bij een confrontatie met Désirée.’

‘Wat? Ze is er nooit op deze feestelijke gelegenheden, mams wil haar er niet bij hebben. Of is er iets ergs gebeurd?’ ‘Ze vindt er wel iets op.’

En zo geschiedde het. Het was Désirée gewoon onmogelijk om er eens een keer niet te zijn — wanneer de anderen Freddie kwamen afhalen liet ze hen nooit gaan zonder een kopje koffie dat ze net vers aan het zetten was, waarna ze het hele huis afstruinde, en soms nog met goed gevolg ook, naar monsters van aanbevolen nieuwe produkten, telefoonnummers, paperbacks, om tenslotte uit alle ramen te hangen om hen een laatste boodschap mee te geven. Deze keer overtrof ze zichzelf door vanuit het verste eind van de achtertuin vandaan te komen stuiven om Freddie in te prenten een of ander gebruiksartikel voor haar mee te brengen waarvan ze de naam toen ze naderbij gekomen was vergeten bleek te zijn, wat haar echter niet verhinderde om hen een halve minuut later met veel misbaar in de straat achterna te roepen dat ze weer wist wat het was. De chauffeur, een donker uitziende Aziaat die keurig in het pak zat, gedroeg zich met de voorbeeldige lijdzaamheid en tact van een aristocraat die door de nalatigheid of oplichterij van een familie gedwongen is om slavenarbeid te verrichten. Hij kende bovendien het adres waar ze moesten zijn.

‘Zo zie je dus maar dat ik die stiekeme G-en-T wel degelijk nodig had,’ zei Harry op de achterbank tegen Clare, er terecht van overtuigd dat Freddie als hij al toevallig luisterde niet de moeite zou nemen om zich af te vragen waar het over ging. Het overrompelde hem echter toen Freddie na een korte stilte zei: ‘Ontzettend aardige jongeman die jongeheer Piers, hè? Was ik helemaal vergeten. Wat een aardige jonge knul het is, bedoel ik.’ ‘Ja, het is een heel aardige jonge knul,’ zei Harry, denkend dat het waarschijnlijk geen kwaad kon om hem tot zover bij te vallen.

‘Ik was hem al in geen jaren tegengekomen zo leek het wel, en

toen scheen ik hem pas geleden zomaar ergens tegen het lijf te lopen.’

‘Hoe kwam dat zo?’ vroeg Clare. ‘Hè? Wat?’

‘Dat je hem zomaar tegen het lijf liep. Ik bedoel maar, jullie paden kruisen zich normaal gesproken toch niet zou ik zo denken.’

‘Nee, en daar heb je verdomme groot gelijk in,’ zei Freddie in een plotselinge aanval van iets dat op venijn leek. Maar dan ging hij goedmoedig door: ‘We trapten elkaar toevallig op de tenen in een kroegje waar ik wel eens een pintje drink wanneer Désirée aan het winkelen is.’

‘Waar hij ook net toevallig een pintje was komen pakken.’ ‘Ja, net deze keer toevallig. Maar goed, hij was allervriendelijkst tegen me, zoals ik al zei. Hij scheen, hoe zal ik het noemen, op een heel aandoenlijke manier over me in te zitten. En leek vooral bezorgd te zijn of ik wel met mijn geld uit kon komen.’

Dicht op elkaar zittend op de achterbank van de taxi, voelden Harry en Clare de ander een beweging maken en de adem inhouden. Na veel gedelibereer, dat zich tussen broodjes bacon en Gospodin wodka heen en weer bewoog, was er uit de bus gekomen dat hoeveel of hoe weinig Freddie’s zakken ook door het dichterlijke testament gespekt zouden worden, hijzelf als enige over het geld moest kunnen blijven beschikken, en dat het noch in Désirée’s portemonnee mocht verdwijnen noch door Piers worden opgestreken om god weet waar aan weggegooid te worden.

