Eenentwintig

‘Wat houdt dat in, die Amerindische toestanden waar je je straks geacht wordt mee bezig te houden?’ vroeg Clare. ‘Oh, schei uit. Als we het adjectief als een ietwat deftige variant op Amerindiaans beschouwen, heeft het vermoedelijk iets te maken met de Amerindianen, een benaming die sommige doodgewone Amerikanen aan de Roodhuiden geven om het idee dat ze ze uitgemoord hebben een beetje kwijt te raken. Leniging van schuldgevoelens en dat soort zaken. Het is een tamelijk lang verhaal.’

‘Je bedoelt toestanden als mustangs en rooksignalen en spoorzoeken en zo, neem ik aan?’

‘Plus zo nu en dan een potje scalperen,’ zei Harry. ‘Nee, gezien mijn uiterst gebrekkige kennis op dat gebied kan ik je verzekeren dat er van dat alles geen sprake kan zijn. Het zal om te beginnen wel om pre-Columbiaanse kunstvormen en ambachten en talen gaan. Een bijzonder omvangrijk terrein, inheemse Amerikaanse talen. Wist je dat er alleen al ten noorden van de Rio Grande meer dan vijftig volkomen op zichzelf staande dialecten waren? Dat joeg de eerste blanke de schrik om het hart toen hij daarachter kwam, dat kan ik je wel vertellen.’ ‘Hoe weet je dat allemaal?’

‘Dat heb ik eens van een Amerikaan gehoord toen hij me in de Irving klem had. Met nog een hele hoop andere dingen. Waarschijnlijk een jaartje met verlof van het Adams Instituut.’ ‘Maar je hoeft je toch zeker niet met al dat talengedoe te bemoeien. Niet jouw terrein, of hoe noem je dat.’ ‘Hoor eens, lieverd, ik heb eens een vriend gehad, een soortement archeoloog, wiens specialiteit je zesduizend kilometer van de wetenschappelijke instelling in Peebles moest zoeken waar hij een aanstelling kreeg, en binnen drie maanden — minder nog - zat hij tot aan zijn oksels, of armsgaten zoals ze daar meen ik genoemd worden, in de Schotse boerendansen.’ ‘Doe niet zo kinderachtig, Harry, zoiets onbeduidends. Denk

je de pret eens in als je erover naar huis schrijft. Het is om te gieren.’

‘Om erover te schrijven misschien. Maar niet op het moment zelf. Zoals hoge nood hebben. Zoveel moet je toch wel van het leven begrepen hebben. Zie je het al voor je hoe het echt toegaat op een van die dineetjes?’ Harry sloeg een bladzij van Martin van Oudheusdens brief om. ‘ “In dit deel van de wereld staan de mensen bekend om hun gemoedelijkheid.” Oei, als dat betekent wat ik denk dat het betekent.’ ‘Daar kom je gauw genoeg overheen. Je zult er geen enkel probleem mee hebben om jezelf - niet zozeer gehaat te maken bij de buren, zo ben je niet, maar toch ongeliefd genoeg om hun gemoedelijkheid eens en voor altijd in te dammen.’ ‘Echt iets voor een lieve zus om dat te zeggen, en dat nog wel terwijl haar broer haar op zo’n patent etentje trakteert.’ ‘Echt iets voor een zus die gewoon zegt wat ze voelt, in plaats van haar gevoelens op te kroppen en tot een grief op te blazen die dan als excuus moet dienen om er tussenuit te knijpen.’ ‘Waarmee je het zwaar gecensureerde verhaal gedaan hebt van het stuklopen van mijn huwelijken.’

‘Niet dat daarmee ook bij lange na alles gezegd is. Eersteklas diner, dit, dat moet ik je nageven.’

‘Je weet drommels goed dat Daisy heel content met me was totdat er een rijkere, knappere vent opdaagde met…’ ‘Die ook meer van haar door de vingers zag.’ ‘Zodat ze zich nog meer rare kuren kon veroorloven, zul je bedoelen, en nog meer onzin kon uitkramen. Wanneer een man heel erg lage intellectuele maatstaven aanlegt, zal hij…’ ‘Zal hij niet zo gauw “Kop dicht” tegen haar zeggen of “Je hebt totaal geen kaas gegeten van waar het in deze discussie werkelijk om draait”, vooral in het openbaar. Vrouwen houden niet van mannen die van die dingen tegen ze zeggen.’ ‘Daar heb ik schijt aan, en Gillian had het ook best naar haar zin zolang ze nog dacht dat ik de wereld ging veroveren, en kwam er pas later achter dat ik nou niet meteen zo’n wereldveroveraar was. Of was er in haar geval ook al iemand die haar meer aandacht gaf zonder dat ik het wist?’ ‘Nee, wat haar betreft kan ik een heel eind met je meegaan, ik kon haar zelf ook niet luchten of zien, zoals je wel weet, maar die twee waren totaal verschillend. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een man het hem flikte om twee keer met dezelfde vrouw te trouwen en jij gaat in dat opzicht zeker vrijuit. Ik kon me nog enigszins voorstellen wat je in Daisy zag, maar wat je met Gillian bezielde was me een raadsel.’ ‘Wat? Zinnelijke begeerte. Ik kon niet genoeg van haar krijgen. Ik dacht dat dat bij iedereen wel bekend was. Tot ik erachter kwam dat waar ik het niet ver genoeg schopte zij het niet zo erg op zinnelijkheid begrepen had. Het heeft heel lang geduurd voor ik daarvan doordrongen was vanwege haar fysieke uitstraling. Ze had de mooiste… Maar zo kan het wel weer. Waarom heb ik je dit nooit eerder verteld?’ ‘Je hebt nog niet eerder voor de oversteek naar Amerika gestaan.’

‘Dat is waar.’ Harry dronk zijn glas uit. ‘Misschien interesseert het je ook dat ze van me verwachten dat ik mijn deel van het bestuurswerk opknap en dan is er nog iemand met de titel Algemeen Penningmeester die aan alles zijn ‘fiat’ moet geven. En’ -Harry sloeg weer een bladzijde om - ‘ze zijn daar in de buurt bezig om een nieuwe visconservenfabriek van de grond te krijgen die een vreselijke stank verspreidt wanneer de wind in de verkeerde hoek zit. Het is maar een rare brief. Soms lijkt het of hij me wil overhalen en dan is het weer alsof hij op niet al te subtiele wijze de boot probeert af te houden. Hij brengt me de beste wensen en aanmoedigingen over van de een of andere ouwe lui in functie maar dat kan van alles en nog wat betekenen.’

‘Dat zijn allemaal maar bijzaken. Het is aan jou om te beslissen of je wel of niet wilt gaan.’

‘Ja, dat is het hem verdomme nou net. Zou jij het zonder mij kunnen redden?’

