31
Het regent al een hele tijd. Dikke druppels veroorzaken een bombardement van groene fonteintjes in de vijver. Ik staar ernaar, met mijn voorhoofd en onderarmen tegen het glas gedrukt.
In huis is het donker, ik heb de lichten niet aangedaan. De duisternis past beter bij mijn gemoedstoestand.
Hoeveel nachten ik hier aaneengesloten heb rondgedoold weet ik niet. Besef van tijd heb ik verloren. Gegadigden voor het huis zijn er niet meer geweest. Er heeft ook niemand meer aan de deur gestaan, zelfs geen postbode. Ik denk dat Lucien de post laat doorsturen naar zijn nieuwe adres in de stad.
Mijn maag speelt op. Ik weet niet of het van de honger is of dat het komt door de zwangerschap of van de spanning. Mijn hele lichaam is van slag en spreekt me aan in een taal die ik niet begrijp. Vanmiddag heb ik een blik sardientjes met olie en al gegeten en zojuist heb ik het laatste restje spaghetti uit het pak weggeknabbeld. Morgen moet ik naar een supermarkt. Ik kan het niet langer blijven uitstellen. Als ik geen eten haal, zal ik langzaam doodhongeren.
Daar denk ik veel over na.
Doodgaan.
Als ik hier sterf, zou niemand me missen. Niet meteen. Mijn lichaam zou gevonden worden door de makelaar, in elk geval door een vreemde, en pas dagen of weken later – net als dat van oma. Het zou misschien de krant halen. De mensen zouden het lezen en het treurig vinden. Een zwangere vrouw, nog geen veertig. Twee levens verwoest. Ze zouden tegen elkaar zeggen dat de wereld is verhard en dat buren elkaar tegenwoordig niet meer kennen.
En dan zouden ze het weer vergeten.
Het meeste leent zich om te vergeten, slechts weinig om te herinneren.
Mijn leven heeft geen enkel nut gehad. Ik heb voor niemand iets betekend of een verschil gemaakt. De weinigen die iets in me zagen en graag bij me wilden zijn, heb ik van me af geschopt.
De mensen van wie ik zielsveel hield, gingen dood.
Dit ben ik. Een vrouw zonder inhoud, zonder sociaal leven, zonder enig nut. Glad en gevoelloos. Alleen.
Moet ik een kind grootbrengen?
Ik geloof niet meer dat het zal gebeuren. Dat is mijn lot en het lot van mijn kind. Instinctief moet ik altijd al hebben gevoeld dat een zwangerschap mijn einde zou betekenen. Daarom was ik er zo bang voor. Onbewust.
Hebben we het dan altijd al verkeerd gezien?
Er zijn wetenschappers die beweren dat vrije wilsbeschikking niet bestaat. Dat je alleen maar dénkt dat je weloverwogen een beslissing neemt, terwijl metingen uitwijzen dat je die al eerder had genomen zonder je daarvan bewust te zijn. Op het moment dat je denkt een keuze te maken, zou er in de hersenen alleen nog maar de bewustwording plaatsvinden van wat je hebt gedaan of gekozen.
Als wij geen vrije wil hebben, als zoiets niet bestaat, wie of wat stuurt ons dan aan? Het wijst op een programma, een plan.
Een groter geheel.
Ik loop naar de glazen pui en kijk neer op het vijverwater. Zacht kunstlicht schijnt vanaf de kant over het wateroppervlak. Ik zie iets bewegen. Oranje en gele streepjes die zich langzaam door het groen verplaatsen – voorzichtig, behoedzaam.
De vissen. Ze leven nog.
Terwijl ik naar mijn goudvissen staar, besef ik dat ik niet alleen ben. Ik ben nooit alleen geweest.
Er was steeds iemand bij me, iemand die me gadesloeg, die me misschien wel stuurde. Stil, onopvallend. Maar ze was er al die tijd al. Mijn leven lang. Hoe kan het dat me dat niet eerder is opgevallen?
Ik moet naar haar toe.
Nu meteen.