‘Ik zei nog tegen jongeheer Piers hoe vreemd het was dat hij me dat uitgerekend op dat moment gevraagd had, omdat jij me net van dat meevallertje verteld had dat je me met het schrijven van dat poëtische gezwam bezorgd had, zie je. Tussen twee haakjes, had ik je al gezegd hoe stomverbaasd ik was toen je me daarvan in kennis stelde? Ben nog steeds niet helemaal over de schok heen. Maar ik moet je nageven, Harry, dat jij altijd beweerd hebt dat je behalve in de theaterwereld en in de Hoge Raad nergens zulke ezelskoppen tegenkomt als onder uitgevers, en ik geloof dat je hiermee je gelijk krijgt. Te bedenken dat een volwassen vent het gebazel dat ik op papier gezet heb blijkbaar niet alleen zelf verteren kan, maar ook nog kans ziet

 

om het te gelde te maken door het te publiceren… nou, dan vraag ik je…, maar weet je wat ik dacht dat ik aan het doen was toen ik, hoe zou je zoiets noemen, daar een beetje met inkt zat te smeren en te kliederen, als een klein kind dat een huppeldansje doet of een tekeningetje van mam-ma en pap-pa maakt’

- de kinderlijke manier waarop hij deze laatste woorden uitsprak, deed een veel ongeremder type vermoeden dan de persoon die de rest van het geklets voor zijn rekening had genomen

- ‘eh, eh, om het soort produkt af te leveren dat Désirée verduveld knap zou vinden en belangrijk en de moeite waard om overal mee te koop te lopen… Het komt allemaal door Dési-rée’s potsierlijke… ik kom er niet meer uit. Soms is het alsof ik…’

En terwijl zijn ogen over het instrumentarium en het interieur van de taxi gleden zonder veel naar buiten af te dwalen, hoewel daar toch genoeg te zien was, viel hij zo volledig en zo lang stil dat Harry zich wild schrok toen hij ineens weer op toeren kwam en zei, of liever gezegd schreeuwde: ‘Maar wat doet het er toe zolang het maar een paar centen in het laatje brengt, een paar duiten, een paar pegels, een extraatje, een fooitje, een appeltje voor de dorst. Alleen verdwijnt het deze keer niet in Dési-rée’s bodemloze schatkist, maar ga ik er eens goede sier mee maken, de bon-vivant spelen, een joekel van een…’ Wat hij wilde zeggen, leek elke beschrijving te tarten. Tegelijkertijd meende Harry te zien hoe hij aan de greep van de deur begon te morrelen.

‘Stoppen,’ zei Clare, maar dat had de bestuurder al gedaan. Freddie had nu zijn deur open. Precies op dat moment zwaaide er op het trottoir pal naast de inzittenden van de auto een witgeschilderd getralied schoolhek open, sneller en sneller terwijl er meer en meer kinderen naar buiten kwamen stormen, de meesten nog erg jong, tussen de vijf en de zeven, veelal kleine meisjes, voor het merendeel afkomstig uit het Caribisch gebied of Azië, allemaal fleurig gekleed, en zonder enige zichtbare begeleiding. Ze hadden een paar grote bruinwitte ballen bij zich die ze met handen en voeten voor zich uit schopten en sloegen, waarbij ze vanzelfsprekend zo’n hels en heidens kabaal maakten dat het elke voorstelling te boven ging. Freddie liep nu midden tussen hen in te dartelen, niet aangesproken, maar ook niet totaal voorbijgelopen, waarschijnlijk ook een keel opzettend

zonder dat je hem er tussenuit kon halen, gedurende niet meer dan een tiental seconden deel uitmakend van een opgewonden, luid joelende, tumultueuze kinderschare die op de hoek van de straat uitgedund werd tot een paar enkelingen die op een sukkeldrafje over een uitgestorven pleintje holden waar een paar kleine lege karretjes stonden. Daarvandaan kwam Freddie nu op zijn dooie akkertje naar de anderen teruglopen, met een onbeschaamde grijns die echter al een schaapachtig trekje begon te vertonen.

‘Geinig stelletje lieverdjes, hè?’

‘Wat had dat nou weer te betekenen?’ vroeg Clare, van de een naar de ander kijkend.

‘Ja, grappig was dat, hè? Weet je, een hoop mensen schijnen niet zoveel op te hebben met al die zwarte en bruine mensen die hier zijn komen wonen. Oh, ik weet ook wel dat er best lastposten tussen zitten, zoals die Indiase vrouw naast ons met haar televisie, maar de meesten zijn schatten vind ik. Zoals dat geinige stelletje daargjpds. Maar het is me nog niet helemaal duidelijk wat ze aan het doen waren, jullie wel?’ ‘We moesten maar weer eens gaan,’ zei Clare. ‘Je weet toch dat moeder niet graag zit te wachten.’

‘Ik kan me best voorstellen dat je er als vrouw misschien zo over denkt, je zult wel moeten, maar ik heb eigenlijk een heel andere ervaring,’ zei Harry, die nog steeds doodgemoedereerd bij de auto stond. ‘Ze hebben veel liever dat je ze laat wachten zodat ze je dat kunnen inpeperen, samen met al die keren dat je tegen hen uitgevaren bent omdat ze jou lieten wachten. Maar goed, dan nog.’

