40
De weg naar het dorp was eigenlijk niet meer dan een pad dat omhoog kronkelde met grof uitgehakte treden bij de steilste delen. Elke bocht bracht een nieuw panorama van de landtongen, de zee en de hellingen met villa’s tussen de bomen. Wat was hier veel groen voor december. De naaldbomen zorgden voor het verschil. De lucht was zacht en Polly liep snel, ze rende de treden op, blij om in dit betoverende landschap te lopen. Bovenaan bleef ze even staan om naar een havik te kijken die boven haar zweefde en naar een of ander dier in het struikgewas keek.
Rodoard zag eruit als een slaperig stadje, met geknotte bomen rond een centraal plein en intrigerend uitziende straatjes die alle kanten op bogen. Even overwoog Polly om op onderzoek uit te gaan, maar dat kon ze ook een andere keer doen. Voorlopig wilde ze schilderen.
Gezien haar beperkte kennis van het Frans, had ze er nogal tegenop gezien om naar de bar te gaan. Hoe moest ze weten wie René was als die vol Fransen zat? Gelukkig was hij in zijn winkel waar hij zijn inventaris opmaakte, te oordelen naar de lijsten die hij in zijn hand hield en het feit dat hij mompelend leek te tellen. Hij had doeken van verschillende grootte en kwaliteit in rijen tegen de muur staan. Polly voelde zich als vanzelf aangetrokken tot de kleinere exemplaren, maar wees in plaats daarvan op een veel groter. Het was een onhandig formaat om terug te dragen, maar toen ze naar het crèmekleurige oppervlak keek, wist ze dat haar schilderij echt niet kleiner dan dat kon worden.
Ze liep terug naar het pad dat haar weer bij de stallen zou brengen en botste bijna tegen een man op die haar tegemoet kwam.
Hij verontschuldigde zich in het Frans, maar het was geen Fransman. Ze had zijn diepe, opvallende stem eerder gehoord.
‘En zo treffen we elkaar weer,’ zei Max. ‘Ik had dus toch gelijk, al had ik niet verwacht je in Frankrijk te ontmoeten. Sta me toe je te helpen met dat doek.’
‘Ik mag hem wel,’ zei Maud nadat Max beleefd afscheid had genomen van de drie vrouwen. ‘Hij heeft veel van zijn zus weg, maar hij heeft iets hards in zich.’
Op Jo’s gezicht lag een gesloten uitdrukking. Ze is jaloers, dacht Polly. Ze wil niet dat Maud Max aardig vindt, waarschijnlijk wil ze dat Maud geen enkele man aardig vindt.
‘Hij is kil,’ zei Jo abrupt. ‘Een ijsberg en je kunt niet zien hoe de driekwart van hem dat onder water zit eruitziet. Hij trekt met zijn ene been, dus hij is vast soldaat geweest.’
‘Het was vriendelijk van hem om me te helpen met het doek. Ik geloof niet dat ik het in mijn eentje had gered. En hij loopt mank doordat hij als kind polio heeft gehad.’
‘Een erge kinderziekte kan iemand afzonderen van andere mensen,’ zei Maud. ‘Dat heb ik heel vaak gezien. Dat soort mensen wordt gereserveerd. Volgens mij is hij eerder afstandelijk dan kil.’
‘Kil en gereserveerd,’ zei Jo. ‘Intelligent, onverzettelijk en hij is iets van plan. Ik vraag me af waarom hij hier is.’
‘Hij brengt Kerstmis door met zijn zus en zijn nichtje. Dat heeft hij zelf verteld.’
‘Hij is hier nog nooit eerder geweest. En er ontgaat hem niets. Godzijdank wilde hij niet blijven. Ik krijg koude rillingen van hem.’
Polly deed haar mond open om hem te verdedigen, maar waarom zou ze? Ze kende hem nauwelijks en al was ze ervan overtuigd dat Jo hem verkeerd beoordeelde, het leek haar beter om het ergens anders over te hebben.
