J

een hansworst met konijnetanden die een verfomfaaid wollen hoofddeksel op had en met iets stond te zwaaien dat een zekere gelijkenis vertoonde met een levensechte herdersstaf. Het kon heel goed zijn dat al die afbeeldingen, en vooral de laatste, in eerste instantie in een geest van scherts of spotternij waren uitgezocht, net als de naam van de bistro zelf, maar alles wat in die richting wees was sinds lang in lucht opgegaan. Desmond probeerde het allemaal langs zich heen te laten gaan. Vanwaar hij zat kon hij door het ongekleurde glas zien dat Potandum, de slijterij, ver na achten nog steeds open was, ja dat er op ditzelfde moment een gigantische vorkheftruck behoedzaam voorreed, kreunend onder een wankele pilaar van witte dozen die te zamen genoeg bevatten om de hele buurt minstens vierentwintig uur zoet te houden.

‘Ik bedoel maar, normaal gesproken zou ik er geen punt van maken, meneer, maar ik zit nu net even par intérim met dit personeelsprobleem opgescheept. Ik ben bang dat het allemaal een beetje behelpen is.’

Desmond had hier nooit eerder een voet binnen de deur gezet, en er zou een veel grotere stomkop dan hij voor nodig geweest zijn om niet te zien dat de eigenaar nou niet bepaald op hem had zitten wachten. Misschien had hij de stille hoop dat hij Desmond ertoe kon bewegen om op te stappen, als hij maar lang genoeg doorging over onderbezetting en personeelsgebrek. Als dat zo was, had hij zijn tijd wel beter kunnen besteden. Of misschien was hij wel altijd zo. Maar het lag meer voor de hand dat hij gewoon doorging van zijn afkeuring blijk te geven over Desmonds turkooizen rally-team sweater, zijn naar voren gekamde haar en zijn onmilitaire accent. Eerder had hij de schermutselingen ingeleid met een meesterlijk stukje theater waarin hij zijn twijfel liet doorschemeren of dat manneke in de deuropening nou een potentiële klant was of zomaar schorem van de straat. Maar de hele poespas was op slag vergeten toen er een groepje nieuwkomers binnenkwam, een echtpaar van in de veertig en een tienerjoch die alledrie opgedirkt waren alsof ze naar een diploma-uitreiking gingen. De man tuurde wat om zich heen voor hij zijn doelwit in het vizier kreeg. ‘Ah!’ zei hij met de stemverheffing die ter plekke te doen gebruikelijk scheen, maar ook met opluchting en tevredenheid. ‘Zou ik een beroep op uw goedheid mogen doen en u verzoeken zich

de moeite te getroosten om drie hongerige en dorstige passanten een paar simpele verversingen aan te bieden, mijn beste man?’

Dit klonk Desmond als een gevaarlijk nauwkeurige en aanstootgevende nabootsing van ‘s mans eigen woordkeus in de oren, misschien in het kader van een weddenschap, maar in plaats van dat deze zijn mouwen opstroopte, zei hij dat dat zonder meer en ten stelligste enzovoort in orde was. Terwijl hij, met de spijskaarten onder zijn arm, vlakbij in het gangpad stond te wachten tot de drie aan zouden schuiven, zei Desmond tegen hem: ‘Zie eens aan, is dat even boffen, nu lijkt het er toch op dat ik een paar minuten respijt heb gekregen, wat u, mijn waarde? Oh, en zou u me bij nader inzien alsnog een glaasje droge sherry kunnen brengen? Wanneer het u even uitkomt?’ Hij had nog geen slok van zijn sherry genomen toen er weer een stel anderen binnenviel, vier man sterk, onder aanvoering van een lijvige ouwe knakker die Desmond uitgesproken irriteerde door hem over de hele linie — van luidruchtigheid tot schier-bekakte van-die-hete-aardappel articulatie - op nog meer van hetzelfde gebral te vergasten. En dat terwijl hij hier vreemd was. Hoe kregen ze het voor elkaar, hoe konden ze al van de buitenkant aan de Shepherd’s Crook Bistro zien dat het een opvangcentrum was voor op maat gesneden groepscommandanten? Maar voor er enig licht op dat probleem kon worden geworpen, was Bunty eindelijk verschenen. Ze zocht al naar hem voordat hij de deur had zien opengaan, en begon zich zodra ze hem zag in gebaar en uitdrukking te verontschuldigen. Haar gezicht was net een graadje roder dan normaal. ‘Sorry,’ zei ze, ‘het spijt me echt. Ik kon hier niet eerder zijn…’ Zoals altijd viel het hem op dat ze zich enigszins kleiner maakte toen ze elkaar kusten, net genoeg door haar knieën zakkend om de luttele centimeters die ze in lengte verschilden teniet te doen. ‘… omdat Popsy nog geen vijf minuten geleden thuis is gekomen. Ik heb nog gebeld, maar er nam niemand op…’

