30

 

 

Polly vond het heerlijk om ’s avonds op stations te zijn. Op een groot vertrekpunt was altijd het geluid van de grote stoomlocomotieven te horen en er hing een griezelige sfeer, alsof de tijd er geen vat op had. En dit was een station vol opwinding en belofte. De blauwe wagons van Wagons-Lits met de borden op de zijkant: WARSCHAU, ISTANBOEL, WENEN.

‘Heb je je kaartje?’ vroeg Archie. ‘De slaapwagons staan aan de andere kant.’

‘Een slaapwagon! Hemel, dat kan ik me echt niet permitteren. Ik heb een gewone zitplaats.’

Daar schrok Archie van en hij staarde haar aan.

‘Lieve Polly, je wilt toch niet zeggen dat je van plan bent om de hele nacht rechtop te zitten. In een trein.’

‘Natuurlijk wel. Dat heb ik al eerder gedaan toen ik naar Noord-Engeland en Schotland ging. Ik ben eraan gewend.’

‘Dat kan echt niet. Laat mij je alsjeblieft helpen.’

Polly was echter vastbesloten. ‘Archie, je bent ontzettend aardig geweest. Je hebt me overal mee naar toe genomen en al dat heerlijke eten voor me betaald. Ik kan me geen slaapwagon permitteren en ik wil niet dat iemand anders voor de kosten opdraait. Ik laat Oliver geen dingen voor me betalen en jou ook niet. Ik vind het echt niet erg. En ik zit zo vol van al het eten dat ik prima zal slapen, waar ik ook ben. Als een python.’

‘Een python? Hè? O, ik begrijp het.’ Archie schudde zijn hoofd. ‘Het bevalt me helemaal niks...’ Hij deed er abrupt het zwijgen toe.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Polly.

Archie was weggedoken achter een gecanneleerde metalen pilaar en had haar achter zich aangetrokken toen een ongelooflijk elegante vrouw langsliep. Haar donkere, knappe gezicht werd ontsierd door de kille uitdrukking erop. Ze werd vergezeld door een vrouw die duidelijk haar dienstmeisje was, een kruier die een karretje duwde waar een hoge stapel op lag die bestond uit een hutkoffer, hoedendozen en een aantal leren koffers, en een spoorwegbeambte die zich glimlachend en buigend met de rest mee haastte.

‘Dat is Katriona, Olivers zus,’ zei Archie. ‘Ik heb geen zin om nu met haar te praten.’

‘Ze lijkt helemaal niet op Oliver.’ Polly merkte dat ze fluisterde, wat belachelijk was. De vrouw kon hen met geen mogelijkheid horen.

‘Katriona lijkt op hun moeder,’ zei Archie op normale toon. De vrouw stapte in de trein. ‘Kom, dan gaan we je stoel zoeken.’

Ze liepen langs de trein, wagon na wagon. Gingen er zo veel mensen naar Nice? Elke avond weer?

‘De trein zit natuurlijk niet vol in deze tijd van het jaar. Als je geluk hebt, kun je misschien gaan liggen en een beetje slapen. Geef me je kaartje maar, dan vraag ik de conducteur waar je coupé is.’ Hij zette haar koffer bij haar voeten. ‘Wacht maar even. Ik ben zo terug. Blijf hier staan.’

Hij verdween in het halfduister en even had ze het gevoel dat ze in de steek was gelaten. Ze moest om zichzelf lachen. Ze was nota bene van plan geweest om alles in haar eentje te doen, het was gek hoe snel je op een ander ging vertrouwen. Binnen de kortste keren was Archie weer terug. ‘Kom op.’

De coupé die ze ingingen was leeg en koud en rook nadrukkelijk naar Gauloises. Archie legde haar koffer in het bagagerek.

‘Blijf alsjeblieft niet wachten,’ zei Polly. ‘Je staat dubbel geparkeerd en er springt vast een woedende Fransman scheldend op en neer.’

‘Nou, als je dat echt niet wilt, ga ik maar. Ik heb een hekel aan afscheid nemen en aan zwaaien als de trein wegrijdt. Dat bezorgt me altijd een droevig gevoel.’

‘Archie, hoe kan ik je bedanken voor de afgelopen drie dagen?’

‘Ik heb van elke minuut genoten, het was fantastisch.’

Polly ging op haar tenen staan, legde haar handen op zijn schouders en gaf hem een dikke zoen op beide wangen. Met een blij gevoel omhelsde hij haar en verliet de trein, nadat hij haar op het hart had geil rukt goed op haar bagage te letten. Even later was hij echter terug, en hij keek om het hoekje van de coupé. ‘We zien elkaar nog wel. Ik kom later deze maand naar Cap Rodoard.’

Polly trok haar jas uit, vouwde hem op en legde hem op het rek. Ze ging in een hoek zitten en voelde de latten van de houten stoel onder zich. Ze pakte de jas weer en ging erop zitten.

Tien minuten later was de coupé vol met een Franse familie, kwebbelend, onwelriekend en duidelijk van plan er een gezellig avondje van te maken. Er werd een enorme hoeveelheid pakjes op het rek gelegd, haar koffer werd aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, de vader las zelfs hardop de labels en de groep, bestaande uit drie of vier generaties, van een oude man die bijna negentig moest zijn tot een stille baby, die omwikkeld was als een cocon, ging zitten.

Ze spraken haar aan in luid Frans en zij schudde glimlachend haar hoofd en slaagde erin duidelijk te maken dat ze Engels was en geen Frans sprak. Dat leidde tot uitroepen onder elkaar en toen zette de trein zich langzaam in beweging, met een luide fluittoon en een stoom-stoot van de locomotief. Madame opende de mand die op haar knie stond en deelde knoflookworstjes en bekers rode wijn uit.