‘Ik help je wel even om dat naar boven te brengen,’ zei Jo. Ze klopte het steengruis van haar handen en veegde ze af aan het lange zwarte schort dat ze om haar middel droeg. Daarna slaakte ze een kreet en bukte zich om iets van de grond op te rapen. ‘Die verdraaide vent heeft zijn paspoort laten vallen. Wat ontzettend slordig van hem.’ Vervolgens fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Wat gek.’
‘Wat is er?’ vroeg Maud. ‘Is het zijn paspoort soms niet? Leeft hij onder een valse naam? Is hij Max Lytton niet?’
Geschrokken rommelde Polly in haar tas. Het was toch zeker niet het hare? Hoe had ze zo stom kunnen zijn om...
‘Het is heel raar,’ zei Jo. Ze draaide het blauwe boekje om in haar handen. ‘Het is het paspoort van iemand die Polyhymnia Tomkins heet. Wie is dat in vredesnaam?’
Voor Polly iets kon zeggen, had ze het opengeslagen. ‘Wat een vreselijke foto. Mensen zien er altijd uit als misdadigers op dit soort foto’s. Lieve hemel, ze lijkt op jou, Polly.’
‘Mag ik even binnenkomen?’ Max Lytton stond bij de deur. ‘Ik geloof dat ik mijn zonnebril heb laten liggen.’
Polly greep haar kans en sprong naar voren om het paspoort uit Jo’s hand te trekken. ‘Ja, het is mijn paspoort. Dank je wel.’
‘Hoe zit het dan met dat Polly Smith-gedoe?’ Jo kneep haar ogen tot spleetjes. ‘We hadden het net over je anders voordoen, maar blijkbaar hadden we de verkeerde persoon in gedachten.’
Ze wierp Max een strenge blik toe en hij glimlachte flauwtjes. ‘Ik zie dat ik hier de trop ben,’ zei hij. ‘Als je mij even mijn bril kunt aangeven, die daar op dat tafeltje ligt dan zal ik weer weggaan.’
‘Je hoeft voor mij niet weg te gaan,’ zei Polly woedend. ‘Ik ben net ontmaskerd als iemand die onder een valse naam leeft. Jij bent ongetwijfeld even nieuwsgierig als de andere twee, je hebt de neus van een weetgrage man.’
‘Ik ben inderdaad nieuwsgierig, maar ik voel er niks voor om me te bemoeien met privéaangelegenheden of om jou van streek te maken.’ ‘Dat ben ik ook niet,’ zei Polly naar waarheid. Ze was kwaad, maar ze schaamde zich niet. Ze zou hun de waarheid vertellen en het kon haar niks schelen wat ze van haar zouden denken. ‘Ik ben opgegroeid in de overtuiging dat ik Pauline Smith was, maar toen ik een paspoort ging aanvragen, ontdekte ik dat ik helemaal geen Smith heet en dat Polly geen afkorting was van Pauline,’ zei ze opstandig. ‘De vrouw van wie ik dacht dat ze mijn moeder was, bleek mijn tante te zijn, de zus van mijn moeder. Mijn vader, Ted Smith, was mijn vader niet. Ik ben een buitenechtelijk kind. Mijn moeder heeft me in de steek gelaten toen ik een paar weken oud was en ik noch iemand anders heeft enig idee wie mijn vader was. Zijn jullie nu tevreden?’
Jo’s gezichtsuitdrukking was volledig omgeslagen. ‘Goeie genade! Tomkins. Polyhymnia Tomkins. Dat kan geen toeval zijn. Toen ik je voor het eerst ontmoette, meende ik je al eens eerder gezien te hebben.’ ‘Dat had je mis. We hebben elkaar nooit ontmoet.’
‘Nee, maar je lijkt heel erg op iemand die ik vroeger heb gekend. In dat paspoort dat je tegen je borst gedrukt houdt staat dat je tweede naam Theodora is. Heet de tante die je heeft grootgebracht toevallig Theodora? Of Dora?’