Terwijl hij ten afscheid nog eens naar een klein roetmopje zwaaide dat al dan niet bij het oorspronkelijke clubje gehoord kon hebben, nam Freddie er rustig de tijd voor om weer in de auto plaats te nemen. De rest van de tocht werd er weinig gezegd. Clare en Harry zaten te denken hoe raadselachtig Freddie’s optreden was geweest zonder dat ze enige verklaring konden vinden voor waar hij nou ‘echt’ mee bezig geweest was, of wat hij daarmee aan hen of de grote boze wereld had willen zeggen, enzovoort. De enige aanwezige die in die korte scène van een paar minuten, hoe laakbaar ook, niets vreemds scheen te hebben gezien was de bestuurder, en hem werd niets gevraagd.

De auto sloeg af bij een gehavende bakstenen poort die zich qua stijl en ouderdom heel goed liet vergelijken met de toegang tot Maureens sombere residentie, slechts een paar honderd meter verderop. Terwijl haar poort echter maar lichte averij had opgelopen, was deze niet meer dan een puinhoop, zo te zien niet genoeg overwoekerd om uit 1939-45 te stammen, maar te grondig om het resultaat van één enkele aardverschuiving of -verzakking te zijn - de overblijfselen wellicht van een in vergetelheid geraakte terroristische gruweldaad uit de jaren vijftig. Harry kon zich nog goed voor de geest halen hoe het bouwsel er in zijn glorietijd uitgezien had, maar het was zo’n hemelsbreed verschil met nu dat hij er slechts gedeeltelijk en bij vlagen door aan vroeger werd herinnerd. Hoe het ook zij, de oude mevrouw Caldecote was niet van zins om de boel rond haar huis overhoop te laten halen als er niets anders dan trammelant tegenover stond, en zolang zij het nog op haar eigen domein v<jor het zeggen had, was de discussie gesloten. Niet dat ook maar iemand behalve een makelaar dat woord in de mond had durven nemen. Toen ze bij het met mos begroeide portaal halt hielden, kwam het oude dametje zelf naar buiten om hen te begroeten. Als je niet geweten had wie ze was, had je nooit kunnen denken dat ze waar dan ook de baas over was, of wat dan ook onder haar - al was het maar tijdelijke - beheer had, van een huis met tuin, hoe verwaarloosd ook, tot een met plastic overtrokken onderkomen van blik en karton. Dat kwam niet zozeer door haar nietige gestalte en smalle schouders als wel door haar fletse teint, spaarzame haargroei en uitdrukkingsloze blik, die opgewektheid noch sipheid verried. En door de onbeschrijflijk saaie en, voor zover iemand wist, unieke, knielange olijfbruine hobbezak met in het oog springende zwarte drukknoopjes die nooit helemaal schoon of pasgestre-ken was, maar evenmin ooit hoognodig in de was moest. Ze had een stroperige stem die Harry zelfs na al die jaren tot zijn verbazing wel eens plotseling te veel werd, zoals nu. ‘Hallo, mams.’

‘Is het misschien niet net zo verstandig om nu al met de chauffeur voor straks af te spreken?’

Of het nu wel of niet verstandig was geweest, wist Harry al spoedig niet meer. Terwijl ze het huis binnengingen en nog niet helemaal het gevoel hadden dat ze er al waren, begonnen ze

met z’n vieren zowel over elkaar als over afwezige derden nieuwtjes uit te wisselen waar ze totaal geen interesse voor konden opbrengen en waar ze veelal met plezier, desnoods ten koste van een klein bedrag, van verschoond zouden zijn gebleven, zoals dat overal ter wereld met families gaat, dacht Harry, behalve misschien in het exceptionele geval van Oelan Bator. Een van de eersten die, hoewel niet lijfelijk aanwezig, over de tong ging was Piers.

‘Geschikte jongen is dat,’ zei Freddie, waarbij hij in diep gemeende waardering zijn hoofd schudde. ‘Reuze geschikt.’ ‘Het is een honds brutale jongen,’ zei Piers’ grootmoeder op haar suikerzoete toon. ‘Nu eens hier, dan weer daar, al naar gelang zijn muts staat. Jammer toch dat hij zo’n groot deel van zijn leven in het buitenland schijnt te moeten doorbrengen. En waar hij het lef vandaan haalt. Gisteren nog heb ik een brief van hem gekregen ergens uit Praag of was het Boedapest. En denk je zijn brutaliteit eens in, daar vraagt-ie me om hem wat geld over te seinen.’