‘Je bent er nu toch. Pak een stoel en bestel iets te drinken.’ Met enig gestommel voldeed ze aan het eerste deel van zijn verzoek, zonder echter haar mond te houden. ‘Nee, ik bedoel ik wil het je graag uitleggen, ik zou hier anders wel naar toe gebeld hebben, maar de naam van het restaurant wilde me niet

te binnen schieten hoewel we hier de laatste tijd vrij geregeld komen. Ik had haar nog het een en ander te zeggen en ze houdt er niet van om een briefje te vinden…’

‘Maar ze wist er wel van dat je met mij afgesproken had, neem ik aan?’

‘Ja, dat wel, ze was niet opzettelijk zo laat maar ze had even niet op de tijd gelet.’ ‘Glad vergeten, bedoel je?’

‘Nee, ze had er aldoor aan gedacht, maar toen ze op haar horloge keek, was het al later dan ze vermoedde, een dik halfuur later dan de bedoeling was geweest. Ze kon er niets aan doen, niet echt.’

Dit verhaal kwam Desmond op grond van soortgelijke ervaringen zo vertrouwd voor dat hij zich bijna tegen Bunty liet ontvallen dat ze toch ook wel wist hoe vrouwen waren. In plaats daarvan zei hij: ‘En ze wist zeker niet hoe ze zich moest verontschuldigen, hè?’

‘Oh jawel,’ zei Bunty, terwijl ze vol overgave knikte, in een alleszins hartgrondige poging om een overtuigende leugen op te dissen, zonder hem daarbij echter aan te kijken. ‘Ze snapte niet hoe ze zo stom had kunnen zijn.’

‘Hm.’ Hij wilde de zaak niet op de spits drijven, maar hij mocht verdomme een boon worden als hij haar in de waan liet dat hij die Popsy er zo genadig vanaf zou laten komen. ‘Dus zo zit dat. Welaan schatje, wat dacht je van een lekker glaasje campari-soda, nou?’

‘Oh, daar zeg ik geen nee tegen.’

Desmond had zich opgemaakt om Bunty met een flinke dosis hoffelijkheid van de kant van de eigenaar op haar wenken bediend te zien worden, maar hij had er geen rekening mee gehouden dat ze, net als Popsy ongetwijfeld, al bij de bedrijfsleiding in het boekje zou staan. Er was vanzelfsprekend geen teken van begroeting. Daarentegen liet onze vriend met het rode vest - zonder zo ver te gaan om de boodschap in felgekleurde neonlichten uit te dragen - onmiskenbaar doorschemeren dat hij zich, ook al mocht hij zich dan fatsoenshalve gebonden achten om bepaalde mensen te bedienen, het recht voorbehield om er over de praktijken waar hij ze van verdacht verdraaid nog aan toe zijn eigen ouderwetse opvattingen op na te houden. Zo kwam het in elk geval op Desmond over. Hij verbeeldde zich