Hoe wist Jo dat in godsnaam? Heel even had Polly gedacht dat Jo zou verklaren dat ze wist wie Polly’s vader was, maar het gesprek leek opeens een heel andere wending te nemen.
‘Want in dat geval denk ik dat Thomas Tomkins, de schilder, je grootvader moet zijn. Is dat zo?’
Polly had het gevoel dat alle lucht uit haar longen was geslagen en het kostte haar de grootste moeite om nog iets uit te kunnen brengen. ‘Aangezien mijn moeder, of nee, mijn tante, nooit over haar familie wil praten, weet ik helemaal niets over mijn grootouders. Zei je dat hij schilder was?’
‘Ja, een redelijk bekende. Thomas Tomkins is een semester mijn docent op Walthamstow geweest. Hij woonde en werkte in Cornwall, in Newlyn, maar hij kwam naar de academie om een serie lezingen over landschappen te geven. Hij nodigde me uit om met hem mee te gaan naar Cornwall en met hem te werken, wat ik ook heb gedaan. Ik heb ruim een jaar bij hem en zijn gezin gewoond voor ik een plek voor mezelf vond. Hij was getrouwd met een musicienne, Theodora Bessant. Ze was zangeres, een sopraan. Ze hadden twee dochters, Thomasina en Theodora.’
Polly ging met een plof zitten. Dat kon ze allemaal niet verwerken. ‘Mijn moeder heette Thomasina.’
‘Zie je wel!’ Jo keek heel tevreden. ‘Wil je echt beweren dat je er geen idee van had dat je een Tomkins was? Daar heb je je artistieke aanleg van. Tomkins werd TT genoemd en zo ondertekende hij zijn schilderijen ook. In zijn tijd was hij heel bekend. Ik geloof dat een van zijn schilderijen in de Tate hangt. Ouderwets, bijna kunstnijverheid; maar ik heb het idee dat hij de solidisten wel goed zou hebben gevonden.’
‘Leeft hij... ’ Polly kon zich er niet toe zetten om te vragen of hij nog in leven was. Waarom had Dora dit allemaal voor haar verzwegen? Waarom had ze haar nooit verteld dat haar grootvader schilder was?
‘Je vraagt je af of hij nog leeft,’ zei Jo meelevend. ‘Nee. Hij was al achter in de zestig toen ik bij hem kwam studeren. Zijn vrouw, jouw grootmoeder, was een heel stuk jonger, maar ze zijn allebei tijdens de griepepidemie van vlak na de oorlog overleden. Thea was altijd zwak op de borst, dus ergens was dat niet zo verwonderlijk.’
Opeens schoot haar een herinnering te binnen: op een dag had ze haar moeder ongewoon verdrietig aangetroffen toen ze uit school was gekomen. ‘Er zijn twee mensen gestorven die ik heb gekend. Aan de griep,’ had ze tegen Polly gezegd. Haar ogen waren droog geweest, maar haar stem had vermoeid en treurig geklonken.
‘Mensen die hier in de buurt woonden?’
‘Nee, mensen die ik lang geleden heb gekend. Ik had ze in geen jaren gezien of van ze gehoord. Ach, je groeit uit elkaar en de jaren verstrijken, en dan...’ Ze had haar schouders opgehaald. ‘En dan is het te laat.’ Ze was opgestaan om thee te zetten voor Polly, maar ’s nachts had Polly haar gehoord; een gesmoord geluid dat gehuil kon zijn. Dat had Polly verontrust, want haar moeder huilde nooit.
De volgende ochtend had ze zich weer normaal gedragen, en Polly had er niet langer bij stilgestaan.
‘Dus je hebt je grootouders nooit gekend,’ zei Maud. ‘Was je tante lief voor je?’
‘Ze heeft me grootgebracht alsof ik haar eigen dochter ben en ik had me geen betere moeder kunnen wensen.’
‘Zo was Dora,’ zei Jo. ‘Aardig en zorgzaam. Misschien wel een beetje te zorgzaam voor een getalenteerd musicienne. Je moet hard zijn om als pianiste succes te boeken.’