‘Hoeveel?’ vroeg Freddie. ‘Als ik zo nieuwsgierig mag zijn.’ ‘Vijfduizend pond.’

‘Heb je het overgemaakt?’ vroeg Clare.

‘Niet alles,” zei haar moeder met een schalkse oogopslag. ‘Het is niet goed voor zo’n jonge knaap om altijd precies te krijgen waar hij om vraagt.’

‘Zo jong is hij anders niet meer,’ zei Harry. ‘Vergeleken met jou toch zeker wel, of met de rest hier in huis trouwens of met iedereen die hier de laatste tien jaar of zo voet over de drempel heeft gezet. Maar goed, Piers kwam erg opgewonden over. Hij rook het grote geld, zei hij. Kijk, hier heb je zijn brief.’

‘Tien jaar in een strafkamp zal hij bedoeld hebben,’ mopperde Harry terwijl deze kennisgeving - op papier van een heel inferieure kwaliteit, merkte hij op - zonder veel interesse van hand tot hand ging en tenslotte weer veilig in een van de vakken van een soort schrijfmap werd opgeborgen, waarvan er verschillende in een enigszins chaotische rangschikking voortdurend ter inzage lagen op een grote mahoniehouten tafel die bij het raam van de woonkamer stond. Deze verzameling, of een deel daarvan, vormde het ‘archief van familiegeschiedenissen dat, zoals al eerder door Clare aangestipt, door haar moeder werd bijgehouden of in elk geval als een excuus voor nieuwsgierigheid werd gebruikt. Nu verplaatste het gesprek zich op familiesnelheid - dat wil zeggen ongeveer een kwart van de vaart onderhouden door een groepje uiterst zwakbegaafde patiënten die elkaar voor het eerst zien - van Piers’ geld, via geld in het algemeen en de eeuwige verdwijntruc van datzelfde geld, naar Freddie’s geld en het geld dat hij voor zijn gedicht kreeg, een onderwerp dat oorspronkelijk ongetwijfeld was aangeroerd bij gebrek aan iets anders om met moeder over te praten of om haar zoet mee te houden. Hoeveel geld? Dat stond nog niet vast. Moeder bedaarde toen ze dat had laten bezinken. Harry had zo’n gevoel dat ze zo met een van haar ideetjes zou komen, of zelfs elk ogenblik in slaap kon vallen. Omstreeks dit moment werden de drankjes geserveerd, onder supervisie van een knappe, rijzige vrouw in wat je welhaast een japon zou moeten noemen, met een heuse kraag en opslagen. Niemand van enige beschaving die haar naast moeder zo» zien, had eraan kunnen twijfelen dat de een de vrouw des huizes was en de ander de dienstmeid. Harry ging omzichtig te werk. De kompascocktail was waarschijnlijk aan Freddie’s verbeelding ontsproten of anders had hij overdreven, maar zelf had hij hier ooit een van de meest intrigerende slokjes van zijn leven aangeboden gekregen, in de vorm van wat later een mix van vruchtenmoes en Portoricaanse rum bleek te zijn. (In die dagen had er nog een soort butler rondgelopen.) Het feestje, als het dat was, werd voortgezet. Harry kon zien dat Clare als een rechtgeaarde dochter het gesprek op winkelen en winkeliers trachtte te brengen, maar het ging niet van harte en werd niet op prijs gesteld; maar het was wel iets dat haar verweten zou zijn als ze niet voldoende haar best had gedaan. En nadat ze een heel assortiment aan sauzen of gezonde sapjes volkomen aan zich voorbij had laten gaan - waar Clare zich de grootste moeite getroost had om het lekkerste eruit te pikken - was het dan zover dat mams de huishoudster beduidde dat de lunch, of wat daar voor door moest gaan, nu opgediend kon worden.