‘Vanzelf. Wij Caldecotes slaan ons er altijd doorheen.’ ‘Freddie Caldecote redt het anders niet zo best.’ ‘Dat komt omdat hij het niet langer probeert,’ zei Clare. ‘Of het nooit echt geprobeerd heeft. Ik zal niet beweren dat we niet allemaal liever lui dan moe zijn en andere mensen onze boontjes laten doppen als we de kans schoon zien. Maar hij heeft zijn leven ernaar ingericht.’

ik vraag me af hoe erg het nou echt met hem gesteld is.’ ‘Als het ook maar enigszins aan mijn voorstelling beantwoordt, zouden jij en ik er niet tegen kunnen. Maar er zijn soms mensen

die volgens onze maatstaven een uiterst karig bestaan leiden en er toch nog iets van weten te maken.’

‘Waarbij je wel moet bedenken dat die arme kleine Freddie een soort uitlaatklep nodig heeft in de vorm van zijn broodje bacon en zijn postzegelverzameling. Ik ging ervan uit dat hij die op de een of andere manier in zijn dichten had kunnen vinden. Ik had nooit kunnen voorzien dat hij daar zijn stukje vrijheid mee zou kunnen kópen, maar ik dacht dat het hem iets te doen zou geven of, wat zal ik zeggen, dat hij zich iemand zou voelen. Zichzelf als dichter zou zien in plaats van als een aanhangsel van Désirée. Zelfrespect. Daar heb je vast wel eens van gehoord.’ ‘Zij heeft ook zo haar problemen,’ zei Clare. ‘Ik griezel nog steeds van haar. Daar blijf ik bij, maar precies zoals Freddie haar nodig heeft of niet buiten haar kan, kan zij niet buiten hem. Ze zijn op een afschuwelijke manier voor elkaar geschapen en dat houdt in dat hij haar net zo goed in de tang heeft als zij hem. Ze heeft nooit iets tegen me gezegd, maar als ik haar soms naar hem zie kijken, zou ik zweren dat ze er af en toe alles voor over zou hebben om van hem af te zijn. Het is als een kat die zijn nagels in je vlees zet en ze er al evenmin weer uit kan krijgen als jijzelf.’

‘Nagels in je vlees. Een graadje erger dan “jij en ik zouden er niet tegen kunnen”. De gedachte is eigenlijk zelfs onverdraaglijk. Denk er dus maar niet meer aan — blijf gewoon van haar griezelen zoals altijd. Bedenk wel - er is geen enkele wet die ons voorschrijft om iedereen te begrijpen en dus met ze mee te leven en ze voor lief te nemen. Maar je bent van het onderwerp afgestapt, of anders ik wel. Ik vroeg of je het wel zonder mij zou redden.’

‘En ik zei van ja. En of ik misschien samsam met iemand anders zou doen - dat is een tweede reële mogelijkheid.’ ‘Dan zou dit alles afgelopen zijn. Toch?’ ‘Dit alles’ was steno voor het soort avond waarvan ze genoten en voor waar ze die doorbrachten, bij Odile, en dat niet alleen. Wanneer Harry de indruk kreeg dat Clare een akelige of trieste dag achter de rug had na een bezoekje aan hun moeder (dat hij weer eens slim genoeg had weten te ontlopen) of iets dergelijks, trakteerde hij haar soms op een verrassing, van de echte soort en geen namaak. Dat was geen alledaagse gebeurtenis, maar als ze het in haar eentje moest opknappen of het met een vriendin

zien te rooien, kwam daar helemaal niets meer van. En dat betekende niet alleen geen Odile, maar ook geen taxi’s, geen hulp in het huishouden, niemand die eens een paar nachtjes bleef slapen, van die kleine dingetjes die met het stijgen der jaren belangrijker worden. Maar natuurlijk zou ze het wel redden. ‘Maar goed beschouwd is dit allemaal puur theorie,’ zei Harry op enigszins kirrende toon, terwijl hij de juffrouw van het gebak een seintje gaf, ‘omdat je het natuurlijk niet zonder mij zult hoeven te stellen. Zonder mijn lijflijke aanwezigheid, ja, maar mijn financiële steentje blijf ik wel bijdragen. Want dat je een toelage van me krijgt spreekt vanzelf. Ik weet nog wel niet hoeveel omdat ik dat soort dingen niet kan en niet wil uitrekenen, en het zal ook waarachtig niet meevallen, maar ik vind wel ergens iemand die daar zijn hand niet voor omdraait. Reken maar dat ik er niets voor zal laten staan waar ik zelf tuk op ben, maar ik zal ervoor zorgen dat je niet te kort komt. Daar hoef je niet bang voor te zijn. Had je soms iets anders verwacht?’ ‘Maar Harry lieverd…’

‘En niet tegensputteren of je krijgt geen chocoladetaart.’ ‘Maar ik kan toch niet zomaar geld van je aannemen ‘Dat zou iedereen doodnormaal vinden, en niet meer dan logisch, en ik zou er zelf ook helemaal geen slechte beurt mee maken. Als het bekend werd, wat trouwens niet hoeft hoor als je er op de een of andere lullige manier mee in je maag mocht zitten, zoals ik denk ik wel had kunnen voorzien.’ ‘Harry, ik meen het. Ik kan toch niet van jouw centen leven, en daar zou het wel op neerkomen. Als een concubine die, je weet wel, geen tegenprestatie levert. Of alsof ik alimentatie aannam zonder getrouwd te zijn geweest, niet dat ik dat in het andere geval wel zou doen.’ ‘Een erfenis zou je niet afwijzen.’

‘Als jij zou besluiten om de pijp aan Maarten te geven en je hele bezit of een deel daarvan aan mij na te laten, zou ik niet weten wat ik daartegen moest doen. Maar als je aan een diamanten tiara van vijftigduizend dollar bij wijze van verjaardagscadeautje of een met goud bestikte mantel ter waarde van honderdduizend dollar op Kerstmis zit te denken, vergeet het dan maar. Nee. Lief van je, maar toch maar niet. Misschien ben ik een trut of heb ik als meisje de verkeerde boeken gelezen, maar het zou er te veel de schijn van hebben dat ik een salaris ontving

zonder er iets voor te doen of, nee, die schijn zou niet duidelijk genoeg vermeden worden. Maar ik ben ook niet helemaal van lotje getikt, dus als hier het dak naar beneden komt of er iemand echt ziek wordt, trek ik onmiddellijk bij je aan de bel, maar voor een herhaalde bijdrage, een aalmoes, een maandelijkse uitkering moet ik bedanken.’ Ze kneep en streelde zijn arm half om half op de manier van iemand die niet erg gewend is om de ander aan te raken, en zei: ‘Bedankt,’ en hield op met spreken. ‘Nog koffie?’