Polly voelde zich verplicht om er een paar te nemen, al zat ze nog propvol van haar etentje met Archie, en ze kauwde op een hap pikante worst en keek naar het voorbijschietende perron toen de trein sneller begon te rijden.

Ze keek een poosje uit het raam naar de lichtjes van de stad. Ze ving glimpen op van de binnenkant van huizen, een stel dat aan tafel zat, een kind dat voor een raam stond te zwaaien, een dienstmeisje dat een laken uitklopte op een balkonnetje. Ze had een gevoel van afzondering, het gevoel dat ze buiten het normale leven stond, wat een lange reis altijd met zich meebracht; achter haar was een wereld dichtgegaan en voor haar lag een nieuwe. Voorlopig was ze zowel op doortocht als in een staat van overgang.

De Fransen wilden de rolgordijnen dicht en ze glimlachte en knikte instemmend, al had ze ze liever opengelaten. Flet werd steeds warmer en rokeriger in de coupé en de geur van knoflook werd steeds sterker en de lampen waren gedempt tot een dof schijnsel. Polly tuurde op haar horloge, het was bijna middernacht. Ze nestelde zich in de hoek en deed haar ogen dicht.

De deur gleed open en er verscheen een schimmige gestalte in de deuropening. De nieuwkomer zei iets in het Frans, kwam binnen en ging in de hoek bij de deur zitten met een pak op zijn knieën. Polly wierp hem een zijdelingse blik toe, maar ze kon zijn gezicht niet zien, want dat werd bedekt door de hoed die hij diep over zijn ogen had getrokken.

Even bleef ze zitten met haar ogen open, luisterend naar de klikkende cadans van de trein en toen viel ze in slaap.

Polly werd wakker in het donker uit een diepe, droomloze slaap. Ze voelde zich verward en wist niet waar ze was. Ze bleef een poosje doodstil zitten, maar ze wist dat ze niet opnieuw in slaap zou vallen. Met haar hand streek ze door haar verwarde haar. Zes uur. De coupé was leeg, waar was iedereen gebleven? Had ze de mensen gedroomd? Paniekerig keek ze naar het rek, maar haar koffer was er nog en haar handtas stond waar ze hem de avond ervoor had neergezet, ingeklemd tussen zichzelf en de wand. Een snelle inspectie leerde haar dat haar portemonnee met inhoud nog op zijn plaats zat, net als haar paspoort.

Ze deed het rolgordijn omhoog en keek naar buiten. Er rinkelde een bel en de trein reed langs een station, een lamp, een naam die kwam en ging, afrastering en toen lag het ver achter haar.

Ze haalde haar toilettas uit haar koffer en stopte haar tandenborstel, tandpoeder, washand en zeep in haar handtas. Daarna schoof ze de deur open, keek door de verlaten gang en ging op weg.

Toen ze terugkwam, keek ze naar de hemel die een parelmoeren gloed kreeg die veranderde in het zachtst mogelijke roze en geel, dat plaats maakte voor turquoise en vervolgens voor het heldere licht van de dag.

Het was inderdaad een andere wereld. De trein snelde langs stenen boerderijen, dorpjes die in valleien genesteld lagen, een ruïne op een heuvel. Polly zag een kerktoren die direct weer verdween, er was een meanderende rivier die tussen twee groene oevers begroeid met overhangende bomen glinsterde in het vroege zonlicht van een nieuwe dag. In de verte zag ze een groot huis, net een plaatje uit een sprookjesboek, met ronde torens en luiken. Twee enorme trekpaarden dartelden in een wei en een jongen dreef een kudde geiten over een pad.

Dat moesten wijngaarden zijn, die kende ze van schilderijen en foto’s en die knoestige en fascinerend gevormde bomen waren olijfbomen. Er waren verweerde vrouwen helemaal in het zwart gekleed die met oud uitziend gereedschap geheimzinnige dingen deden met de grond om de bomen heen.

De blauwe heuvels, de zilvergroene olijfbomen, de rode aarde; Polly voelde zich licht in haar hoofd worden en ademde van pure vreugde diep uit, betoverd door de kleuren die haar zintuigen overspoelden. Ze stoven langs een stadje met schots en scheef staande huizen met daken van terracotta tegels, een mooi kerkje en een fort dat hoog boven alles uittorende.

Ondanks de grote maaltijd van de avond ervoor had ze ontzettende honger, maar ze kon zich niet permitteren om iets te eten in de trein. Ze had een appel en een aantal blokjes chocola meegenomen en dat at ze op, terwijl ze ondertussen verlangend aan een kop koffie dacht. Ze reden niet meer over het platteland, maar door voorsteden en de trein minderde langzaam vaart. Aan de balkons en uit de ramen van de huizen die aan de spoorlijn grensden, hing wasgoed. Tot haar verbazing zag ze bloembakken en potten vol geraniums die nog bloeiden. Ze sloeg haar armen om zich heen toen ze palmbomen zag die veel statiger en groter waren dan ze had verwacht. Palmbomen!

De trein ging nog langzamer rijden en een stem riep: ‘Nice! Nice!’

Vlug, vlug. Ze wilde geen seconde verspillen, ze wilde buiten zijn, in het licht en de zonneschijn. O, verdraaid, haar schetsboek was uit haar handtas gevallen. Omdat ze het voorlopig niet nodig had, kon ze het maar beter veilig opbergen als het zo gemakkelijk uit haar tas viel. Ze deed haar koffer open, duwde het boek aan de zijkant erin en deed de sloten met een klik dicht.