Zo’n lunch was ook altijd hetzelfde, een groentesoep die tenminste nog een aantal herkenbare ingrediënten bevatte, gevolgd door schalenvol op salade gelijkende smurrie die wellicht uit de mislukte voortbrengselen van een of ander bureau voor voedingsleer bestond, broccoli met zwarte plekjes, verkleurde

selderij, aangetaste waterkers. Voor wie zich eraan durfde te wagen, smaakte het allemaal best goed, en de koude vleesgerechten kwamen altijd vers uit blik, vaak met een deel van het etiket er nog aan. Maar wat het hem aan deze gang echt deed, wat werkelijk de aandacht trok, was het aardewerk waarop de soort van hofdame de gerechten presenteerde. Elke schaal was verschillend, nadrukkelijk verschillend, en bezat toch een onmiskenbare familiegelijkenis qua dikte, ronding, glazuur, of wat ook. Door een voorval dat ze als schoolmeisje op een stoomboot naar Boulogne had meegemaakt, was Clare de theorie gaan aanhangen dat het eetservies van de Caldecotes (tweede klasse en kinderen) over een periode van jaren stukje bij beetje geduldig bij elkaar gestolen was van of uit boten naar het vasteland, treinen, met name boottreinen, en een paar verdwaalde strandhotels. Op geen enkel deel stond ook maar enig opschrift in welke taal dan ook, dus dat hielp je ook niets verder. Als zoveel andere zaken was het iets waar je in je kinderjaren niet bij stilstond totdat het eigenlijk te laat was voor vragen. Wat de wijn bij het eten aanging, daar bedankte Harry hartelijk voor. Het was volgens het etiket een Roemeense To-kay. Hij had bij aankomst even snel van een nog ongeopende fles White Horse weten te snoepen, en daar zou hij het de rest van de tijd mee moeten doen. In het verleden had hij wel eens samen met Freddie een plannetje bekokstoofd om hun eigen drank binnen te smokkelen, maar was alras tot de bevinding gekomen dat hij ook in dat opzicht geen goede broer aan hem had.

Na de lunch zette moeder haar résumé van familiewetenswaardigheden voort, meer vrijelijk doorspekt nu met een klaagzang over waar het met de wereld naar toe moest. In een van deze geschiedenissen kwam een verwijzing naar Fiona voor, een naam die zelden op deze bijeenkomsten te horen viel en die ook nu slechts opgepikt en weer terzijde geschoven werd omdat een kennis haar in de wachtkamer van de een of andere dokter beweerde te zijn tegengekomen, vermoedelijk een die voor die tijd nog nooit iets met haar te maken had gehad. Het betrof enkel een zeer terloopse vermelding, maar om haar in mevrouw Caldecotes zoetelijk trieste intonatie te beluisteren was voldoende om Harry, die op dat moment toch al niet in een opperbest humeur was, somber te stemmen. Het was zo goed als droog en

dus ging hij naar buiten en slenterde de vervallen tuin in en trachtte het geruïneerde vogelbadje in ogenschouw te nemen, en het vernielde rasterwerk van dat stomme bruggetje, en de moeilijk toegankelijke ruimte in de holle eik waar nooit iets van enige interesse of belang gedaan of gezegd was. Daar had hij tenminste zijn kop wel om durven verwedden. Was er dan in laatste instantie niets anders dan dit, een plek waar kinderjaren en puberteit uitgezeten werden als een verplicht militair dienstverband, of waren deze slechts het schouwtoneel van een snoer van vage, maar lichtende, wonderbare dingen, emotionele belevingen, soms blij, soms droef, herleefd nadat de aanleiding allang vergeten was? Of was er geen verschil? Wat kon hij zich nog van hier herinneren? Dat hij urenlang naar een bal had lopen zoeken, bijvoorbeeld, of dat hij even lang, maar dan volslagen doelloos, op een afschuwelijk tuinfeest of andere poppenkast had rondgezwalkt - door zijn ouders op poten gezet ten bate van een of ander stomvervelend, voor kinderen onbegrijpelijk project — waar niets te eten of te spelen viel. Eén voorwerp van beschouwing dat in zoverre nieuw voor hem was dat hij het nog niet eerder in zijn huidige getransformeerde staat gezien had, was een opgedroogde siervijver. Het stond hem bij dat er in voorbije dagen water in gestaan had waarvan het vervuilde oppervlak grotendeels overdekt was met bruinge-rande, op lelies gelijkende planten en rottende bladeren, met aan één kant een kluit biezen of zegge. Nu was dat alles verdwenen en was er een betegelde vloer zichtbaar geworden, waarvan vele tegels geheel ontbraken en andere ongelijk bedekt waren met een harig, donkergroen soort wier. Slechts één gedeelte was min of meer onkruidvrij en toonde een afbeelding van twee vrouwelijke naaktfiguren die zich hand in hand als het ware zwemmend of in hogere sferen zwevend voortbewogen. Het meisje links wendde haar gezicht in bleek, doezelig profiel naar haar gezellin die vanaf haar middel met het wier overgroeid was, op één hand na die haar lange vingers naar iets scheen uit te strekken om het te kunnen grijpen. Iets dat nader kwam? Iets dat wegdreef? Dat viel onmogelijk te raden zomin als iets anders, en er was te weinig om een beeld of een herinnering op te roepen. Twee meisjes hand in hand, de een half aan het oog onttrokken. Meer niet. Maar o zo troosteloos. Op een goede dag, had Harry vaak te horen gekregen, zou dit hele bezit niet aan hem toebehoren, geen sprake van, maar aan een of andere instelling ten goede komen die zich ten doel had gesteld om het lot van paarden op Guam of Haïti of daar ergens te verbeteren.