‘Ja graag. Ik heb zo’n gevoel dat we nog een heel eind voor de boeg hebben voordat we hier een punt achter kunnen zetten.’ Harry zei vlug: ‘Vind je nou echt dat ik die baan aan moet nemen?’

‘Tja, liefste, dat hangt er een beetje van af hoezeer je erop gebrand bent, maar voor zover ik het kan bekijken zou je er zeker op gebrand moeten zijn. Die Amerindische toestanden en die duitenbewaarder lap je zo aan je laars, en over Maureens zul je er niet te klagen hebben. Ik zou maar een beetje oppassen als ik jou was om daar niet mee te overdrijven. Je grootste zorg is die visfabriek nog. En… luister… als je niet toehapt zul je je de rest van je leven blijven verwijten dat je zo stom geweest bent. En dat zal ik dan alleen maar kunnen beamen.’ Langzamer, of na een langere pauze, zei Harry: ‘Denk eraan dat dit de Avond van de Waarheid is.’ ‘Ik doe niet anders.’

‘Hoe is het om het huishouden voor mij te doen?’ ‘Absoluut geen pretje, schat. Je hoeft je niet af te vragen hoe Piers aan sommige van zijn streken komt. Van jou bevrijd te zijn zou - ik weet niet, een soort vakantie zonder eind zijn. Ik had het op een goeie middag eens met Désirée over jou -ja, zoiets kan gebeuren, weet je - en ze zette een bijzonder rake typering van je neer. Er was haar niets ontgaan. Zelfs die heel gemeende lieve ingevingen waar je zo nu en dan mee aankomt waren haar niet ontgaan. Ze had het zo bij het rechte eind dat ik me voortdurend moest beheersen om haar geen tik te verkopen.’ ‘Wat zei ze zoal?’

‘Oh, van alles. Dan kan ik wel aan de gang blijven.’ ‘Erger dan Arnold?’

‘Oh, veel erger dan Arnold - Arnold wou nog wel eens iets achter zich opruimen. Ze is niet op haar achterhoofd gevallen, die vrouw, wat je verder ook van haar kunt zeggen.’ ‘Daar kun je ook wel over aan de gang blijven. Goed, in dat geval…’

‘Voor je verder gaat,’ kwam Clare ertussen, ‘er is één ding dat we eens voor altijd uit de wereld moeten helpen. Of liever gezegd een paar dingen.’ ‘Bunty en Fiona.’

‘Precies. Nu is het toevallig zo dat ik Bunty graag mag en dat niemand iets met Fiona op zou kunnen hebben, maar in de kwestie die nu aan de orde is scheer ik ze over één kam. Bij deze wijs ik elke en enige verantwoordelijkheid categorisch van de hand waar deze twee in het geding zijn. Idem dito voor Maureen of eventuele andere losse eindjes waar mij niets van bekend is en, voor het geval je soms mocht denken dat ik hem vergeten was, voor Piers junior. Hij heeft me in de loop der jaren menige grijpstuiver uit mijn zak geklopt door te dreigen met, ik weet niet wat, onbeschrijflijke obsceniteiten. Ik had het lef niet om hem te zeggen dat hij dan vooral moest doen wat hij niet laten kon, deels om jou denk ik. Nu ligt dat anders, ik zou nu geen vinger meer uitsteken om hem voor de galg te behoeden. En als zich van die anderen iemand durft te vertonen, roep ik de politie erbij. En je kent me toch zeker goed genoeg om te weten dat ik het meen.’

‘Maar hoe zou je nou in vredesnaam betrokken kunnen worden bij…’

‘Het risico dat ik daarachter kom probeer ik nou juist met alle geweld uit te sluiten. Als je je voortaan met Fiona en Bunty en Piers wilt blijven bemoeien, zul je dat rechtstreeks vanuit het Adams Instituut moeten doen. Snap je dat, en dat het definitief is, dat het op al je aangelegenheden hier van toepassing is, en op alle soorten uitstaande schulden?’

‘Ja.’

‘En daar ga je mee akkoord?’

‘Ja.’

‘Tot en met alle gedichten van Freddie aan toe, reeds bestaand of nog in wording.’

Ze legden de paar honderd meter naar huis te voet af over de gebarsten trottoirtegels, elkaar af en toe met de schouder be—

roerend, maar zonder verder lijfelijk contact. Harry had het altijd de gewoonste zaak van de wereld gevonden om gearmd te lopen met iedere vrouw in wier gezelschap hij toevallig verkeerde, tantes en dergelijke niet uitgesloten, en vooral als hij zich als een soort beschermer had opgeworpen. Maar niet met Clare. Hij veronderstelde dat ze als kinderen wel hand in hand hadden gelopen, maar hij kon het zich niet herinneren. Met de negen jaar die ze scheelden was het net of ze nooit echt geleerd hadden om lichamelijke genegenheid uit te wisselen, of misschien was het dat ze een zekere schuchterheid gemeen hadden. In elk geval was het in stilte en zo mogelijk nog een paar millimeter verder uit elkaar dan gewoonlijk dat ze hun weg zochten langs het chique, met de hand beschilderde gokkantoor, iets dat simpelweg een therapeutisch centrum heette, de truienwinkel waar je de truien niet mocht passen, een hele massa uitpuilende en opensplijtende vuilniszakken en een makelaarsbedrijf dat klaarblijkelijk op het voor oliesjeiks bestemde deel van de markt mikte.

Toen ze het huis binnengingen zeiden ze allebei nog steeds niets en toen ze de woonkamer bereikten gingen ze niet ieder huns weegs - Harry wellicht om een borrel te pakken, Clare op zoek naar een ander glaasje of een tijdschrift, hij richting gecapitonneerde groene leunstoel met zijn uitklapbare plank om een boek (en/of glas) op kwijt te kunnen, zij bij geval naar haar Parker Knoll met hoge rug die een stukje dichter bij de nis met Arnolds aandenkens stond - maar stelden zich in plaats daarvan in stilte en tamelijk theatraal ergens in het midden op, als betrof het een vijandelijke confrontatie. Hij meende haar arm te zien trillen.

‘We moesten de dingen maar eens op een rijtje zetten,’ zei hij. ‘Jij zou het best zonder mij kunnen redden - zonder in weelde te baden, maar toch, ook al wil je geen cent van me hebben. Ik zou wel gek zijn om die baan af te slaan en zou er mijn leven lang spijt van hebben. Jij zou zonder mij gelukkiger zijn. Ik ben hier eigenlijk nergens voor nodig. Daarmee lijkt me de zaak wel beklonken. Wegwezen dus?’