dat hij zelf ook niet gevrijwaard bleef van een paar blikken waarin de vraag opgesloten lag wat het toch voor een man kon zijn die zich voor een tête-à-tête met zo’n vrouw leende, maar dat was waarschijnlijk gewoon zijn overgevoeligheid. Bunty leek niets door te hebben, en per slot bleef ze hier naar het scheen toch steeds terugkomen. Maar het was natuurlijk wel zo dat ze ergens terug moest blijven komen. Hij liet het maar zo, en verzond op zijn beurt voor de zekerheid één of twee blikken. Er werd in ieder geval niet meer gerept over het late uur of gebrek aan mankracht. Toen de rosbief op tafel kwam besloot hij, nog voor hij er een hap van geproefd had, dat die hele heisa met het vleesmes alleen maar gediend had om het in opperste staat van gereedheid te brengen, om zodoende de vacuümverpakking open te kunnen snijden waarin het vlees de zorg had verlaten van wie het waar ook maar had gebraden. De Yorkshire-pudding, bestaande uit komvormige taartjes van bleek sponzig beslag, leek meer op het origineel. Bunty had wederom geen enkele aanmerking en at zoals ze alles at, zich nu eens energiek volproppend, dan weer haar mes en vork dromerig neerleggend. Tijdens een van deze pauzes zei ze, met een voorafgaand klokkend of knorrend geluidje om duidelijk te maken dat er een speciale vraag aan zat te komen: ‘Hoe gaat het met Philippa? Alles goed met haar?’ ‘Prima,’ zei hij nogal kortaf, maar liet zich al gauw vermurwen en ging door: ‘Nog steeds hetzelfde luie stuk vreten. Ze vindt zichzelf te goed om een handje te helpen in de bar.’ Genoemde bar was niet in de eerste plaats een drankgelegenheid maar een wijnbar in Muswell Hill waar Desmond mede-eigenaar van was. ‘Er zijn van die avonden dat ik met haar mee kan voelen, maar, eh… Dat zou voor jou anders geen beletsel zijn, Bun. Jij hebt er nooit je neus voor opgehaald om de vloer te dweilen.’ Het volgende moment kwam er een echtpaar van middelbare leeftijd de bistro binnen; toen ze langs Desmond en Bunty liepen, hielden ze abrupt hun pas in en gaven daarmee te kennen, in aan duidelijkheid niets te wensen overlatende pantomime, dat dit dus het slag mensen was in wier tegenwoordigheid men vandaag de dag geacht werd de maaltijd te nuttigen, echt van die oeroude charmante flauwekul. Misschien dat het Bunty was opgevallen. Maar ze zei alleen, deze keer op de toon van een oude vriend: ‘Ga je met haar trouwen?’

‘Hoei. Boei.’ Hij maakte nog andere geluiden ten teken van twijfel of berusting en schudde driftig met zijn hoofd. ‘Ik zou haar graag eens ontmoeten.’ ‘Dat waag ik te betwijfelen.’

‘Hoe dan ook, ze lijkt er geen bezwaar tegen te hebben dat je je ex zo af en toe eens mee uitneemt.’

‘Wel en niet. Ze zegt van niet, maar ze zegt het op zo’n manier dat je zou willen dat ze zou zeggen van wel een béétje, maar dat zou ze natuurlijk nooit doen, wat je ook zegt. Aan de andere kant…’

Voor de tweede keer binnen een uur betrapte hij zich erop dat hij de verleiding bijna niet kon weerstaan om Bunty toe te voegen dat ze toch zelf ook wel wist hoe vrouwen waren. Hij presteerde het echter om geruisloos door te gaan met: ‘…lijkt het me dat we wel wat beters hebben om over te praten vanavond,’ en doodde verder de tijd met een hoop oeverloos gezwets over hoe ze het bestek in zijn wijnbar onder zijn neus vandaan jatten, zodat het Bunty niet kon ontgaan dat hij druk doende was ter zake te komen. Ter zake van het enige punt dat hij altijd aanroerde. Hoe kon het ook anders. ‘Heb je nog tijd voor een toetje? Of een blokje kaas?’ ‘Oh ja, alle tijd van de wereld,’ zei ze met enige geestdrift, alsof ze hier de hele avond naar uitgekeken had. ‘Moet je dan niet met een noodvaartje terug?’ ‘Nee hoor. Weet je wat, ik denk dat ik maar kaas neem, de pudding is hier nogal kliederig. Tenzij ze vers fruit hebben.’ ‘Ik zal eens vragen,’ beloofde hij. ‘Het is enig om je te zien, Bun, maar dit kun je toch moeilijk een echt onderonsje noemen, weet je, hierzo, bij de gratie van die Popsy van je die daar thuis met argusogen naar de klok zit te kijken. Laat ze je nooit eens alleen, blijft ze nooit eens een avondje weg of zo?’ ‘Nou ja, soms wel, maar…’

‘Maar ze ziet het niet zo zitten dat je me een keer in mijn riante flat opzoekt om samen met mij de bloemetjes buiten te zetten, maar dan wel zonder dat Philippa ons voor de voeten loopt. Zoiets werkt op Popsy’s zenuwen.’

