2
In de tram op weg terug naar het centrum van Londen keek Polly voor zich uit zonder iets te zien; ze zag de mensen om zich heen niet, hoorde het gemopper over het weer van de twee vrouwen op het volgende bankje niet, ze hoorde de bel niet klingelen en ze voelde het geschud van de tram niet wanneer hij over een wissel reed. Ze was zich volledig onbewust van haar omgeving terwijl ze probeerde om alles te bevatten wat haar moeder - die toch niet haar moeder bleek te zijn - wat Dora Smith haar had verteld.
Wat voor moeder kon ze zijn geweest, de vrouw die haar zo nonchalant had overgedragen aan de zorgen van haar zus toen zij slechts een paar weken oud was en die haar nooit meer had gezien? De vrouw die het duidelijk niet kon schelen of ze dood of levend was?
Wat voor moeder noemde haar dochter nou Polyhymnia? ‘Polyhymnia is een van de muzen,’ had Dora Smith tegen haar gezegd. ‘De muze van het heilige lied.’
Het heilige lied, jawel. Nou, niemand had een naam kunnen krijgen die slechter bij haar paste dan Polly, want tot Dora Smiths ontzetting was Polly totaal niet muzikaal. Ze had zich met moeite door haar pianolessen heen geworsteld, tot ze het allebei opgelucht hadden opgegeven, en ze kon ook geen wijs houden. Op school had ze tijdens het zingen alleen haar mond bewogen of zachtjes gemompeld terwijl de zanglerares haar voortdurend met een frons had aangekeken.
Dora Smith had bepaald niet veel losgelaten over haar zus, Thomasina. Nog zo’n belachelijke naam. ‘We zijn ieder onze eigen weg gegaan,’ was het enige dat ze had willen zeggen. ‘We hadden niets met elkaar gemeen.’
‘Waar is ze? Leeft ze nog?’
‘Om je de waarheid te vertellen, weet ik dat eigenlijk niet.’
‘Hoe kun je nou alle contact hebben verloren met een zus? Als ik een zus had...’
Het was niet aardig geweest om dat te zeggen. Immers als zij, Polly, niet de dochter van de Smiths was, dan had Dora Smith nooit kinderen van zichzelf gehad. Toen ze klein was, had Polly een keer gevraagd waarom ze geen broertje of zusje had, en Ted had zijn krant neergelegd en haar fronsend aangekeken. Hij had gezegd dat dat een onbeleefde vraag was. Later, toen ze in bad zat en door haar moeder van top tot teen was ingezeept en schoon geboend, had Dora Smith zuchtend gezegd dat ze graag zou willen dat Polly een broertje of zusje had, maar dat het lot had beschikt dat ze enig kind zou zijn.
Ik had geen betere ouders kunnen hebben, zei Polly fel tegen zichzelf.
Heel verdrietig had Dora Smith tegen haar gezegd: ‘Jij bent mijn dochter, Polly. Je bent de enige dochter, het enige kind dat ik heb gehad. Ted hield van je alsof je zijn eigen kind was, en een nichtje is tenslotte een naaste bloedverwant. Het kind van een zus. Je bent van mijn bloed, en dat is tenslotte erg belangrijk.’
Alleen leek het van zus tot zus minder belangrijk, als je bedacht dat Thomasina uit het leven van haar zus en haar kindje was verdwenen zonder ooit nog om te kijken.
‘Waarom Parijs?’ had Polly gevraagd. ‘Wat deed ze daar?’
Opnieuw had ze Dora’s duidelijke tegenzin om te antwoorden bemerkt. ‘Ze was nogal een zwerfster, rusteloos, nooit gelukkig op één plek. Ik neem aan dat ze vrienden had in Parijs.’
Buitenechtelijk. Polly staarde de koele duisternis in, die vaag werd verlicht door de koplampen van auto’s en de straatlantaarns die zwak schenen in de dichter wordende mist. Ze was een onwettig kind.
‘Je bedoelt dus dat ik een bastaard ben,’ had ze woedend tegen Dora gezegd.
‘Dat woord moet je niet gebruiken. Nooit.’
‘Dat is het woord dat andere mensen zullen gebruiken. Is dat nooit bij mijn moeder opgekomen?’