Hij kreeg Freddie in het oog die op de hem eigen doelloze manier op hem afkwam, en aangezien hij zich op het moment niet kon voorstellen dat hij nog ooit een woord met hem zou willen wisselen over enig denkbaar onderwerp, zocht Harry via een verzakte duiker zijn weg terug naar de zijkant van het huis. Hier bevond zich een uitbouw die wel iets weg had van een strijkkamertje, maar waar ook de thee gezet werd, en het feit dat de huishoudster er op ditzelfde ogenblik bezig was thee te zetten, of liever te brouwen, betekende dat het bezoek over ongeveer een halfuurtje met goed fatsoen als afgelopen kon worden beschouwd. De huishoudster heette mevrouw Eastleigh of Eastley - na zo lange tijd, hoe lang het feitelijk ook mocht zijn, wist Harry nog steeds niet hoe je dat precies spelde, en over alle andere zaken betreffende haar persoon verkeerde hij bijna geheel in het ongewisse. Ze sloot zich in zichzelf op. En hij probeerde zich al heel lang niet meer voor te stellen waar ze zich in die toestand mee bezighield. Toen ze haar hoofd omdraaide, zonder zijn kant op te kijken, werd zijn blik getrokken door een in het oog springende moedervlek opzij van haar kin waaraan een weelderig plukje haar ontsproot. Bij hoeveel eerdere bezoekjes hier moest hij haar gezien hebben zonder dat hem dat ooit opgevallen was? Vijftig? Driehonderdvijftig? Twee? Hij bleef even in de gang staan en keek door het vettige raam naar een heesterbosje, zich afvragend wat dat toch met hen allemaal was, of alleen met moeder? Of met hemzelf? Hij voelde een drang om al vast te gaan en niet te wachten tot de auto voorgereden werd om met veel pijn en moeite te worden bepakt en bemand, maar weg moest hij via de kortste weg naar de straat. Maar een paar passen verder stuitte hij op zijn moeder die met Clare aan de grote tafel bij het raam zat waar de albums lagen. Enkel en alleen om niet de schijn te wekken dat hij zich verveelde, pakte hij er een op en sloeg het open, een oud exemplaar dat echter nog in goede staat verkeerde, een loodzwaar ding van vaalgroen leer dat naar de rand toe donkerder werd.

Zijn moeder haakte onmiddellijk op dat gebaar in. ‘Dat geval

dateert van voor de zondvloed,’ zei ze. ‘Het zou me niks verbazen als het nog uit je grootmoeders tijd stamde.’ ‘Ze maakten in die dagen soms de meest schitterende foto’s,’ zei Clare, die haar trouw betuigde aan het idee dat er een normale conversatie werd gevoerd.

‘Er komen in die boeken enkele bijzonder vreemde snuiters voor, dat kan ik je wel verzekeren. En ik kan je echt niet zeggen hoe ze daar terechtgekomen zijn.’

