11

 

 

 

Zo’n vijf maanden per jaar brachten mijn schoonouders door in hun villa vlak bij het Spaanse Dénia. De rest van de tijd woonden ze hier, in een appartement op de eerste etage van een oud herenhuis in de binnenstad. Het lag hemelsbreed nog geen dertig kilometer van ’t Fort.

‘Lucien, Vera, kom gauw binnen. Wat een guur weer nemen jullie mee.’ Rosalie ging met haar rug plat tegen de wand staan om ons de doorgang te vergemakkelijken.

Mijn stiefschoonmoeder was midden zestig, maar had nog steeds het figuur van een dertigjarige, slank en vrouwelijk, verpakt in exclusief textiel dat haar hals en decolleté vrij liet. Haar met zorg opgestoken lokken hadden de geelblonde tint die dik en van origine donker haar krijgt van een bleekbehandeling.

‘Opgeschilderde grafzerken,’ noemde mijn vader vrouwen als Rosalie de la Fuerta. ‘Van achteren lyceum, van voren museum.’

Hoewel ik me mijn hele volwassen leven al verzette tegen zijn stuitende denkbeelden, kon ik niet voorkomen dat de vergelijking zich aan me opdrong. De wallen en wammen die Rosalies werkelijke leeftijd verrieden waren vorig jaar plotseling verdwenen. Weggepoetst in een Brusselse kliniek, vermoedden Lucien en ik, maar zeker weten deden we het niet: gesprekken waarbij zulke dingen ter tafel kwamen voerden we niet met zijn vader, noch met haarzelf. Dat lieten we over aan Laura, Luciens jongere zus, die ons mondjesmaat op de hoogte hield van het reilen en zeilen van haar dissidente vader Hans Reinders en zijn mondaine Spaanse levensgezellin.

De mens achter Rosalies cosmetische façade kende ik dan ook nauwelijks. De oorzaak lag vooral in Luciens starre houding: al zolang ik hem kende had hij geen mogelijkheid voorbij laten gaan om op de vrouw af te geven. ‘Lawaaipapegaai’ was een van de minst kwalijke bijnamen die hij voor zijn stiefmoeder-op-afstand bezigde, maar ‘hoer’ een van de meest gebruikte. ‘Die hoer van mijn vader belde net’ – ik heb hem dat tientallen keren horen zeggen, op een toon alsof hij een neutrale boodschap doorgaf. Toen ik achttien was, kon ik dat nog van hem velen. Later begon ik me eraan te storen.

Je kon je slechte jeugdervaringen, hoe ingrijpend die ook waren geweest, niet de schuld blijven geven van alles wat misging in je leven. Op een dag werd je volwassen en schudde je die ballast af.

Wat geweest is, is geweest. Vergeven, vergeten.

Zo zou het moeten zijn.

Als ik dat had kunnen opbrengen, waarom kon Lucien het dan niet?

 

Achter ons gaf Rosalie de monumentale deur een zet. ‘Geef jullie jassen maar aan mij.’ Armbanden rinkelden om haar polsen terwijl ze Luciens ski-jack op een hangertje schoof en in de garderobenis weghing. ‘Hans staat de hele dag al in de keuken. Hij is zo blij dat jullie toch zijn gekomen.’

Ze greep mijn schouders vast en zoende me op beide wangen. ‘Ik ook, hoor, ik ben ook heel blij.’ Ze sprak het uit als ‘blaai’. Voor de rest was haar uitspraak uitzonderlijk accentloos voor iemand die pas op latere leeftijd Nederlands had geleerd.

Nu zoende ze ook Lucien, iets voorzichtiger, enigszins weifelend. Dat was moedig van haar.

‘Kom gauw verder.’ Ze draafde voor ons uit de lange trap op. Het trof me hoe soepel ze dat deed; vanuit haar heupen, alsof de steile klim haar geen enkele moeite kostte.

Ik begreep maar al te goed wat Luciens vader ruim dertig jaar geleden in deze vrouw moest hebben gezien – en ongetwijfeld nog steeds zag. Want al dan niet volkomen naturel, Rosalie was een mooie, lieve vrouw. Exotisch, sprankelend, expressief. Ik voelde me altijd prettig in haar bijzijn, maar paste er wel voor op dat tegen Lucien te zeggen.

Hoezeer het arme mens ook volhardde in haar vriendelijkheid en vergevingsgezindheid, voor Lucien was en bleef zijn stiefmoeder een monster.

 

De nauwe trapopgang deed vermoeden dat het appartement zelf ook wel smal zou zijn, maar de woonkamer besloeg zeker de helft van die van ons in ’t Fort en ook de keuken was niet bepaald krap bemeten, met als centraal punt een kookeiland waaraan ik Luciens vader in de weer zag, met een professioneel ogend zwart schort om zijn heupen geknoopt.

De hele ruimte rook naar olijfolie, oregano en basilicum en nog meer geuren, die ik niet kon thuisbrengen. Hans Reinders had zijn restaurants verkocht, maar aan koken was hij verknocht gebleven. Ik had het steeds jammer gevonden dat zijn talent niet was overgegaan op zijn zoon.