‘Je moeder... Je moeder was een vrijgevochten vrouw. Zij zou het niet... Ik bedoel, wat voor andere mensen een schandvlek is, zou zij niet zo zien. Ik heb haar de les gelezen toen ze met jou in haar armen bij ons voor de deur stond. Ik zei dat ze moest trouwen met je vader, zodat jij niet de schande van onwettigheid zou hoeven dragen, maar ze zei dat een gezonde baby nooit een schande kon zijn.’
‘Wat grootmoedig van haar.’
‘Ze zullen je een verkort geboortebewijs geven in Somerset House,’ had Dora gezegd. ‘Eentje waar geen opengelaten vakken op staan. Thomasina weigerde de bijzonderheden over je vader op te schrijven.’
‘Maar het was wel een Engels geboortebewijs? Ben ik Engels?’
‘Ja, natuurlijk ben je dat,’ had Dora geschokt gezegd. ‘Zo Engels als maar kan. Ze was tenminste zo verstandig om je daar bij het consulaat in te laten schrijven, dat hoort zo bij Engelse baby’s die in het buitenland worden geboren. Ga maar terug naar Somerset House met de gegevens die ik voor je heb opgeschreven, dan vinden ze je inschrijving wel.’
Het was vreemd om te beseffen dat ze al die jaren als Polly Smith had geleefd, terwijl ze dat helemaal niet was. In haar paspoort zou voor de hele wereld te lezen staan dat ze Polyhymnia Tomkins was. Een vreemde. Polyhymnia Tomkins was het verzinsel, zij was degene die niet bestond, niet Polly Smith.
‘Je hebt altijd gezegd dat Polly een koosnaampje was van Pauline.’
‘Ted zei dat we een meisje niet Polyhymnia konden noemen. Hij zei datje ermee gepest zou worden op school en dat de buren het raar zouden vinden.’
‘Woonden jullie hier toen ik werd geboren?’ had Polly haar moeder gevraagd. ‘Hier in Bingley Gardens? Je hebt me verteld dat jullie hier altijd hebben gewoond.’
‘Nee. Toen Ted en ik net waren getrouwd woonden we in Zuid-Londen, in Putney. Toen jij kwam, zei Ted dat we moesten verhuizen. Hij had gewerkt voor de London, Brighton and South Coast Railway, maar hij vond het niet erg om naar Noord-Londen te verhuizen omdat hij had gesolliciteerd naar een betere baan, bij de Great Northern. Het was een promotie, dus daar was hij blij mee, al moest hij elke dag het hele eind dwars door Londen naar Kings Cross reizen. Daarom zijn we aan de andere kant van de rivier gaan wonen, waar niemand zou weten dat jij niet ons kind was.’
Andere ouders hadden nooit meer voor haar kunnen doen dan Ted en Dora Smith, wist Polly. Het was onredelijk en ondankbaar van haar dat ze kwaad was op Dora omdat die haar nooit had verteld wie ze echt was, maar ze voelde zich op dat moment niet redelijk of dankbaar.
‘Ik wist dat ik het je op een dag zou moeten vertellen, maar het geschikte moment leek nooit te komen. En ik vergat gewoon dat je niet mijn eigen dochter was.’
En Polly was in alle opzichten hun dochter geweest. Ted Smith kon ze zich niet zo goed herinneren; ze was zeven geweest toen hij naar Frankrijk was gegaan om te vechten, en negen toen ze het telegram hadden gekregen waarin stond dat hij was gesneuveld. Dankzij het spaargeld dat hij had nagelaten en het geld dat Dora verdiende met haar pianolessen was ze nooit iets tekort gekomen, het had haar aan niets ontbroken, ook niet aan liefde, want daarmee was Dora altijd heel gul geweest.
Dora had ervoor gezorgd dat Polly haar best deed op school en ze had het benodigde geld bijeen weten te krijgen voor extra kunstlessen toen duidelijk werd hoe getalenteerd Polly was. In plaats dat Polly op haar veertiende van school moest om haar brood te verdienen, zoals een aantal van haar vriendinnen, mocht ze blijven om te proberen een beurs voor de kunstacademie te bemachtigen. Dora Smith was bijgesprongen voor de extra dingen waarvoor de beurs niet toereikend was en ze had ervoor gezorgd dat Polly alles had wat ze nodig had.