‘Lieveling, je weet dat ik niets liever zou doen, maar je weet zelf ook wat er zou gebeuren, daarom heb ik hier met je afgesproken.’ Bunty sprak op gevoelige toon. ‘We zouden niet alleen de bloemetjes buiten zetten, het zou niet lang duren voor je me

zou zeggen hoeveel je me gemist hebt en waarom zouden we er niet eens een lekker rustig weekendje of desnoods een enkel nachtje tussenuit kunnen, aparte kamers natuurlijk, geen geflikflooi, alleen om alles eens goed uit te praten zonder dat een van ons er meteen weer vandoor rrfoet. En dan zou je het onderhand met je armen om me heen zeggen, of een poging in die richting ondernemen en zeggen wat had je van een kusje gedacht, eentje maar, en geen gezeur verder, en dan zou ik moeten… Het zou het alleen maar erger maken.’ Het was typerend voor Bunty om niet te zeggen dat ze het allemaal al wel tien keer eerder in woord en daad uitgevochten hadden, en het was typerend voor Desmond om niets van dat alles te ontkennen. Maar hij kon niet nalaten te zeggen: ‘Als je alles zo perfect op een rijtje hebt, had je misschien beter helemaal niet kunnen komen.’ ‘Zou je dat liever hebben gehad?’ ‘Nou ja, het zou wel zo…’

‘Recht door zee geweest zijn? Zo oprecht? Dat is niet erg eerlijk

van je, Dezzie. Of recht door zee trouwens.’

‘Nee, dat moet ik wel toegeven. Sorry, Bun.’

‘Zie je, ik vind het heerlijk om je te zien, dat zou ik voor geen

geld willen opgeven.’

‘Als ik je maar zover kon krijgen dat je me weer ging leren kennen, ik ben de afgelopen drie jaar een stuk volwassener geworden. Ik geloof trouwens niet dat je me ooit echt gekend hebt.’ ‘Het is niet dat ik je niet ken.’

‘Ik was zelf nog maar een kind. Nog nat achter de oren. Ik besef nu dat je me een beetje een lomperd moet hebben gevonden.’

‘En het is ook niet dat ik je niet graag mag. Dat hoeft geen betoog. Maar het heeft geen enkele zin. Ik wou dat ik een manier wist om je daarvan te overtuigen.’

‘Niets is ooit volkomen zinloos. We zouden bij elkaar in kunnen trekken, ik bedoel samen een woning delen en elk onze eigen gang gaan, ons eigen leven leiden, bedoel ik. Twee weekjes of zo, om te zien hoe het uitpakt. We zouden…’ Ze schudde één keer gedecideerd van nee. ‘Kijk eens hoe snel het weer ter tafel gekomen is, a la minute. Zo zou het altijd gaan, de hele tijd. Als…’ Nu hield ze heel abrupt op met praten en sloeg meteen haar ogen neer en begon met haar vork een

restje van de Yorkshire-pudding door de niet helemaal goed opgeloste en inmiddels koud geworden jus op haar bord te roeren. ‘Je zou het nooit kunnen laten om met me naar bed te willen en ik zou er nooit van gediend zijn. Het is doodzonde. Als er ooit op de hele wereld een man voor me zou zijn, dan zou jij het zijn. Maar dat is nu eenmaal niet zo.’ Er viel een traan op de rug van Bunty’s druk gebarende hand die ze vervolgens haastig wegveegde. ‘Ik kan je niet zeggen hoe jammer ik het vind.’