Uiterlijke overeenkomsten waren er wel. Net als Lucien was zijn vader een breedgeschouderde vent met diepliggende, lichte ogen, iets overhangende oogleden en een hartvormige mond. Luciens donkerblonde haar was alleen aan de slapen wat grijs, maar uit het kortgeschoren haar van zijn vader was alle pigment verdwenen. Dat vrijwel witte, gemillimeterde haar en de lichte ogen contrasteerden mooi met zijn gebruinde huid. Ze vormden een aantrekkelijk stel, Hans en Rosalie.

 

‘Daar zijn jullie!’ Hans kwam de keuken uit gelopen, met een rood-wit geblokte theedoek over zijn schouder. ‘Fijn, jongens. Fijn. Goed dat je er bent.’ Hij drukte mij de hand en knikte naar zijn zoon.

Ze raakten elkaar niet aan. Dat deden ze nooit. Een triest symptoom van het wankel compromis dat tussen hen bestond.

Want nog erger dan zijn vaders levensgezellin haatte Lucien zijn vader zelf. Ik kende niemand die zoveel rancune in zich had opgehoopt als Lucien, haat die zich wekenlang onzichtbaar hield en dan plotseling in volle kracht de kop opstak als iemand hem alleen maar naar zijn vader vroeg. Of als hij weer een ansichtkaart van zijn vader ontving, uit een of ander warm buitenland. In onze beginjaren scheurde Lucien ze kapot, versnipperde ze hardop vloekend boven de vuilnisbak, met een verbetenheid die me regelmatig heeft doen twijfelen aan zijn verstand.

Ik vond het vreselijk als hij zo tekeerging. Haat is een ziekte, de woekerende kanker onder de emoties. Als ik dezelfde instelling had gehad als mijn echtgenoot, zou ik allang door mijn eigen haat zijn opgevreten.

Ik geloof dat Lucien vooral door mijn afkeurende reacties besloten had om hulp te gaan zoeken. Met succes: na krap een halfjaar therapie was hij weer, zoals hij dat noemde, ‘on speaking terms met pa’. Maar vertrouwelijk zou de relatie nooit meer worden. Daarvoor was er te veel kapotgegaan.

 

‘Wit of rood?’ vroeg Hans me, er blind van uitgaande dat ik wijn dronk. Eentje kon geen kwaad, besloot ik. Twee misschien ook wel niet.

‘Rood, graag.’

‘En jij?’ vroeg hij aan Lucien. ‘Bier?’

‘Doe mij ook maar wijn.’

Hans beende terug de keuken in en Rosalie parkeerde ons naast elkaar aan de eettafel. Vanaf onze zitplaatsen keken we uit over de bladloze kruin van een plataan die op het pleintje voor het huis groeide. De panden aan de overzijde van de straat werden van onderaf kunstig verlicht: negentiende-eeuwse pracht en praal, hoge ramen, in witte sponningen gevangen vensters met kuiven en glas in lood.

Ik keek om me heen, nam de inrichting in me op. Veel zacht glanzende, gedessineerde stoffen en hout in grijze en whitewash-tinten. Er hing een modern schilderij boven de bank, met felgekleurde penseelstreken die me deden denken aan rondfladderende vogeltjes.

Achter de woonkamer lagen twee slaapkamers, wist ik. De grootste hadden ze zelf in gebruik. Er stond een antiek bed met een barok hoofdbord. De andere kamer was overwegend wit – witte muren en witte gordijnen van het hoge plafond tot op de witte plankenvloer. De kleine kamer deed dienst als logeerkamer voor Noa en Chiel, de kinderen van Laura en haar man Robert.

 

Hans had ongemerkt de glazen bij onze borden gezet. ‘Eén minuutje nog!’ hoorde ik hem vanuit de keuken roepen.

Rosalie nam tegenover ons plaats, haar onderarmen raakten slechts lichtjes het tafellinnen.

‘Je ziet er stralend uit, Rosalie,’ zei ik.

‘Dank je.’ Nerveus keek ze naar de keuken. Keek weer naar ons en glimlachte.

Er was een discrepantie tussen Hans’ gedrag en de signalen die Rosalie uitzond. Ik vroeg me even af of dat een speciale reden had, maar besefte dat ik haar nog nooit volkomen ontspannen had gezien in het bijzijn van Lucien.

‘Ik hoop dat jullie van mosterd houden.’ Hans serveerde zijn gebonden soep in grote, porseleinen borden. In de soep was een spiraal van room getrokken.

Rosalie liep naar de kast en boog zich over een ouderwets ogende muziekinstallatie. Kort erna kabbelden er Clannad-achtige klanken door de kamer.

Hans nam tegenover mij plaats, hief zijn glas: ‘Op het leven, mensen. Dat het ten volle mag worden geleefd.’

Rosalie deed hetzelfde, keek wat onzeker glimlachend naar Lucien en naar mij en nam een slok. Wij volgden hun voorbeeld.