Harry sloeg een paar bladzijden om. De foto’s waren op een ouderwetse manier zorgvuldig ingeplakt en de namen waren duidelijk met witte blokletters in de zwarte kantlijn bijgeschreven. Dit maakte ergens een herinnering bij hem wakker, maar hij had geen flauw benul waaraan. Hij sloeg in het wilde weg nog een paar bladzijden om en opeens viel zijn blik op iemand die hij kende. Wat? Iemand die hij zonder haar ooit gezien te hebben herkende, annie zoals de witte letters verkondigden, Fiona’s oud-tante, een en hetzelfde portret waarvan Elspeth, Fiona’s overleden zuster, de Elspeth die haar auto op een maandagmorgen om tien voor tien tegen een muur op gestuurd had, waarvan Elspeth dus beweerd had dat het het evenbeeld van Fiona was, als twee druppels water. Maar - het kwam nu allemaal weer bij hem boven - hun moeder, de moeder van Elspeth en Fiona, had gezegd dat dat niet waar was, dat tante en nicht helemaal niet erg op elkaar geleken hadden, dat ze een andere vorm van gezicht hadden gehad. En hier, nu, in mams’ woonkamer, kon Harry zien dat de moeder gelijk had gehad en Elspeth ongelijk en dat die arme oude dode dronken Annie en de levende Fiona niet echt op elkaar leken, niet in enig relevant opzicht, en dat Fiona’s vrees dat ze tegelijk met Annie’s uiterlijk ook haar lot geërfd had niet op zijn plaats was. En hij had het gevoel dat als hij Fiona deze foto op de een of andere manier in handen kon spelen en haar van het verschil overtuigen, er een geringe kans bestond dat hij haar een hoopvolle tijding kon overbrengen, haar het gevoel kon geven dat ze niet onlosmakelijk verstrengeld was in haar vreselijke neerwaartse spiraal van ziekte en hopeloosheid en dood. Maar hoe moest hij dat zijn moeder vertellen, hoe kon hij zoiets subtiels aan iemand uitleggen die zo wars was van al wat zo teergesponnen en ongrijpbaar was? Een moment lang voelde hij zich totaal hulpeloos, een gemoedstoestand die hij maar zelden ervoer.

Van een plek die ze van hier niet konden zien kwam nu het geluid van een incidentje of ongelukje waarbij een trapladder, een grote vuilnisemmer en een stapel havermeelzakken in het spel waren. Wat het ook was, het zette de huishoudster tot een kreet van alarm of ontsteltenis aan en ontlokte een soort kakelende of snaterende tirade van onbeschaafde woorden aan Freddie’s keel. Het had ook tot gevolg dat mevrouw Caldecote de kamer uitsnelde. Schijnbaar zonder enig nadenken scheurde Harry de bladzij met de foto van Annie uit het album, vouwde hem dubbel, stopte hem in zijn jaszak en zat binnen drie seconden weer met zijn neus in het album, studerend op een rij mensen van middelbare leeftijd die zo te zien een dagje met het hele gekkenhuis op stap waren en in diverse poses van strijdvaardigheid en verbijstering op de strandboulevard van de een of andere badplaats aan de zuidkust stonden, ergens in Worthing of Eastbourne wellicht.

‘Wat ben je…’ begon Clare, om dan meteen haar mond te houden en zodoende heel anders te reageren dan Gillian of Dai-sy op zo’n kritiek moment gedaan zou hebben. Gillian zou ogenblikkelijk danig opgespeeld hebben en Harry gevraagd hebben waar hij wel mee bezig dacht te zijn, om zomaar in zulke oude, zeldzame, waardevolle boeken te zitten scheuren, terwijl Daisy gewacht zou hebben tot er meer mensen waren alvorens hem voor zijn vlegelachtige of vernielzuchtige gedrag op het matje te roepen, met als toegift wellicht de vraag wie hij zich wel verbeeldde dat hij was. Clare keek hem eens aan, op een vertrouwde manier waaruit nieuwsgierigheid af te lezen viel die niet minder indringend was omdat de bevrediging nog even op zich liet wachten, integendeel zelfs. ‘Maar hoe dan ook,’ zei ze, met een gebaar naar buiten, ‘het zou zonde zijn om daar niet bij te zijn, wat er ook aan de hand is.’ Het bleek in werkelijkheid bar weinig om het lijf te hebben, een enkele opengebarsten zak en één sport van de ladder die aan de ene kant afgeknapt was. De echo’s van de vuilnisemmer waren verstild. Tegen de tijd dat Harry op het toneel verscheen had de taxichauffeur zich al deskundig over de zaak ontfermd en een schoonmaakploeg geformeerd, terwijl hij zelf op zoek ging naar een hamer om de ladder te repareren. Freddie hield een niet-aflatende stroom van verontschuldigingen op gang voor wat het ook maar was waar hij zich aan bezondigd had, zo nu

