8
Polly werkte drie dagen per week in de werkplaats van de Rossetti Gallery. Ze was er begonnen toen ze nog op de kunstacademie zat en van weinig geld had moeten rondkomen. Ze was bereid geweest om alles aan te pakken om extra geld te verdienen. Het had een geschenk uit de hemel geleken, een baan waarbij ze met schilderijen in de weer was, in plaats van bedienen, huizen schoonmaken of een van de talloze andere baantjes die haar medestudenten en zij hadden om de eindjes aan elkaar te knopen.
De Rossetti Gallery, met de ingang in Cork Street, was chic, maar het pand erachter in Lion Yard was dat bepaald niet. Lion Yard was een smal doodlopend steegje met kinderkopjes waar zich slechts weinig van de rijke klanten van de galerie waagden. De galerie en zijn belangrijkste restauratie-atelier, waarvan de discrete ingang een eind verderop in Cork Street lag, waren verboden terrein voor de studenten, en je kon er ook niet komen vanuit hun groezelige steeg. Sam noemde Lion Yard dickensiaans en het kostte Polly geen enkele moeite om zich voor te stellen dat een aantal van de onsympathieke personages van de schrijver zich daar in de schaduwen schuilhield.
De werkplaats was gevestigd in een hoog gebouw dat op een schuur leek en rook naar lijnzaadolie, terpentine en olieverf. Het lag boven een opslagplaats en werd bereikt via een gammele houten buitentrap. Er werden studenten ingehuurd om onverkoopbare oude schilderijen te retoucheren en te verbeteren. Die doeken had de galerie opgekocht in ongeregelde partijen bij plattelandsverkopen of voor een paar shilling bij de kleinere Londense veilinghuizen.
Polly had al snel gemerkt dat er heel veel saaie en ronduit slechte kunst was. Toch kon zelfs het naargeestigste schilderij van een bedroevend slechte kunstenaar veel mooier worden gemaakt met wat zorgvuldig en bedreven werk en een goed gevoel voor wat in de mode was.
Eerst had Polly de bloemenschilderijen moeten doen, die volgens haar baas, meneer Padgett, altijd wel aftrek vonden. Sombere bossen vermoeid ogende bloemen in lijsten - die vaak meer waard waren dan de schilderijen - arriveerden aan de achterkant van de Rossetti Gallery en werden zonder hun frame naar de werkplaats gebracht, waar ze in ontmoedigende rijen op houten pallets langs de lange muur werden gezet.
Padgett, die de werknemers van wie hij dacht dat ze nooit aan de eisen zouden voldoen altijd snel wegstuurde, had Polly’s werk een paar dagen aangekeken en vervolgens gezegd dat ze ermee door kon. ‘In tegenstelling tot veel studenten van de kunstacademie kun jij echt schilderen. Ik weet niet wat ze jullie daar tegenwoordig leren,’ mopperde hij. ‘Sommigen van jullie kunnen niet eens een kwast vasthouden of een gebogen lijn trekken.’
‘Moderne kunst draait niet om schilderen of ronde lijnen tekenen, meneer Padgett,’ zei Sam Carter, een brutale jonge student met een haarlok die over zijn voorhoofd viel. ‘De tijden zijn veranderd, u moet wel bijblijven. Tegenwoordig is het kunst als jij zegt dat het dat is.’
‘Dat geldt misschien voor jou, maar niet voor onze klanten, dus schiet jij maar gauw op en maak dat landschap af voor een van die koeien van ouderdom overlijdt.’
Sam, een leerling van de academie, kon bijna alles tekenen of schilderen, iets waar Polly jaloers op was. Onder zijn vaardige handen kwamen landschappen tot leven, zagen dieren eruit alsof ze tot een bestaande soort hoorden, zeilden en vochten schepen alsof het echt was en veranderden gezichten van wazige lelijkheid in schoonheid. Dat was de reden dat hij, ondanks de avant-garde neigingen van zijn eigen werk en zijn minachting voor alle ouderwetse representatieve kunst, in de werkplaats mocht blijven terwijl anderen kwamen en gingen.
Padgett die Sam afwezig een quattrocento gezicht of een detail van een hand in de stijl van Rembrandt had zien schetsen, had hem in het grote restauratie-atelier willen hebben, waar de fijne en kostbare werken onder handen werden genomen. ‘Daar zou je aan oude meesters werken, zelfs aan nationale schatten. Meneer Dinsdale heeft een uitstekende reputatie, je kunt geen betere leermeester treffen. Het is een goede, stabiele carrière voor een kunstenaar van jouw kaliber.’