Desmond had haar op dat moment de vraag willen stellen of ze al over kinderen en zo nagedacht had. Het was hem opgevallen dat ze heel aardig overweg kon met andermans kroost en was meermalen tot de conclusie gekomen — met de grootst mogelijke objectiviteit die hij onder de gegeven omstandigheden maar kon opbrengen — dat ze zelf ook lang geen slechte mams zou zijn, gezien haar zwak voor dieren enzovoort. Maar het zou een minne streek geweest zijn, en ook zinloos, om daar nu over te beginnen. Bovendien wist hij eigenlijk wel zeker, haar kennende, dat ze die kant en de meeste andere kanten van de zaak al lang en breed de revue had laten passeren. De moeilijkheid was nu om die waterlanders een halt toe te roepen zonder haar te laten denken dat hij niet woord voor woord had geluisterd naar wat ze gezegd had. Om de situatie de baas te worden liet hij haar ettelijke malen weten dat hij het allemaal best kon begrijpen, en keek alsof hij behoorlijk aangedaan en onder de indruk was. Daarna trok hij een paar gezichten die zand-er-over beduidden en het sorteerde onmiddellijk effect. Ze begon te glimlachen en maakte zich op om te luisteren. ‘Het is in elk geval mooi meegenomen dat ik die schat van een Philippa niks hoef uit te leggen,’ zei hij. ‘Weet je, er zijn van die mensen die met geen enkele uitleg genoegen nemen, nu niet en nooit niet. Grappig genoeg schijnen dat allemaal vrouwen te zijn, wat je vast en zeker niet zal verbazen.’ Dus nu had hij haar bij de derde poging toch weten te vertellen dat ze wel wist hoe vrouwen waren, en niet lang daarna zaten ze met z’n tweeën een eind weg te kletsen op een aard en wijze waarvan hij genoten zou hebben als hij zich niet de hele tijd jaloers en sikkeneurig - stomme zak die hij was - had zitten afvragen of ze met Popsy net zo was. Maar er was nou niet direct aanleiding om daar van uit te gaan, aangezien hij dat

schepsel nog maar bij zo’n anderhalve gelegenheid was tegengekomen, op een weinig plezierig, geënsceneerd pub-uitje voor drie personen in Kilburn, en pas vorige week nog op een al even slecht spontaan moment toen hij Bunty voor de deur van haar flat in Shepherd’s Hill afgezet had. Beide keren had Popsy hem vanuit haar ooghoeken in de gaten gehouden alsof hij degene was bij wie een steekje loszat, of alsof ze bang was geweest dat hij haar elk moment naar de keel had kunnen vliegen. Daar had hij die keer in de kroeg trouwens best wel zin in gehad, bij de aanblik van haar in leer gestoken arm die zich onbewust om Bunty’s schouders nestelde.

De kaas werd gebracht, een nogal zweterig stuk cheddar met barsten erin als bij opgedroogde modder; dan de koffie, die uit een koffiezetapparaat kwam en om eerlijk te zijn zo slecht nog niet was, en de rekening, nogal prijzig ten aanzien van het eten, maar schappelijk wat de drank aanging. Toen het op betalen aankwam, besloot Desmond om het opperhoofd een koekje van eigen deeg te geven, of gewoon gezegd een lesje te leren door een ongevraagd vertoon van welwillendheid. ‘Het was me een waar genoegen, en hier is een extraatje voor de jongens, afgesproken?’ Gelijk ging de veldheer rechts uit de flank om dankbetuigingen en een klinkende afscheidsgroet uit te wisselen met een groep vertrekkende naaste familieleden. Toen hij weer terug kwam marcheren, gebeurde dat langzamer en met een volkomen uitgestreken gezicht. ‘De jongens?’ Hij wist schijnbaar niet hoe hij het had.

‘Dat klopt, waaronder het voltallige personeel verstaan moet worden.’

‘Dank u wel, maar ik geef u de verzekering dat de aanbevolen bedieningstoeslag ruimschoots voldoende is, meneer.’ Desmond glimlachte. ‘Fransoos misschien?’ vroeg hij. Hier zagen ze hem nooit meer terug. Bunty keek hem aan en zocht de uitgang vast op.

‘Ik bedoel maar, je lijkt me de Engelse taal niet erg machtig te zijn, hè, anders had je zoëven wel wat raker uit de hoek kunnen komen. Het loont wel, weet je, om je Engels wat bij te spijkeren, als je echt iets van deze tent wilt maken. Vraag het maar aan wie je wilt.’

Het enige antwoord dat hij kreeg waren wat onverstaanbare keelklanken.

Eenmaal buiten, zei Bunty: ‘Heb je het geld teruggenomen?’

‘Oh nee. Ik deed net of ik er zwaar over dacht en heb het toen

toch maar laten liggen. Het spijt me, Bun. Die kerel maakte het

al te gortig. Ik heb daar nou niet meteen het pad geëffend voor

je volgende bezoek, hè? Het spijt me heel erg.’