‘Ik heb nooit beweerd dat ik zonder jou gelukkiger zou zijn.’ Clare leek enige verontwaardiging in haar stem te leggen. ‘Hoe ging het ook weer, een vakantie zonder eind?’ ‘Wie wil er nu eeuwig vakantie? Ik in elk geval niet. Eeuwig vakantie zou net levenslang zijn. Ik wil verdorie helemaal niet dat je naar Amerika gaat. Ik wou alleen maar alle argumenten om te gaan zo eerlijk mogelijk verwoorden en tot een paar minuten geleden was ik van plan om net te doen of ik dacht dat ik me best zonder jou zou vermaken, maar toen merkte ik dat ik niet voldoende integriteit bezat om die specifieke leugen in de mond te nemen. Want ik vind nog steeds dat je die baan eigenlijk niet kunt laten lopen, maar ik ben niet van zins om me, wat was het ook weer, de rest van mijn leven te blijven verwijten dat ik zo stom geweest ben om niet te proberen je tegen te houden. En wat die eeuwige vakantie aangaat,’ vervolgde ze, op dit punt in snikken uitbarstend, ‘met drie weken Broadstairs ben ik dik tevreden en ik heb al uitgeplozen dat jij wel zolang bij de Preveza’s terechtkunt wanneer ze in hun nieuwe huis zitten. Wat kan ik zeggen? Mijn leven is hier bij jou en je mag dan een onmogelijke vent zijn, en alles wat ik verder over je gezegd heb, maar je bent toch familie en ik ben aan je gewend, en weet je, ik denk niet dat er iemand in de wereld is die beter begrijpt dan ik hoe belangrijk het is om iemand te hebben aan wie je gewend bent. Je weet natuurlijk evengoed als ik dat er absoluut geen sprake van kan zijn om Arnold op enigerlei wijze te vervangen want niemand kan de plaats van een kind of je beste vriend of wie ook innemen, maar dat is nog geen reden om nooit ofte nimmer meer iemand anders te hebben. En als je nou zo vriendelijk zou willen zijn om je even terug te trekken en een whisky te halen of een plasje of zoiets te doen waar je zo’n twee minuten mee zoet bent.’

Harry volgde beide suggesties op en trof Clare bij zijn terugkomst zo te zien bijna en zo te horen helemaal in normale doen aan. ‘Er is een baan in Amerika,’ zei ze in de half verveelde, half gefascineerde stijl van een televisiedocumentaire, ‘die je om verscheidene goede redenen eigenlijk niet mag laten schieten. Ik heb zo mijn eigen redenen om je liever niet te zien vertrekken. Maar ga je nou of niet?’

‘Nee,’ zei Harry. ik had al een hele schertsvertoning klaarliggen over die visfabriek, maar nu het zover is gaat het niet. Ik had al voor ons uitje van vanavond besloten, feitelijk al zo’n anderhalve minuut nadat ik de brief had opengemaakt, maar toen je die met goud bestikte mantel afwees heb ik het nog eens dunnetjes overgedaan. En word ik zelf ook niet geacht iemand

nodig te hebben? En natuurlijk laat ik me jou niet afpakken, onder welk voorwendsel dan ook.’

Hij liep de kamer door en legde zijn hand op haar blote schouder bij de nek en zij legde die van haar op de zijne. Ze keken elkaar een ogenblik aan, een ogenblik dat boekdelen sprak, en wendden zich met ruimschoots voldoende gespreksstof voor de volgende keer voor het moment af toen Towser, die bij hun binnenkomst enkel wat goedmoedig had lopen snuffelen en grommen, een luidkeelse opvoering van opgewonden vijandigheid ten beste gaf die al spoedig verklaard werd door het rinkelen van de deurbel. ‘Wie is daar?’ vroeg Harry.

‘Bunty,’ zei een heel bekommerde stem, die tegelijk ook nog eens een gevoel van schaamte wist uit te dragen. Clare keek Harry uitdrukkingsloos aan. ‘Als je haar op de stoep wilt laten staan, is dat natuurlijk jouw zaak.’ Bunty’s verschijning was zo mogelijk nog opmerkelijker dan haar vocale entree. Ze zag eruit alsof ze uren gehuild had, haar gezicht verried op twee plaatsen de sporen van een klap, haar rok was gescheurd, haar blouse mogelijk bewerkt met een mes, er zat bloed op haar arm, niet zo heel veel maar ook geen katte-pis. Het kostte haar moeite om lang aan één stuk te praten maar ze kon hun toch in grote lijnen vertellen waar Popsy haar voor uitgemaakt en mee te lijf gegaan was. ‘Het huis uit gejaagd?’

‘Eruit geschopt. Ik kon het slot horen klikken.’ ‘Ben je hier naar toe komen lopen?’

‘Het was meer rennen eigenlijk. Maar goed dat ik zulke goeie schoenen heb. Degelijke schoenen. Ik ben altijd iemand voor degelijke schoenen geweest.’ ‘Wat had je volgens haar gedaan?’

‘Niets bijzonders. Gewoon mezelf geweest, zoals altijd. Er was iets met een radio.’

‘Hoe lang moet dat duren, deze… verbanning?’ ‘Voorgoed. Deze keer is het echt voorgoed. Of ik mijn spullen morgenvroeg maar wou komen ophalen.’ Al deze vragen waren van Harry afkomstig. Hij besloot dat hij met een paar andere, over de politie, huisbaas, enzovoort, nog wel even kon wachten. Clare was weinig spraakzaam, maar ging aan de slag met warm water, zeep, haarborstels, nacht-pon, en zulk alom bekend en hogelijk geprezen maar onvoldoende begrepen goedje als toverhazelaar. Ofschoon hij haar nog zo kon horen zeggen dat ze Bunty graag mocht, had Harry even gedacht dat Clare wel eens zou kunnen besluiten om -op een van die schreeuwend subtiele manieren die vrouwen met zo’n gemak ter plekke uitvigileerden - van haar afkeuring over de ‘gerichtheid’ en levenswijze van het meisje blijk te geven, totdat hij zich herinnerde dat hij niet met Gillian of Daisy of Maureen of een van dat slag te maken had en zichzelf tussen de bedrijven door waarin hij Bunty hielp oplappen een paar keer bestraffend voor hufter uitmaakte. Towser werkte ook mee door al gauw, zwaarlijvig zuchtend en schokkend, rustig aan het voeteneind van de sofa te gaan liggen. ‘Sorry voor de troep,’ zei Bunty. ‘Het helpt niet veel om het te zeggen, maar het spijt me.’ ‘Weet ik.’

‘Het spijt me dat ik Clare tot last ben. Ze kan vast niet erg op me gesteld zijn.’ ‘Jawel. Toch wel.’

‘Ik stap natuurlijk zo vlug mogelijk weer op, maar ik ben bang dat je een dag of twee aan me vastzit. Ik heb wat geld…’ ‘Morgen.’

Tweeëntwintig

‘Gaat dat hier altijd zo? Of heb je een of andere vreselijke ervaring gehad?’