Polly had zich wel vaak afgevraagd uit wat voor familie haar moeder kwam. Er waren twee zussen geweest. Had ze ook ooms? En hoe zat het met haar grootouders? Dora had nooit veel willen vertellen over haar familie. ‘Mijn ouders waren behoorlijk oud toen ze mij kregen en ze zijn al een hele poos dood.’ Dat was alle informatie die ze Polly had willen geven. Waar hadden ze gewoond, waar was Dora - en Thomasina, natuurlijk - opgegroeid?
‘O, op verschillende plaatsen,’ was het ontwijkende antwoord op die vraag geweest.
Met een schok kwam Polly weer met beide benen op de grond. De tram had Kingston bereikt en iedereen was al uitgestapt, behalve zij. ‘Opschieten, daar,’ zei de conducteur, zijn gezicht vertrokken van de kou. ‘We hebben niet de hele dag de tijd.’
Polly voelde zich vreemd ontmoedigd toen ze door de Géorgian straten naar het huis in Fitzroy Street liep, waar ze woonde. Ze liet zichzelf binnen en de vertrouwde geur van natte schoenen en te lang gekookte kool overspoelde haar. Haar hospita was zuinig met gloeilampen en het trappenhuis was haast net zo schemerig als de mistige wereld buiten de deur. Polly klom de vier trappen op naar de bovenste verdieping. Ze opende de deur van haar zolderkamer en deed haar regenjas uit die ze aan de achterkant van de deur hing. Daarna zette ze haar vochtige baret af en streek met haar handen door haar haar.
Had ze eigenlijk wel zin om een paspoort aan te vragen? Als ze er geen had, kon ze niet naar het buitenland. Bovendien kon ze dan ook niet trouwen, volgens Roger. Was dat waar? Er schoten vage ideeën over trouwen met een speciale dispensatie door haar hoofd, maar Roger zou hoe dan ook verwachten dat ze met een geboortebewijs op de proppen kwam. Dat zou hij willen opbergen bij al zijn andere documenten.
Zodra ze een paspoort had, was het: Welkom, Polyhymnia Tomkins, vaarwel Polly Smith. Al vermoedde ze dat ze wettelijk gezien al Polyhymnia Tomkins was, dat ze altijd Polyhymnia Tomkins was geweest. Polly Smith was degene die niet bestond.
Wat stelt een naam nou helemaal voor, dacht ze bij zichzelf.
Heel wat. Een naam was meer dan een serie letters die op een bepaalde manier waren gerangschikt. Een naam was een persoon. Het kon meer dan een persoon zijn. Waarschijnlijk waren er in het hele land honderden Polly Smiths. Maar ieder van hen was herkenbaar aan haar naam. Zonder naam was je niemand. Het was onmogelijk om echt menselijk te zijn zonder naam. Je gaf een huisdier een naam, een kat, een paard, zelfs een tamme ekster viel tussen zijn soortgenoten op door zijn naam. Al lag het anders voor dieren, want een nieuwe eigenaar kon de naam van het dier veranderen. Het was een teken van menselijkheid dat je naam een wezenlijk deel van jou uitmaakte.
Hoe zat dat dan met weeskinderen die werden geadopteerd en een naam kregen van hun nieuwe ouders? En als je een vrouw was, veranderde je naam als je ging trouwen. Dan werd je mevrouw Roger Harrington, of zelfs - aangezien ze had gemerkt dat de bedienden in Bryanston Square Roger ‘meneer Roger’ noemden - mevrouw Roger.
Spionnen namen een andere naam aan, net als voortvluchtige misdadigers. Schrijvers brachten boeken uit onder pseudoniem. Acteurs en actrices hadden toneelnamen, bijvoorbeeld haar vriendin Tina Uppenshaw, die ter wereld was gekomen als Maureen Scroggs. Filmsterren die hun leven begonnen als Mavis of Ken werden Carole of Ronald, met een nieuwe achternaam die er goed uit zou zien in de schijnwerpers.
