Achtenveertig

 

 

 

‘Je moeder voelt zich niet zo goed vandaag.’ Zuster Ingrid staat in de deuropening die de afdeling scheidt van het trappenhuis. Ze verspert de doorgang.

‘Dat maakt me niet uit,’ zeg ik.

‘Dat wil ik geloven, meisje, maar…’ Zuster Ingrid kijkt achter zich, de gang in.

Ik kijk met haar mee. Er is niets te zien, de gang is leeg.

Is mijn moeder ziek? Niet goed? Ligt ze op bed met de gordijnen dicht? Ik hoor haar niet.

Ik hoor helemaal niets.

Al de tijd dat ik mama in het instituut opzoek is ze nog nooit niet goed geweest. Weleens treurig of stil, en ook weleens een beetje boos. Maar nooit erger.

Zuster Ingrid zegt: ‘Mijn collega’s hebben erover geklaagd dat jij van mij via het trappenhuis naar de afdeling mag komen. Dit is eigenlijk alleen voor het personeel.’

‘Mag ik alsjeblieft even naar mijn moeder toe? Ik heb dat hele eind gefietst. Ik wil haar zo graag even zien.’

‘Dat begrijp ik.’ Zuster Ingrid raakt mijn arm aan. ‘Nou goed, meisje. Vooruit dan. Maar we houden het deze keer kort, oké?’

 

Mijn moeder zit bij het raam met haar handen in haar schoot gevouwen. Grauw middaglicht valt door de vitrage op haar magere postuur. Ze heeft een jurk aan van een harde stof en een druk V-motief op de voorzijde – ik ken die jurk niet, hij is haar ook te groot.

‘Waar is papa?’ vraagt ze.

Niet weer.

Ik kus haar niet, maar blijf op enige afstand staan. ‘Ik ben het, mam. Vera.’

Ze schudt zachtjes haar hoofd, alsof ze het niet eens is met wat ze daarbuiten door het raam van haar kamer ziet gebeuren. Ze beweegt steeds haar mond. Haar onderlip glijdt naar binnen en floept weer naar buiten.

Ik vind het een naar gezicht.

‘Nou? Waar is hij?’

‘Op de kazerne,’ antwoord ik. Dat lijkt me het beste.

‘Hij komt nooit. Alleen jij komt me bezoeken.’

‘Papa heeft het heel druk.’

Ze draait haar gezicht naar me toe en neemt me op met roodomrande ogen, grauwe schaduwen tekenen haar gezicht. Het haar van mijn moeder zit in een rommelige scheiding achter haar oren weggestopt en haar ogen zijn een beetje gaan hangen. Ze heeft zich niet opgemaakt.

Mijn moeder ziet er droevig uit. Droevig en moe.

Op – dat heb ik oma weleens horen zeggen: het mens is op.

‘Druk? Dat zal wel.’

‘Het is waar.’ Ik knik heel resoluut. Wie weet komt het ooit nog goed tussen papa en mama. Mijn ouders mogen geen ruzie krijgen door mijn schuld, omdat ik iets verkeerds heb gezegd of iets niet goed genoeg heb verwoord. Als mama naar papa vraagt, is mijn antwoord ontwijkend of positief – ik zeg in geen geval iets waaraan ze zich zou kunnen storen, of waarvan ze verdrietig zou kunnen worden.

Al lijkt me nog verdrietiger dan ze nu is niet mogelijk.

Ik voel de triestheid die bezit van haar heeft genomen lijfelijk aan. Die greep me meteen al bij binnenkomst in deze kamer, de hele ruimte is ervan doordrenkt, het zit in elk geluidje van de verwarmingsbuizen, elk kaal meubelstuk dat hier alleen maar functioneel staat te wezen, en in de geur van schoonmaakmiddel die alle andere luchtjes moet maskeren – maar dat onvoldoende doet.

‘Hij denkt dat ik gek ben. Van de ratten besnuffeld. Een tik van de molen heb gehad.’

‘Echt niet, mama. Dat denkt hij niet.’

‘Waarom laat hij me hier dan zitten? Tussen de joefen?’

Daarop weet ik geen antwoord. Ik begrijp niets van mijn vaders beweegredenen.

‘Mama?’

Ik ga naast haar staan en kijk met haar mee naar buiten. Tegen de houten wand van het fietsenhok zie ik mijn fiets staan, mijn schooltas nog op de bagagedrager geklemd. Papa’s verbod is een wassen neus gebleken. Oma zou mij in de gaten moeten houden, maar als ze bij ons de gevangenbewaarster moet uithangen, mist ze haar woensdagmiddagbingo. Dus is er feitelijk niets veranderd.

Zonder iets te zeggen pakt mama mijn hand en legt die op haar schouder. Blijft hem daar vasthouden. Daarvoor moet ze haar arm op een vreemde manier draaien en tegen haar borst aan drukken. Het beven wordt minder.

Ik geloof echt dat het goed is voor mama dat ik hier ben. Ze wordt er rustiger van.

Ik leg mijn andere hand op de hare.

‘Heel veel mensen die hier wonen, zijn in de war,’ hoor ik haar zeggen.

‘Dat weet ik.’

‘Maar mensen die daarbuiten rondlopen net zo goed, Veertje. En erger. Onthou dat. De mensen daarbuiten zijn vaak nog veel gekker dan degenen die hierbinnen zitten.’

Ik zeg niets.

Mijn moeder kijkt me aan. ‘Zal ik je nog eens wat leren? Mensen doen vaak leuk en aardig in je gezicht, maar als puntje bij paaltje komt, laten ze je stikken. Allemaal. Dan duwen ze een mes in je rug.’ Ze steekt haar wijsvinger op en pookt ermee in de lucht. Haar ogen worden groter, alsof ze me wil wijzen op naderend onheil. ‘Voorál de mensen om wie je het meest geeft. Die vooral, Veertje. Mensen die je dichtbij laat komen, tot in je ziel. Daar moet je voor oppassen. Die raken je het hardst.’

Tegenlicht
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html
section-0117.html
section-0118.html
section-0119.html
section-0120.html
section-0121.html
section-0122.html
section-0123.html
section-0124.html
section-0125.html
section-0126.html
section-0127.html
section-0128.html
section-0129.html
section-0130.html
section-0131.html
section-0132.html
section-0133.html
section-0134.html
section-0135.html
section-0136.html
section-0137.html
section-0138.html
section-0139.html
section-0140.html
section-0141.html
section-0142.html
section-0143.html
section-0144.html
section-0145.html
section-0146.html
section-0147.html
section-0148.html
section-0149.html
section-0150.html
section-0151.html
section-0152.html
section-0153.html
section-0154.html
section-0155.html
section-0156.html
section-0157.html
section-0158.html
section-0159.html
section-0160.html
section-0161.html
section-0162.html
section-0163.html
section-0164.html
section-0165.html
section-0166.html
section-0167.html
section-0168.html
section-0169.html