‘En Thomasina? Mijn moeder?’
Jo slaakte een zucht. ‘Ach, wat kan ik over haar zeggen? Ze was wild en eigenzinnig en ze hield van het leven met een hartstocht die ik nooit bij een ander heb gezien. Ze liep over van levendigheid. Dat heb jij een beetje, Polly, maar bij haar was het werkelijk sensationeel. Net als haar uiterlijk. Ze was niet knap op de traditionele manier, maar ze viel gewoon op. Je kon niet om haar heen. Ik moet er even bij zeggen dat allebei de meisjes niet goed met hun ouders konden opschieten. Dora had een hekel aan hun vrijzinnige leventje, ze haatte datgene wat zij “artistiekerige gedoe” noemde. En Tom en Thea deden niets liever dan ruziemaken, echt, er was nooit een vredig moment in dat huis. En Thomasina was jaloers op Dora. Die had haar muziek en Thomasina wilde dolgraag schilderen, maar daar had ze geen enkele aanleg voor. Op een mistige ochtend is Thomasina weggelopen. Ze liet een briefje achter waarin ze schreef dat ze naar Parijs ging. Daar is ze een succesvol schildersmodel geworden.’
‘Terwijl Dora achterbleef?’ vroeg Polly.
‘Dora kreeg een beurs voor de academie en zij is ook uit huis gegaan, maar op een rustigere, minder dramatische manier. Ze heeft een eigen leven opgebouwd in Londen en ik geloof dat haar ouders stiekem blij waren dat ze van de meisjes af waren. Sommige huwelijken zijn nou eenmaal zo; ze gaven veel meer om elkaar dan om hun kinderen.’
‘Niet echt een gelukkig gezinnetje,’ merkte Max op.
Hij was zo stil geweest dat Polly was vergeten dat hij er was.
‘Ik heb een schilderij van uw grootvader, juffrouw...’
‘Je kunt me net zo goed Polly noemen. Die naam is tenminste hetzelfde gebleven en ik weet niet zeker of ik wel aangesproken wil worden met Tomkins. En wat Polyhymnia betreft, er is niemand die zich zo wil noemen.’
‘Heeft Thomasina je zo genoemd?’ vroeg Jo. ‘Net iets voor haar, ze wilde altijd bijzonder zijn. Dora zou je waarschijnlijk Jane hebben genoemd. Ik ben Dora nog een keer tegengekomen in Londen en toen vertelde ze me dat ze met een klerk bij de spoorwegen ging trouwen. Ze zei: “Hij heet Ted Smith, gewoner kan toch niet? Hij zal nooit zijn stem verheffen of tegen me schreeuwen en we gaan in een voorstad wonen en een volslagen gewoon leven leiden.’”
De vraag die Polly het liefst wilde stellen lag bevroren op haar tong. Max Lytton stelde hem voor haar.
‘Als die Thomasina Tomkins, wat trouwens een betoverende naam is, Polly bij haar zus voor de deur heeft gelegd, wat is er dan met haar gebeurd?’
‘Ik weet het niet, evenmin als mijn moeder. Ik bedoel mijn tante,’ zei Polly.
‘Daar ben ik nooit achter gekomen,’ zei Jo. ‘Ik was voor de oorlog in Parijs en daar heb ik Cortoni leren kennen, zoals ik je al heb verteld. Thomasina was zijn favoriete model geweest, maar op een goede dag is ze domweg weggegaan, net als ze in Cornwall had gedaan, alleen deze keer had ze geen briefje achtergelaten. Hij had gehoord dat ze met een Russische emigrant naar Amerika was vertrokken.’