Voor Polly hadden namen een speciale dimensie. Zij zag letters in kleur, en woorden en namen waren een stralende mengeling van die i individuele kleuren. Polly bestond uit grijsblauwe en groene tinten met gele lichtflitsen. Pauline was een andere kleur, donkerder, maar omdat ze die naam nooit gebruikte, stoorde dat haar niet. Smith was bruin en kastanjebruin met grijze accenten. Daarentegen was Polyhymnia een veel gecompliceerder palet van licht en donker, warme en koele kleuren die een intrigerend, doch onbekend geheel vormden. Tomkins was een grijs en roze naam met een spoortje wijnrood aan de randen.
Polly zuchtte. Dit bezorgde haar nog meer hoofdpijn, ze moest de gedachten die door haar hoofd maalden echt laten ophouden. Ze richtte haar aandacht op haar omgeving, want ze had lang geleden geleerd dat volledig en intens in het heden leven een einde maakte aan bijna alle boze buien en zorgelijke momenten.
Polly’s kamer was volmaakt voor een kunstenaar. Het had een op het noorden gericht dakraam en een dakkapelraam dat uitzicht bood op een balustrade met daarachter de rokende schoorstenen van Londen. Haar smalle bed, bedekt met een blauw en gele doek, stond onder de dakrand, zodat ze in bed voorzichtig rechtop moest gaan zitten om te voorkomen dat ze haar hoofd zou stoten tegen het schuine dak. Haar kleren hingen op een rail achter een gordijn en de rest van haar spullen bewaarde ze in een grote ladekast die tegen een ander schuin dak stond, waardoor erachter ruimte was voor haar koffers en een aantal andere bezittingen. De vloerplanken waren kaal, op een blauw kleedje naast het bed na. Naast de deur was een wastafel, een ongekende luxe. De badkamer die twee verdiepingen lager lag, moest worden gedeeld met de andere bewoners van het huis: haar hospita, mevrouw Horton, haar dochter die verpleegkundige was en onregelmatige diensten draaide, en drie andere huurders.
Polly keek rond in haar kamer, maar zag hem niet als het toevluchtsoord die hij voor haar was geweest; een toevluchtsoord en een werkplaats, met haar ezel in het midden, haar verf en gereedschap op een tafel ernaast. Ze zag niet de plek waar ze woonde en werkte, maar een plek die werd bewoond door een vreemde.
Ze hurkte naast de gaspit waar ze haar water op kookte en al haar eten op bereidde, draaide het gas open, dat sissend begon te stromen, en streek een lucifer af. De brander ging aan met een zachte plof. Ze had een steelpan met soep die ze de dag ervoor had gemaakt, en zette hem op het gas.
Deze kamer was van Polly Smith. Alleen was zij Polly Smith niet.
Ze ging aan tafel zitten en sloeg haar schetsboek open. Ze draaide de dop van haar lievelings vulpen en tekende zichzelf met een paar snelle lijnen. Een realistisch zelfportret; dit was het gezicht dat haar elke ochtend aankeek in de spiegel en dat werd vereeuwigd op kiekjes. En het gezicht op de foto die ze had laten maken voor haar paspoort, al had er toen een strenge, misdadige uitdrukking op gelegen.
Toen tekende ze nog een figuur, een gezichtsloze jonge vrouw die geen uitgezakte rok en een pullover droeg, maar een lange japon die achter haar aansleepte. Ze voegde een glad kapsel toe en een sigaret in een absurd lang sigarettenpijpje waaruit rookkringen opstegen.
Polyhymnia Tomkins, mondaine vrouw.
Haar pen vloog over het papier en algauw dansten er meer gezichtsloze figuren op de bladzijde. Een Griekse vrouw in een ruimvallend gewaad dat zwierig neerdaalde op een predikant die achter een orgel zat. De muze Polyhymnia in actie. Daarna verscheen een vrouw gekleed in kniebroek en een tropenhelm die naar een laatdunkende kameel keek. Daaronder schreef ze: polyhymnia tomkins, ontdekkingsreiziger.
Toen een vrouw in een degelijk tweedpakje en een vilten hoed op die achter de kinderwagen liep. Dat was mevrouw Roger Harrington. Als ze getrouwd was met Roger zou ze natuurlijk niet langer Polly Smith zijn, dan zou ze zowel Smith als Tomkins kwijtraken, voor altijd. En wat betreft Polly, ze zou gewoon Polly blijven, zoals ze altijd al was geweest.