‘Ik kan je niet volgen,’ zei Fiona.

‘Ik bedoel, is er iets vreselijks in je leven gebeurd, zoals een bekende die pas overleden is of iemand die je net nog voor je ogen op straat hebt zien doodrijden? Of is er iets anders in die trant dat je me in vertrouwen wilt meedelen?’

‘Waarom zou het, waarom zouden ze? Ik weet niet waar je het over hebt. Er is niets gebeurd, niets van dat alles.’ ‘Oh, je vindt het dus een volkomen normale gang van zaken, als ik het goed begrijp,’ zei haar metgezel, een klein mannetje van een jaar of vijfentwintig met scherpe gelaatstrekken en rusteloze ogen, ‘om voor een volslagen vreemde die je hooguit twintig minuten kent een plaatsje in je bed in te ruimen?’ Want daar lagen ze op dit moment, of liever Fiona lag aan haar kant met haar gezicht naar de muur en die gozer, naar wiens naam ze niet eens gevraagd had toen hij er zelf niet mee kwam, zat in wat geen erg gemakkelijke houding geweest kon zijn met opgetrokken knieën naast haar. Nu en dan gaf hij haar een por als om zich ervan te vergewissen dat ze luisterde of tenminste niet sliep. Eventjes eerder had hij gezegd: ‘Ik heb het goed uitgemikt, hè? Die lakens kunnen niet meer dan een paar dagen geleden verschoond zijn en alles ziet er — ik wil niet direct zeggen smetteloos uit, maar het is duidelijk dat ik de boel op zijn netst heb aangetroffen. Je hebt zeker een slaapje?’ ‘Ik maak de boel wel eens aan kant wanneer ik niet…’ ‘Knap hoor,’ zei hij, en ging dan verder: ‘Doe je dit elke dag, of is het meer van zoals de wind waait, waait mijn rokje?’ Fiona had het inderdaad onder haar rokje voelen waaien toen deze taxichauffeur, die blijkbaar nieuw in dienst was en nog geen kennis van de regio had, haar was komen afhalen om haar bij Marilyn af te leveren. Door de manier waarop hij haar had opgenomen toen hij bij haar aanbelde, was ze op het idee gekomen om hem te vragen of hij misschien een slokje lustte voor ze vertrokken, en dat had hij samen met haar volgende aanbod maar al te graag geaccepteerd, maar ergens onderweg, of zelfs vanaf het eerste begin, was er iets goed fout gegaan. Maar een paar minuten geleden had hij nog ingenomen genoeg geleken met zijn zojuist ontplooide activiteiten.

‘Het spijt me als ik niet aan de verwachtingen heb beantwoord,’ zei ze.

‘Oh, geen excuses, smeek ik u, vrouwe Agatha. Daarvoor in elk geval niet. Maar misschien wel voor je bereidwilligheid om een volkomen vreemde met gulle hand te schenken wat je allicht beter zou kunnen reserveren voor mensen die je tenminste wel eens goeiendag zegt. Als je snapt waar ik op doel,’ voegde hij eraan toe, erin slagend om een opmerkelijke dosis aanstootgevendheid aan de laatste zeven woorden mee te geven. ‘Je zag er anders geen been in om uit mijn potje te snoepen.’ ‘Oh nee, schatje, dan had je me maar niet lekker moeten maken.’

‘Noemen ze dat niet een beetje met twee maatstaven meten?’ ‘Ja, zo heet dat, hè? En zo ken ik er nog een. Een dronken man is meelijwekkend. Een dronken vrouw is beneden alle peil. Eens even zien, als ik het goed uitgerekend heb, krijg ik vier pond vijftig van je voor de rit die we niet gemaakt hebben, maar die schenk ik je, al was het maar om te laten zien dat ik je geen kwaad hart toedraag.’

Fiona besloot om er nog eentje te nemen in plaats van naar Marilyn te gaan, of liever om er eentje te nemen en niet naar Marilyn te gaan in plaats van er eentje te nemen en wel naar Marilyn te gaan. Ze probeerde of er iets op de televisie was en ging dan op een video over, zo een waar je niet naar geacht werd te kijken. Er verscheen een soort kring van zwarte en blanke mensen op het scherm die van alles met elkaar uithaalden en weer andere mensen die weer andere dingen in hetzelfde kluwen van lijven uithaalden. Fiona dacht dat ze er even bij in slaap gevallen was. Toen ze weer geheel bij haar positieven was, was Sean in de flat. Hij was zo te zien razend en hij had Brendan bij zich. Alvorens ook maar een woord te zeggen verwijderde hij het videobandje uit zijn slede onder het televisietoestel en stampte er met zijn voet op.

‘Smeertroep,’ zei hij, zwaar ademhalend, illegaal ook nog en

wie verbaast dat. Beesten zou je zoiets nog niet aan kunnen leren. Heb je hier nog meer van dat spul? Want in dat geval beloof ik je dat ik. .

‘Er ligt er nog een op de vensterbank, geloof ik.’ Hij maakte daar ook korte metten mee. Dan zei hij: ‘Dit doet de deur dicht, mijn duifje. Grappig genoeg kwam ik je dat toch net vertellen. Van nu af aan ken ik je niet meer. Je kunt wat mij betreft naar de hel lopen. Nou ja, daar kom je vanzelf wel terecht, of niet? Zo’n vrouw als jij.’

Fiona had het de rest van de avond helemaal nergens moeilijk mee, maar toen het bedtijd werd was alles anders, anders dan ze het ooit had meegemaakt. Haar gezicht voelde zo raar aan, alsof het van vorm veranderde. Ze nam keer op keer een kijkje in de spiegel om er zeker van te zijn dat het niet waar was, maar het was haar steeds weer onmogelijk om haar spiegelbeeld vast te houden. Ze zag allerlei bewegende patronen rond haar wangen en voorhoofd ontstaan, en nu en dan zag haar huid er vreemd uit, als de huid van je vingers wanneer je ze een hele poos in warm water had geweekt. Wanneer Fiona op en neer liep wankelde ze alle kanten uit, maar alweer niet op een manier die haar als een ordinair dronkemansgewaggel voorkwam. Toen ze op bed ging liggen omdat ze te moe was om nog langer op haar benen te staan, wou ze maar dat iemand haar vasthield en haar zei dat ze niet dood zou gaan. Ze voelde zich te bang om haar ogen te sluiten en toch kon ze ze niet openhouden. Toen haar oogleden tenslotte dichtvielen kon ze zich nog maar heel weinig herinneren van wat ze gezien had, net genoeg om voortaan alles in het werk te stellen om het nooit weer te laten gebeuren. Ze lag daar nog steeds te huiveren toen het licht buiten haar influisterde dat ze maar eens een begin met de dag moest zien te maken.