‘Maak je daar maar niet dik om. De volgende keer dat we daar

aanwippen, dat wil zeggen Popsy en ik, zo vaak gaan we niet,

ik moet ook niks van die man hebben, zorg ik er wel voor dat

ik een paar minuten later kom zodat zij hem eerst een beetje

kan opvrijen.’

‘Popsy die paljas opvrijen?’

‘Ja, ik weet wel dat je dat maar moeilijk bevatten kunt, lieve Dezzie, maar ze kan het best goed met mannen vinden. Een bepaald slag mannen. Ze heeft in de omgang met mannen dat kameraadschappelijke dat de meeste vrouwen niet hebben, niet met mannen. Mij gaat dat helemaal niet zo goed af. En ze kan goed over cricket meepraten.’ ‘Ach, op die manier.’

‘Natuurlijk besef ik ook wel dat ik niet van je kan verwachten dat je ook maar enige waardering voor haar kunt opbrengen, al was het nog zo’n klein beetje.’

Bunty had bijna weemoedig gesproken, in elk geval zonder een spoor van de geagiteerde wrevel die sommige vrouwen, een bepaald slag vrouwen, in die opmerking gelegd zouden hebben. Niettemin kon Desmond het niet laten om te zeggen: ‘Hoe is het mogelijk dat een vrouw als jij, of welke vrouw dan ook…’ voordat hij in alle talen zweeg en wou dat hij van meet af aan zijn mond had gehouden. ‘Lieveling, je schiet er niets mee op om…’ ‘Ik weet het, ik ben een zwijn, het spijt me. Maar wanneer je zo een vent kunt krijgen, geen moordvent, alleen ik maar…’ Hij hield zijn mond weer. Zijn probleem was zijn rotsvaste, niet door verwaandheid of jaloezie gesterkte, ongeloof dat iemand die in alle opzichten een vrouw was de voorkeur kon geven aan de seksuele omgang met een andere vrouw, tenzij ze op de een of andere wijze misleid was, begoocheld - in deze of gene zin op een dwaalspoor gebracht - of anders onwetend, of gehavend door eerdere ervaringen, of wat dan ook. Het hele idee van praktische voorkeur wou er bij hem niet in en er was slechts plaats voor een vorm van denkbeeldige voorkeur.

‘Het is voor ons allebei niet bepaald gemakkelijk,’ zei Bunty,

de stilte verbrekend.

‘Maar we blijven elkaar toch wel zien.’

‘Tenzij je er anders over denkt.’

Ze waren bij de bocht in Shepherd’s Hill Road aangekomen waar het grasveld omhoogliep in de richting van waar Bunty woonde. Daartegenover bevond zich de boekwinkel die progressieve kinderlectuur verkocht en boeken van zwarte Afrikanen en Latijns-Amerikaanse communisten. En daar weer naast had je Chez Odile waar, zo had Desmond horen verluiden, in de kelderbar een levensgroot en niets aan de verbeelding overlatend schilderij hing van de venusdelta van een dame. Een overdonderend stemgeluid, gepaard aan een akoestiek als van een onderaardse kathedraal, galmde of bulderde hen nog steeds in de oren vanuit de Duke of Wellington een eind terug in de straat. Net toen ze op de hoek bleven stilstaan, begon zich vlak bij hen - om even onverklaarbare redenen als zo vaak in de hoofdstad - in een handomdraai een kleinschalige verkeersopstopping te vormen, die in dit geval begeleid werd door een dronken getoeter en wat verdwaald gejoel. Bunty had altijd al een hekel aan lawaai gehad, wist Desmond, en de uitbarsting die zich nu voordeed had wellicht de zorgelijke uitdrukking nog verhevigd die haar maar zelden leek te verlaten, zelfs tijdens haar innigste momenten van tederheid en vertrouwen. Voor het ogenblik kon hij haar gezicht in het licht van een of andere lamp vrij goed onderscheiden. De manier waarop ze hem glimlachend en knipogend aankeek, deed hem denken aan die keer dat hij haar acht jaar geleden voor het eerst had gezien - zacht, kwetsbaar, nerveus, vol verborgen genegenheid, het onmiskenbare gezicht van een persoon, van de persoon die hij zich van toen af aan geroepen voelde te beschermen. Dat had hij bij de eerste blik gezien, en na alles wat er later gebeurd was, was dat niet veranderd.