Dat vooruitzicht vrolijkte haar minder op dan ze had verwacht. Ze moest het uiteraard aan Roger vertellen. Ze moest hem laten weten dat hij niet ging trouwen met de achtenswaardige Polly Smith, dochter van de achtenswaardige meneer en mevrouw Smith uit Bingley Street, maar met Polyhymnia, de onwettige dochter van Thomasina Tomkins, vader onbekend.
Vader onbekend. Was er een manier om erachter te komen wie je vader was als je moeder was verdwenen zonder dat te zeggen? Waarom had ma - die niet haar moeder maar haar tante was, hoe moest ze daar ooit aan wennen? - haar echte moeder niet beter aan de tand gevoeld; waarom had ze er niet op gestaan dat ze te horen zou krijgen wie de vader van haar kind was? Of waarom had ze niet de moeite genomen om het uit te zoeken toen het spoor nog warm was? Toen het nog mogelijk was om te ontdekken wie de vrienden van Thomasina waren en wie van hen meer dan een vriend was geweest?
Voor hetzelfde geld had haar echte moeder tientallen minnaars gehad. Misschien was ze wel een... Nee, dat wilde ze niet denken. Dora Smith had met tegenzin en op geërgerde toon over haar zus gesproken, maar er had geen morele afkeuring in haar stem doorgeklonken. Ze was trouwens toch niet iemand die vaak moreel afkeurend was, nog iets wat haar anders maakte dan haar buren.
Vast een getrouwde man, dacht Polly met al het cynisme van haar vijfentwintig jaar. Ongetwijfeld het bekende liedje: een affaire die nooit zou kunnen uitdraaien op een huwelijk. De man weigerde het kind als het zijne te erkennen, of misschien was Thomasina te trots of te vriendelijk om het huwelijk van haar minnaar in gevaar te brengen. Frankrijk was een katholiek land en als de vader rooms-katholiek was, zou de situatie hopeloos zijn, zelfs als hij met haar moeder had willen trouwen.
Was er geen manier waarop ze meer over haar moeder te weten kon komen? Ma zou haar in elk geval niet helpen wanneer ze dat ging proberen, zo veel was wel duidelijk. ‘Ik zeg verder niks over Thomasina, en daarmee uit. Het is allemaal voorbij, het is verleden tijd en dat moet het ook blijven. Uit spitten in het verleden is nog nooit iets goeds voortgekomen.’
Als ma je met die blik aankeek, had het geen enkel nut om te protesteren. Zelfs de inquisitie zou er niet in zijn geslaagd om iets aan Dora Smith te ontfutselen als ze eenmaal had besloten haar mond dicht te houden.
Dwaze gedachten over het inhuren van een detective schoten door Polly’s hoofd, maar hoe kon ze zich dat veroorloven? Ze kon proberen om zelf meer te weten te komen, maar waar moest ze beginnen? Tomkins was een heel alledaagse naam, weliswaar niet zo gewoontjes als Smith, maar er moesten duizenden Tomkinsen in Groot-Brittannië wonen. Omdat ze geen flauw idee had uit welk deel van het land Dora en haar familie kwamen, zou het nutteloos zijn om te proberen meer aan de weet te komen.
De soep kookte en kwam omhoog en Polly haalde de pan net snel genoeg van het vuur voor de soep langs de zijkant van de pan omlaag zou druppelen. Ze schonk hem in een kom, besmeerde een boterham dun met margarine en zette de soep op tafel nadat ze haar schetsboek en pen aan de kant had geschoven.
Ze at langzaam en staarde in de verte, zonder haar vertrouwde omgeving te zien. In plaats daarvan zag ze een vreemde plek, vol mensen die ze niet kende. Een wereld waarin ze leefde, maar eentje waar ze niet echt in aanwezig was. Ze schudde haar hoofd en keek op haar polshorloge. O, verdraaid. Tien over acht en ze had om tien voor half negen afgesproken met Roger, als zijn dienst in het ziekenhuis erop zat. Ze werkte het laatste restje soep snel naar binnen, smeet de kom en de lepel in de wastafel, trok haar regenjas aan, zette haar baret stevig op, pakte haar schoudertas en rende de kamer uit.