Wat Fiona gewoonlijk tot zich nam op morgens dat ze zich uitzonderlijk beroerd voelde, dat wil zeggen iedere morgen, was iets met alcohol erin, en ofschoon ze eigenlijk ook wel wist dat ze zich er nooit beter van ging voelen, was dat toch niet iets waar je meteen aan dacht of bij stilstond. En zo kon het gebeuren dat ze, hoewel ze zich nog steeds anders voelde dan ze ooit gedaan had, ook nu weer, na zo’n vijftien seconden in dubio te hebben gestaan, besloot om een glaasje te nemen. Er stond een fles goedkope sherry voor het grijpen die zo lekker makkelijk wegdronk, niet te zoet en niet te sterk, niet te sterk van smaak althans. Toen de fles leeg was - er waren inmiddels zo’n twintig minuten verstreken — gebeurde er kortere tijd niets en toen wist ze dat ze van haar stokje of de pijp uit zou gaan, of er stond haar nog iets anders te wachten waar ze niet de minste weet van had. Ze wist Sean te pakken te krijgen. Ze had zich absoluut geen raad geweten als hij al weg geweest was naar zijn werk.

‘Jezus, ik heb je toch gezegd…’

‘Sean, er is iets helemaal niet in orde met me.’ Ze voelde dat ze vreemd moest overkomen zoals ze praatte. ‘Er is iets met me aan de hand en ik weet niet wat het is.’ Ze bleef nog een hele tijd op dezelfde manier doorgaan. Toen zei hij: ‘Ga op je buik liggen en verroer je niet tot ik er ben,’ en hing op.

Drieëntwintig

‘Is het, zou het mogelijk zijn om meneer Harry Caldecote te spreken te krijgen?’

‘Meer dan mogelijk. Daar spreekt u mee.’

‘Zou ik zo vrij mogen zijn om u twee dingen te zeggen?’

‘Ik zie niet in waarom niet. Maar houdt u het alstublieft kort

want ik had gehoopt nog voor het donker uit te gaan.’

‘Oh, het is zo gepiept. U spreekt met Zuster Atkinson en het

spijt me meer dan ik kan zeggen.’

‘Zou u iets harder willen praten, ik kan u bijna niet verstaan.’ ‘In de eerste plaats kan ik me niet precies herinneren wat ik allemaal gezegd heb, maar ik weet nog wel waar het ongeveer op neerkwam.’

‘Oh.’ Pas nu drong het tot Harry door wie hij aan de lijn had. ‘Oh, maak je daar maar niet druk om. We gooien er allemaal wel eens iets uit wanneer we een glaasje te veel ophebben. Ik zou er maar helemaal niet meer aan proberen te denken…’ ‘Oh, maar dat is nog maar het halve verhaal. Toen ik Fiona onder mijn hoede had, nam ik een speciale vertrouwenspositie in. Ziet u, het systeem hier…’

Toen ze nog maar een paar seconden bezig was hem uit te leggen hoe het daar in zijn werk ging, begon Harry er heel erg naar te verlangen om weer uitgekafferd te worden. En als hij er al een woord tussen had kunnen krijgen, was hij nog niets wijzer geworden over wat hij werkelijk graag in geuren en kleuren had willen horen, namelijk hoe Fiona zich gedragen had en wat er verder voorgevallen was waardoor Staatsgediplomeerd Verpleegkundige Atkinson in het tierende wrak was veranderd waar hij de laatste keer mee gesproken had. Maar er stond het arme schaap kennelijk geen andere weg open dan de onderhavige om het rotgevoel over haar wangedrag een beetje kwijt te raken. Hij liet haar dus maar een tijdje doorjammeren over Fio-na’s gemiste kansen, onder het opsommen van haar zogenaamd onopgemerkt gebleven kwaliteiten, met suggesties voor het

waarborgen van haar toekomst. Per slot bestond zijn enige verplichting die morgen uit het opstellen van een brief aan het bestuur van het Adams Instituut waarin hij in gepaste termen, maar zoveel mogelijk naar waarheid uiteenzette waarom hij niet op hun hoogst vriendelijke aanbod kon ingaan. Maar toen Zuster Joyce hem eenmaal voor de voeten begon te gooien dat hij Fiona toestond, misschien zelfs wel aanmoedigde, om zich aan de fles te verslingeren, vond hij dat hij haar wel waar voor haar geld gegeven had.

‘Hoe is het nu met de schat?’ vroeg ze bij het afscheid.

‘Ik heb haar al een paar dagen niet gezien. Ze is op het moment

thuis.’

‘Doe de lieverd alsjeblieft de groetjes van me en vraag of ze me kan vergeven.’

Maar voor Harry zich met Amerika kon gaan bezighouden, ging de telefoon weer over. Een luide, vreemde, buitenlandse stem zei: ‘Meneer Caldecote, graag.’ ‘Tot uw dienst.’

‘Met Howard van het postkantoor, weet u wel? Uw nicht, Fiona heet ze toch hè, heeft een ongeluk gehad. U kunt maar het beste meteen hiernaar toe komen.’ ‘Is het ernstig?’

‘Komt u liever meteen hiernaar toe. Is uw zuster thuis? Goed, die kan dan ook beter meekomen. En snel.’ Hij had opgehangen. Harry riep Clare en voegde haar enkele onsamenhangende woorden toe. Ze was er niet op gekleed om naar buiten te gaan en hij had ook geen tijd om daar verder acht op te slaan, maar ze zei dat ze hem over twee minuten achterna zou komen. Hij rende het trottoir op, wist ten koste van een lichte struikeling op het nippertje een lantaarnpaal te omzeilen, werd net niet geraakt door een vorkheftruck van Potandum en botste bijna op een uit een zijstraat opduikend span mannelijke Westindiërs op een tandem, waarvan de oudste voorop misschien dertig was, de achterste in zijn kinderzitje wellicht drie, en die allebei een glimmend witte valhelm droegen met twee smalle rode overlangse strepen. Daarna viel er niet veel meer te zien dan een menigte van zo’n tien of meer mensen die voor het postkantoor te hoop liep. Behalve dan dat je ogen te kort kwam als je maar goed keek, naar de plas bloed op de hoek van het trottoir bijvoorbeeld. Je kwam ook

oren te kort. Harry kreeg nog het meeste mee van de andere broer, Charles. Als er nu een logisch verband in gezeten had en Harry het allemaal in zich had kunnen opnemen, had het misschien ongeveer als volgt geluid:

ik heb de hele toedracht niet zelf gezien, maar wat er gebeurd moet zijn is dat er een bestelbusje van de heuvel aan kwam rijden dat bij de hoek vaart minderde, en net toen dat meisje de achterdeur opendeed ging de auto er weer als een raket vandoor de bocht om zodat ze eruit kwam tollen en met haar hoofd tegen het trottoir sloeg, en toen zag Howard dat het uw nichtje was. Hij riep nog wat maar die kerels in dat busje hadden daar geen boodschap aan en eerlijk gezegd waren we er niet rouwig om ze te zien verdwijnen. Ze hadden van die Ierse koppen, en neemt u maar van mij aan, meneer Caldecote, dat als er iets ter wereld is waar je maar beter niets mee te maken kunt hebben, dan is het wel zo’n echte door de wol geverfde turfsteker.’