en dan onderbroken door een milde aanklacht wegens het uitblijven van een tijdige waarschuwing en het gebruik van ondeugdelijke materialen, enzovoort. Nog geen vijf minuten later waren ze op weg terwijl ze elkaar over en weer toeriepen de groeten en de beste wensen over te brengen aan tantes, neven en nichten die behalve op zulke momenten het hele jaar door met geen woord werden genoemd. De bestuurder maakte er inmiddels geen groot geheim van dat hij hier met een lastig en potentieel gevaarlijk trio te maken had dat hij het liefst zo gauw mogelijk moest zien te dumpen voor het helemaal uit de hand liep. Ten langen leste hobbelde de taxi de openbare weg op en schepte daarbij een weggeworpen blikje dat reformthee had bevat en nu met een wijde boog in de sloot belandde. ‘Vreemd mens is die mevrouw Eastleigh toch,’ zei Freddie. ‘Een blinde had nog kunnen zien dat die rommelhoop elk ogenblik naar beneden zou komen flikkeren, en ze moet ook geweten hebben dat die ladder zijn beste tijd had gehad, maar het»was pas toen het haar eindelijk begon te dagen dat ik op weg naar de grond was dat ze ook maar een gilletje gaf of zich goed en wel realiseerde wat er loos was. Ik mag nog van geluk spreken dat ik mijn nek daar niet gebroken heb,’ besloot hij, met de onweerstaanbare wenk dat ze het als dat inderdaad geschied zou zijn niet langer hadden kunnen maken om zijn diverse problemen en handicaps zo weinig serieus te nemen. ‘Heb je dat boodschappenlijstje van Désirée bij de hand?’ vroeg Clare.

‘Wat voor boodschappen?’

‘Die je voor haar van de markt zou meebrengen.’ Er ging Freddie een lichtje op en hij haalde het briefje te voorschijn en overhandigde het haar met de onrustbarende snelheid die hij soms tentoonspreidde wanneer zijn eigenbelang door een prompte, woordeloze handeling bevorderd kon of zou kunnen worden.

‘Rij hier maar even in, als je wilt,’ zei Clare tot de bestuurder. ‘Helemaal tot aan het eind.’

Ze hadden voor een reusachtig, angstaanjagend gebouw halt gehouden waar bij de ingang karren op van die lange dunne poten, hoog opgestapeld met grutterswaren, af en aan werden geduwd, dikwijls door mensen die daar veel te klein voor leken, zodat het elk moment mis dreigde te gaan. De lucht was vergeven van een hard metaalachtig gekletter. ‘Eruit met jullie tweeën,’ zei Clare tegen haar broers, ‘ga maar een glaasje drinken in die kroeg daar, dan kan ik ondertussen de inkopen doen. Je hebt het goed gehoord. Het duurt alleen maar langer als ik jullie bij me heb.’

‘Maar het lijkt me een vreselijke tent,’ zei Harry naar waarheid. ‘Dat is het ongetwijfeld ook,’ zei Clare, ‘maar je komt er vast geen bekenden tegen en je moet maar zo denken dat die tien minuutjes nog bij Freddie’s uitje horen. Of bij zijn dagtochtje als je wilt. En daar zou het vandaag toch om te doen zijn, als je het nog weet. Vort met de geit.’

‘Ik kan er maar niet over uit wat die mevrouw Eastleigh toch voor een eigenaardig mens schijnt te zijn,’ zei Freddie toen de twee mannen de betonnen woestenij overstaken die hen van de deur van de pub scheidde. ‘Maar dat krijg je denk ik als je week in week uit met moeder in één huis woont. Dan komen alle eigenaardigheden die je zogezegd sluimerend in je bergt naar boven. Weet je wanneer de enige keer was dat ik Désirée haar zelfbeheersing heb zien verliezen, over de rooie heb zien gaan?’ Hij bleef staan terwijl Harry de kroegdeur voor hem openhield; hij liet het er altijd op aankomen dat de ander hem liet voorgaan. ‘Oh ja, dat was toen ik het plan opperde om een kostganger in huis te halen.’

‘Je hebt een kwartier de tijd,’ had Clare hen nageroepen, ‘en dan wil ik zo spoedig mogelijk horen wat dat nou precies voor foto is en waarom je die uit dat album gescheurd hebt en toen zo stiekem weggemoffeld.’ Ze had feitelijk alleen de eerste zes woorden hardop uitgesproken, maar de rest kwam even duidelijk bij Harry aan als wat voor woorden ook die hij ooit echt op zijn trommelvlies had opgevangen.

De broers stapten de pub binnen, met Freddie nu ettelijke meters op kop. Harry’s eerste spontane reactie op wat hij zag en hoorde en ongeveer even krachtig rook, was om de eerste de beste nooduitgang te zoeken, maar Freddie stevende natuurlijk met begerige passen het land van de broodjes bacon met boter en extra gebakken tomaten binnen, waar niemand van zijn kennissen ooit kwam.