 

We aten. We dronken nog een glas. We praatten over koken en de renovatiewerkzaamheden aan monumentale stadspanden in dit huizenblok, en uiterst omzichtig werden ook de Spaanse zomers aangesneden. Het verbaasde me dat ze het überhaupt aandurfden daarover te beginnen. Lucien en ik waren nog nooit in het Spaanse huis van Hans en Rosalie geweest. We wisten van Laura dat de villa een zwembad en verschillende terrassen had, en een fantastisch uitzicht op zee. Ik was behoorlijk nieuwsgierig geworden naar dat huis, maar ik verwachtte niet dat we er ooit een vakantie zouden doorbrengen.

Lucien associeerde Spanje met zijn vaders trouweloosheid, met de loer die de man zijn gezin had gedraaid door met een andere vrouw dan zijn moeder te gaan rollebollen, waarna hij uiteindelijk, na talloze ruzies, de deur van het echtelijk huis achter zich had dichtgetrokken en naar Spanje was gegaan. Dat feit op zich was al heel moeilijk te verwerken geweest voor de toen veertienjarige jongen. Zijn vader die vertrok, die hem, zijn zusje en zijn moeder verliet voor een andere vrouw. Zijn vader die met die vrouw een nieuw leven begon en in het buitenland ging wonen.

Zijn vader die niet meer van hem hield.

Krap een jaar later diende Hans Reinders, doof en blind van verliefdheid en zich slechts beperkt bewust van de schade die hij had aangericht, zijn puberzoon de nekslag toe.

 

Het dessert bestond uit een plankje met Hollandse kazen, walnoten en een stroperige witte wijn die me goed smaakte. Er waren twee volle uren voorbijgegaan waarin feitelijk alleen maar oppervlakkig was gebabbeld.

Ik voelde me steeds ongemakkelijker worden. Het gekeuvel stond in groot contrast met de spanning die ik maar bleef voelen en die steeds groter leek te worden; eerst alleen bij Rosalie, later pikte ik signalen op dat ook Hans minder op zijn gemak was dan hij deed voorkomen. Soms viel er een stilte, die nauwelijks werd opgevuld door de Clannad-klonen, eerder onderstreept. Dan zag ik Rosalie naar haar man kijken, doordringend, dwingend, alsof ze hem ergens toe wilde aanzetten, waarop Hans zijn hoofd wegdraaide en met een geforceerde glimlach informeerde of we nog iets wilden drinken, of ons wees op een bijzondere toevoeging aan een van de kazen.

 

Rond halfelf waren we door de gespreksstof heen. Het werd stiller en stiller.

Lucien schraapte zijn keel. ‘Ik ben bang dat we er zo weer vandoor moeten.’ Hij stootte me onder tafel aan.

‘Ja, morgen weer vroeg op,’ viel ik hem bij.

We waren een goed geolied stel. Soms.

Rosalie keek ons geschrokken aan.

Zocht opnieuw oogcontact met haar man. ‘Vertel het hun,’ fluisterde ze.

Hans legde zijn bestek aan weerszijden van zijn bord, net iets te ruw, het mes raakte het bord – ik zag er een scherfje afspringen waar het de rand had geraakt. ‘Ik hoop dat je nog even wilt wachten, Lucien.’

Ik keek mijn schoonvader niet-begrijpend aan.

‘Ik moet jullie iets vertellen. Iets belangrijks.’

‘Wat dan?’ vroeg Lucien.

Hans boog zijn hoofd, balde zijn vuisten op het tafelblad. ‘Toen ik jou belde om jullie voor dit etentje uit te nodigen, was ik net terug uit het ziekenhuis. Ik had een afspraak met dokter Tan, de huidarts, hij zou de uitslag van een biopsie met me doornemen. Ik dacht dat het allemaal wel zou loslopen, onkruid vergaat niet, zeggen ze toch?’ Luciens vader grinnikte, zijn lichte ogen stonden uitdrukkingsloos. ‘Maar het was slecht nieuws. Helaas. Heel slecht nieuws.’

Tegenlicht
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html
section-0117.html
section-0118.html
section-0119.html
section-0120.html
section-0121.html
section-0122.html
section-0123.html
section-0124.html
section-0125.html
section-0126.html
section-0127.html
section-0128.html
section-0129.html
section-0130.html
section-0131.html
section-0132.html
section-0133.html
section-0134.html
section-0135.html
section-0136.html
section-0137.html
section-0138.html
section-0139.html
section-0140.html
section-0141.html
section-0142.html
section-0143.html
section-0144.html
section-0145.html
section-0146.html
section-0147.html
section-0148.html
section-0149.html
section-0150.html
section-0151.html
section-0152.html
section-0153.html
section-0154.html
section-0155.html
section-0156.html
section-0157.html
section-0158.html
section-0159.html
section-0160.html
section-0161.html
section-0162.html
section-0163.html
section-0164.html
section-0165.html
section-0166.html
section-0167.html
section-0168.html
section-0169.html