Een van de redenen waarom Harry alles niet even goed begreep en zelfs hele stukken miste, was dat Fiona ondertussen met bebloed hoofd voor hen op de stoep lag te kronkelen, elke spier van haar lichaam volkomen gespannen of spastisch verwrongen. Luider dan hij voor mogelijk had gehouden lag ze daar te knarsetanden, met haar ogen zo diep in hun kassen dat je alleen het wit kon zien op een manier waar hij natuurlijk wel over gelezen had, maar zonder het ooit al te letterlijk op te vatten. Al die tijd vloeide het bloed uit haar mond waar ze zich naar hij veronderstelde op haar tong of de binnenkant van haar wang had gebeten. Ze had de boel laten lopen, maar het ging zo te zien alleen om urine, hoewel het hem later te binnen zou schieten dat haar lichaam waarschijnlijk zo weinig vast voedsel bevatte dat er van faecaliën ook hoegenaamd geen sprake kon zijn. De uitdrukking op haar gezicht duidde op een folterende doodsstrijd, nog zo’n kreet die hij in de boeken was tegengekomen en een tikkeltje overdreven had gevonden. Oudjes van beiderlei kunne, jongelui, allerlei slag mensen praatten op ontzette toon op Fiona in, zeiden haar dat het wel goed zou komen en dat het niet lang meer zou duren voor ze in goede handen was, veegden het bloed van haar hoofd en gezicht en vroegen wat ze voor haar konden doen en of ze iets konden halen. Clare had zich inmiddels bij hen aangesloten.

‘Kunnen ze haar niet overeind helpen?’ vroeg iemand. ‘Dat heeft geen zin bij iemand die een toeval heeft,’ zei ze. ‘Oh, is dat het?’ vroeg de man.

‘Je kunt toch wel zien dat het geen verstuikte voet is?’ vroeg ze hem, met net een zweempje van die oerverachting, van het menselijke prototype voor de mutatie, die misschien in zekere zin getuigde van de superioriteit en anciënniteit van de sekse die altijd het vuile werk heeft moeten opknappen, het echte werk, het opruimen van het braaksel en de stront en de nageboorte en de lijken terwijl de mannen zich aan hun intellectuele en artistieke taken wijdden. ‘Ze heeft het niet koud en dat is alles wat we voorlopig voor haar kunnen doen. Nu moet er alleen nog een ambulance komen. Uiteraard. Heeft er al…’ ‘Laat dat ons probleem zijn,’ zei Howard, die op dat moment kwam aanlopen. ‘Toen meneer Macallister een hartinfarct kreeg, liet de ambulance vijfentwintig minuten op zich wachten en het is een wonder dat hij nog leeft. Niemand die er wat aan kon doen, maar zo is het wel. Charles, meneer Caldecote kan wel met Fiona bij mij achterin de stationcar en dan zoeven we regelrecht naar Spoedopnamen van het Royal Charitable. Die Ieren moeten wel…’ Hier aangeland riep hij iets, niet slechts in een andere taal, maar met een heel andere stem, naar zijn vrouw, of misschien was het de vrouw van Charles, in elk geval de knapste van de twee, en zij begreep het best te oordelen naar de snelheid waarmee ze de telefoon opzocht. ‘En meneer Caldecote, misschien is uw zuster wel zo vriendelijk om met Charles in de Marina mee te rijden. Fiona ziet vast graag een vrouw naast haar bed wanneer ze weer bijkomt. Het is maar vijf minuten. Zeven op zijn hoogst.’

Howard en Harry slaagden erin om de nog steeds spartelende en trekkebenende Fiona op de achterbank van de auto te hijsen en Howard zette er meteen de sokken in, om de paar seconden toeterend en met zijn lichten knipperend. Harry hield Fiona stevig vast en verzekerde haar steeds weer dat ze nergens bang voor hoefde te zijn. Het gat in haar hoofd leek niet schrikbarend groot. Op een gegeven ogenblik zag hij hoe de Marina van Charles, met Clare naast de bestuurder, achter hen door de bocht scheurde. Op dat zelfde moment meende hij te voelen dat Fiona’s schouders zich een beetje ontspanden en dacht hij haar blik op te vangen.

‘Wat heb ik uitgespookt?’ vroeg ze met doezelige stem, terwijl

ze haar handen tot vuisten balde en omgekeerd.

‘Je hebt een lelijke smak gemaakt, maar je komt er wel bovenop.’

‘Waar gaan we naar toe?’

‘Naar het ziekenhuis. Daar lappen ze je zo weer op.’ ‘Er is toch niks met mijn gezicht?’

‘Och, het kan geen kwaad om er een washandje en een pleister aan te wagen.’

‘Nee, maar er is toch niks mis mee? Er is toch niets mee gebeurd?’

Voor Harry de draagwijdte van deze vraag kon bevatten, waren ze op het voorplein van het Royal Charitable Ziekenhuis gearriveerd, in vijf minuten zoals Howard beloofd had. Tegen die tijd was Fiona al weer zover bijgetrokken dat ze, met hem aan de ene en een ziekenbroeder aan de andere kant, bij machte was om al wankelend en struikelend een bed op wielen te bereiken in een gang die van de ontvangsthal van de ongevallenafdeling wegvoerde. Een dokter, of als zodanig beschouwde Harry de klein uitgevallen, witgejaste jongeman althans, inspecteerde Fiona’s hoofdwond kort maar krachtig en knikte dan. Er had zich ook een verpleegster bij hen gevoegd. ‘We zullen zo even een röntgenfoto van haar maken. Ik ben bang dat we haar nog niet meteen op een zaal kwijt kunnen, maar zo gauw er een bed vrij komt is ze aan de beurt. Ondertussen…’ ‘Maar u geeft haar toch zeker wel iets voor de, u weet wel?’ vroeg Harry.

‘Het is beter als ze vanzelf bijkomt. Ze is er nu bijna overheen. Misschien dat we haar dan straks iets kalmerends geven. Bent u familie?’

‘Ja.’

‘Drank, neem ik aan. Nog andere verslavende middelen voor zover u weet? Ze is natuurlijk nog heel erg in de war. Zou een van u bij haar willen blijven? Ik moet nu weg maar u kunt altijd bij de zuster terecht. Als er een verandering optreedt, haalt ze mij of een andere dokter erbij. Fiona… Carr-Stewart. Goed. Weet u toevallig of dit haar eerste keer is? Nou, laten we hopen dat ze de schrik flink te pakken heeft.’ ‘Is daar veel kans op?’ vroeg Harry.