Dus misschien leefde haar moeder nog. Polly’s mond werd droog door een plotselinge bitterheid. Zonder zich iets aan te trekken van het kind dat ze in de steek had gelaten. Wat voor moeder liet haar dochtertje nou ergens achter als een pakketje om daarna geen enkele belangstelling meer voor haar te hebben? Ze wist natuurlijk dat dat af en toe gebeurde als het kind het gevolg was van een verkrachting, en de moeder niets van de vader wilde weten en op wat voor manier dan ook van het kind af wilde komen. Was dat wat zij was, het resultaat van een liefdeloze, zelfs gewelddadige, vereniging? Of was haar vader de Russische emigrant, een man die zich niets aantrok van het lot van zijn kind?
Ze kwam onvast overeind omdat ze weg wilde, ze wilde alleen zijn, maar het gevoel van leegheid dat door haar heen stroomde was zo sterk dat haar knieën begonnen te knikken. Jezus, ik ga flauwvallen, dacht ze. En toen zat ze weer op haar stoel, met de arm van Max Lytton om haar schouders terwijl ze zijn kalme stem hoorde zeggen dat ze haar hoofd tussen haar knieën moest doen.
‘Het is gewoon de schok,’ zei hij. ‘Mevrouw Elgin, hebt u thee in huis? Mooi zo. Een kop sterke thee met veel suiker zal helpen.’
De gezichten en stemmen die waren vervaagd, kwamen weer scherp in beeld toen Polly haar hoofd ophief.
‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Het gaat best. Ik snap niet wat er gebeurde.’
‘Iemand zonder familie of met maar weinig familie vormt zich een geromantiseerd beeld van het gezinsleven,’ zei Max Lytton. ‘In werkelijkheid zijn de meeste families gecompliceerde groepen waarin naast eventuele banden van liefde veel levenslange vijandelijkheden en lichtgeraakte emoties voorkomen. Neem mij bijvoorbeeld: ik heb een goede band met mijn zus Cynthia, maar niet met de rest van mijn redelijk grote familie.’
Polly keek in zijn ogen, die grijs-blauw waren en goed pasten bij zijn blonde haar. Zijn blik verraadde niets, maar opeens wist ze dat dit kijkje in zijn emoties een buitengewoon gul gebaar was van deze bijzonder gereserveerde man.
Even voelde ze een sterke band met hem, een seconden lange ongebruikelijke intimiteit, tot de betovering opeens werd verbroken door Maud die haar een kopje thee in de hand drukte en haar aanspoorde om een biscuitje te eten.
‘Waarom blijft u niet lunchen, meneer Lytton?’ zei Jo, zonder een spoor van haar eerdere antipathie in haar stem.
‘Ik ben al langer gebleven dan mijn bedoeling was en mijn zus verwacht me.’ Hij zweeg even. ‘Ik hoop dat jullie alle drie een avond bij ons komen eten. Ben je hier met Kerstmis en Oud en Nieuw, juffrouw... Polly? Ik weet zeker dat mijn zus en Harriet je graag nog een keer willen ontmoeten. Cynthia zal het enig vinden om te horen dat je de kleindochter bent van Thomas Tomkins want ze is een groot bewonderaar van zijn werk.’
‘Als je het niet erg vindt, kan ik maar beter Polly Smith blijven. Daar ben ik aan gewend en ik zal Polly Smith blijven tot ik mevrouw Harrington word en dan is het allemaal verleden tijd geworden.’
‘O, ja, mevrouw Harrington,’ mompelde Max. ‘Zoals je wilt. Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Elgin en juffrouw Saxe je geheim niet zullen verklappen.’
‘Noem ons maar Jo en Maud,’ zei Jo. ‘Maak je geen zorgen, als we willen kunnen we heel goed onze mond houden.’
‘Noem mij alsjeblieft Max.’ Hij stopte zijn zonnebril in het borstzakje van zijn colbertje. ‘En welke naam iedereen ook gebruikt, ik zal een afspraak met jullie maken voor een etentje.’
Er viel een stilte toen de deur achter hem dichtging. Toen blies Jo haar adem uit in een lange fluittoon. ‘Jeetje, wat een ochtend! Zeg, Pol-ly Smith, weet je verloofde de dokter eigenlijk wel wie je in het echt bent?’