Vierenveertig
Ik heb vrienden.
Klasgenoten die met me praten.
Tijdens de pauzes sta ik niet meer alleen op het schoolplein: ik kan bij hen gaan staan, op onze vaste stek bij het lage hekje naast de dependance. Anita, Inge, Natasha en ik. In de eerste pauze voeren we mijn boterhammen van thuis aan de meeuwen en de kauwen die altijd bij school rondhangen. In de grote pauze lopen we naar het bakkertje om snoep te halen. Ik koop bijna elke dag een zakje chips, trekdrop en een paar schuimblokken. De chips kost twee kwartjes, snoep een dubbeltje per stuk. De helft van mijn zakgeld gaat eraan op. Ik zou het liever sparen of besteden aan fotospullen, maar alleen sukkels blijven tijdens de grote pauze op het schoolplein en eten hun boterhammen van thuis.
Vrienden krijgen was helemaal niet zo moeilijk als ik dacht. Het komt erop neer dat je moet doen wat de rest doet en vinden wat iedereen vindt – en dan vooral de populairste types uit de klas. Ik onthoud het allemaal, de woorden die ze graag gebruiken – melig, keigaaf –, welke muziek ze goed vinden – Madonna, André Hazes – en wat voor kleren ze dragen. Met mijn cassetterecorder neem ik de Top 40 op van de radio, dan hoef ik de singletjes niet te kopen en kan ik toch de teksten uit mijn hoofd leren. Ik ben make-up gaan dragen: bruincrème, felroze lipstick en goudkleurige oogschaduw. Ik draag oorringen, sweaters met vleermuismouwen en enorme schoudervullingen. Mijn haar is gepermanent door oma’s thuiskapster en nu heb ik heel kleine krulletjes. Die pluizen nogal snel, dus hang ik elke ochtend voor ik naar school ga ondersteboven voor de wastafel om mijn haar met een plantenspuit nat te spuiten en de krullen er met wetgel terug in te kneden. Papa vindt dat ik erbij loop als Pipo de Clown, maar hij heeft het me gelukkig niet verboden.
De nieuwe Vera is opgestaan aan het begin van het nieuwe schooljaar. Als enige van klas 2b ben ik niet overgegaan naar 3b, maar naar 3c. De kinderen uit die klas kenden mij alleen van gezicht, dus kon ik opnieuw beginnen.
School is nu heel anders. Ik ben anders. Ik zeg over alle leraren dat ik ze stom vind en zit achter hun rug met mijn ogen te rollen of trek een gek gezicht. In het begin vond ik dat heel moeilijk, gemeen ook, want er zijn heel aardige leraren bij en die kijken me soms hoofdschuddend aan, alsof ze teleurgesteld in me zijn. Ik wil ze niet teleurstellen, ik wil eigenlijk gewoon opletten in de les en negens en tienen halen, en soms zou ik ze dat ook willen vertellen: dat ik maar doe alsof, dat ik vanbinnen nog steeds dezelfde ben gebleven, maar dat mijn vrienden nu eenmaal belangrijker zijn omdat ik nooit eerder vrienden heb gehad. Toch zeg ik niets, ook niet na schooltijd, want ik geloof niet dat iemand me zou begrijpen. Iedereen die ik ken heeft wel gewoon vrienden. Altijd gehad ook.
Ik vertel in de klas ook niet dat ik van fotograferen hou en al helemaal niets over mama.
Heel soms neem ik iemand mee naar huis. Als ze dan vragen waarom mijn moeder er nooit is, vertel ik dat mama een erge ziekte heeft en daarvoor behandeld wordt in een Duits ziekenhuis. Ze vragen er nooit op door.
Ik ben trouwens ook gaan roken. Iedereen doet het. Niet over mijn longen, dat durf ik niet, maar ik sta er toch maar mooi bij, in de pauze, met een filtersigaret tussen mijn vingers en die roze lippenstift. Als je flink kauwgom kauwt, dan proef je die sigarettensmaak niet zo erg.
Ik val niet meer op.
Ik hoor erbij.