‘Niet echt, nee, maar… je moet de moed nooit opgeven, hè?

Zeg me eens, gewoon uit nieuwsgierigheid, hoe oud is ze? Vijfendertig?’

‘Daar zit u niet zo gek ver naast.’

‘Tien jaar jonger dan ze lijken komt meestal heel aardig uit. Meer natuurlijk wanneer ze echt een dagje ouder worden. Mijn vader was er zo eentje, weet u, en dat is waarschijnlijk de reden waarom ik hier nu sta.’ De dokter drukte hen allebei de hand, stelde hen mateloos gerust en was verdwenen. De verpleegster, een roodharige Ierse die zo uit een ouderwetse komische musical leek te zijn gestapt, had Harry en Clare een paar stoelen bezorgd in de reusachtige, galmende, dreunende hal. Nadat de vrouwen onder elkaar uitgemaakt hadden wat Fiona zoal nodig had in de vorm van zeep en pantoffels en zo meer, stapte Clare op. Ze werd in stilte gevolgd door Howard en Charles, die zich sinds ze zich van hun taak gekweten hadden bijna onbeweeglijk net buiten gehoorsafstand hadden opgehouden.

Harry boog zich over Fiona. Ze zag er - ja, hoe zag ze er eigenlijk uit? Doodziek, als iemand die al maandenlang in het ziekenhuis lag zonder enige kentering ten goede of ten kwade, of enig vooruitzicht op een van beide voor ik weet niet hoe lang.

‘Wat zijn dat voor blauwe plekken onder haar ogen?’ vroeg Harry.

‘Sporen van verrekking veroorzaakt door het krampachtig samentrekken van de aangezichtsspieren. Die zijn zo weer weg.’ ‘Is ze er, hoe noemt u dat, nu overheen?’ ‘Dat is te zeggen. Ze begrijpt waar ze is en wat er om haar heen gebeurt maar ze is nog erg in de war. Kan nog niet alleen gelaten worden.’

Na nog een uur of meer waarin ze haar ogen naar alle kanten of naar niets in het bijzonder liet afdwalen en ogenschijnlijk se-condenlang of soms een paar minuten aan één stuk in slaap viel, naar haar gezicht tastte en haar handen herhaalde malen in iets wat op verbijstering leek bestudeerde, rusteloos met haar armen en benen bewoog zonder dat er van pijn of benardheid sprake scheen te zijn, zei Fiona met een voldane maar nog steeds tamelijk onthutste glimlach: ‘Harry,’ alsof ze hem onverhoeds ergens in een openbare gelegenheid tegen het lijf was gelopen. ‘Hoe ben ik hier zo verzeild geraakt?’ Het wekte een on-behaaglijk gevoel om haar met haar gezwollen lippen en tong te horen praten.

Harry gaf haar op deze en andere vragen bescheid, maar er waren ook vragen waarop hij het antwoord schuldig moest blijven of die hij zelfs niet begreep, en weer andere liet hij aan de zuster over. Er zaten er bij die meer dan eens aan de orde kwamen. Als hij Fiona niet beter gekend had, zou hij gezegd hebben dat ze niet zo erg haar best deed, of dat ze domweg nogal teut was zoals dat een ander ook kon overkomen, zodat haar weliswaar een hoop details ontgingen, maar je toch een soort gesprek met haar op gang kon houden mits je geen te hoge eisen stelde. De verpleegster nam haar eens aandachtig op en zei: ‘Kan ik u vijf minuten alleen laten? Het zal wel niet nodig zijn maar als u denkt dat u hulp kunt gebruiken zet u maar een keel op.’ Zodra hij alleen was met Fiona deed Harry waar hij al dagenlang min of meer geobsedeerd en het afgelopen uur of zo nog veel sterker aan had lopen denken. Zonder al te veel hoop of overleg nam hij haar hand en zei met klem: ‘Fiona, kun je je iemand in je leven herinneren die oud-tante Annie heette?’ ‘Ja,’ zei ze meteen. ‘Mijn moeders tante die zich doodgezopen heeft.’

‘En weet je nog dat je zus Elspeth toen zei dat ze, Annie dus,

op jou leek, en dat je een foto van haar gezien hebt waardoor

je haar gelijk moest geven?’

‘Ja,’ zei Fiona zonder aarzelen. ‘Ga door.’

‘Maar je moeder was het er niet mee eens. Ze zei dat het een

slechte foto was die niet veel van Annie weg had, omdat ze een

andere vorm van gezicht had dan jij. Wil je dat ik doorga?’

‘Je kunt nu moeilijk ophouden, of wel?’

‘Welnu, je moeder had gelijk. Ik heb die foto van Annie, of een

andere, waar dat onomstotelijk uit blijkt.’

‘Waar? Heb je hem bij je?’

‘Ik weet niet of…’

‘Laat zien.’

En dus haalde Harry de foto te voorschijn die sinds hij hem die keer bij zijn moeder uit het album had gescheurd in zijn portefeuille had gezeten. ‘Zie je wel? Dat ben jij toch niet? Dat is Annie. Zoals daar staat. Lijkt zelfs niet.’ ‘Nee. Nee, dat is zo.’

‘Dat ben jij niet. Dat is jouw voorgeslacht, jouw tak van de familie niet, dat is niet iemand die samen met jou iets overgeërfd heeft, dat is jouw bloed, jouw afstamming niet. Je bent dus niet aan handen en voeten gebonden door je afkomst. Je kunt de ban doorbreken. Nu gebleken is dat je zelfs niet op haar lijkt.’ Fiona keek Harry met een stralende glimlach recht in zijn ogen, en een moment later zag hij die glimlach - nee, niet tot het tegenovergestelde of tot overtuiging of enig gevoel van ontstemming maar gewoon tot niets verflauwen, en dan tot het soort stuurloze semi-beminnelijkheid dat ze een paar minuten geleden aan de dag had gelegd. ‘Wil je hem terughebben?’ vroeg ze op bijna normale gesprekstoon, terwijl ze hem de foto van Annie aanreikte.

Harry pakte hem aan en stopte hem weg. ‘Ik bewaar hem wel voor je,’ zei hij. Nu pas gaf hij zich er rekenschap van hoeveel onheil hij had kunnen aanrichten of hoe wonderbaarlijk het was dat Fiona gedurende zo’n kort moment tot zo’n helderheid van geest in staat was gebleken.

‘Nog geen verandering dus,’ zei de zuster toen ze weer aan kwam snellen.

‘Dat valt nog niet te zeggen,’ zei Harry.