Sam had lachend gezegd dat hij liever arm bleef en zijn eigen werk maakte, en hij bleef in de werkplaats.
Ondertussen vond Polly het bevredigend om de treurige bloemen vakkundig in fraaie bloemschilderijen te veranderen die een aanwinst zouden zijn voor elk huis. Ze werkte af en toe ook aan landschappen en voegde daar op bevel van Padgett verscheidene dieren aan toe. ‘Kopers zijn gek op katten,’ zei hij dan. En hij vond de paarden mooi die ze toevoegde aan het zoveelste lege boerenlandschap, en die een ongeïnspireerd werk veel interessanter maakten.
Polly betwijfelde of het wettelijk gezien door de beugel kon wat ze deed, maar Padgett verzekerde haar dat de werken bijna allemaal van onbekende kunstenaars waren en dat er geen enkele poging werd gedaan om ze voor iets anders te laten doorgaan. Dus wat kon het voor kwaad om een onverkoopbaar doek te veranderen in een schilderij dat een koper graag aan de muur wilde hangen?
‘Kunstenaars weten het niet altijd beter. Als de schilder van dit werk voor me stond, zou ik hem eens gauw vertellen hoe hij hier een echte compositie van moet maken. Moet je nou kijken, een paar zielige heggen, een rivier die nergens heen gaat en een kapot hek. En dat zou hij prettig vinden om te leren, zodat hij nooit meer dezelfde fout hoeft te maken.’
Langzaam aan had Polly ook wat portretten mogen oppeppen, door een hoge heer of rijke pater familias wat aantrekkelijker te maken of een tikje stijl te geven die ontbrak op de over het algemeen bijzonder stijve portretten die ze onder handen nam.
‘Mensen hebben liever niet dat er vanaf de muren van hun eetkamer lelijke of onaangename gezichten op hen neerkijken,’ had Padgett tegen haar gezegd. ‘Het is nog tot daaraan toe als het je eigen voorouders zijn en dat toevallig allemaal lelijkerds met ingevallen wangen waren. Maar als je er goed geld voor betaalt dan wil je iets mooiers. Een mooie vrouw verkoopt wel, maar een vrouw die lelijk of zelfs gewoontjes is, niet. En als een van onze schilderijen van een bekende persoon blijkt te zijn, een admiraal, een staatsman of een actrice is dat natuurlijk nog beter.’
‘Wie koopt die portretten eigenlijk?’ vroeg Polly aan Sam. ‘Als je de persoon niet kent en het is niet eens een mooi schilderij, waarom zou je het dan willen hebben?’
Padgett die net achter haar langs liep, bleef staan om haar vraag op zijn gebruikelijke weloverwogen manier te beantwoorden.
‘Soms wil een koper net doen alsof het een schilderij van een van zijn voorvaderen is. Andere kopers hebben het idee dat een paar schilderijen boven de trap op klasse wijst. En we verkopen veel aan hotels, nieuwe zaken die buitenlandse bezoekers het gevoel willen geven dat ze in een stukje Oud-Engeland logeren.’
Soms kwam een portret of een bloemenschilderij de werkplaats binnen dat, nog voordat het aan Sam of Polly werd gegeven, weer werd weggehaald.
‘Wacht even, meneer P,’ had ze meer dan eens uitgeroepen. ‘Dat is een veelbelovende fruitmand met bloemen. Daar kan ik wel iets mee.’
Waarop Padgett dan fronsend had gezegd dat, nee, dit schilderij bleef zoals het was.
Na een poosje ontdekte Polly dat dat de oude doeken waren. In een mededeelzame bui had Padgett haar laten zien dat het mogelijk was om te bepalen of het doek met de hand was gemaakt door de achterkant van het doek grondig te onderzoeken. Oftewel: dateerde het uit de achttiende eeuw of eerder of was het machinaal vervaardigd? ‘Machinaal vervaardigde doeken kwamen pas helemaal aan het einde van de achttiende eeuw in zwang,’ had Padgett haar verteld.
Als een schilderij beschadigd was, was het natuurlijk heel erg moeilijk om te bepalen of het doek de onregelmatigheden had waaraan je kon zien dat het met de hand gemaakt was. Maar Padgett had er oog voor en nadat hij zijn neus zo dicht naar het doek had gebracht dat Polly ervan overtuigd was dat hij er een deuk in had gemaakt, deed hij een uitspraak over de leeftijd en werd het schilderij aan haar of een van haar collega’s van de werkplaats gegeven of vlug naar het grote atelier gebracht.
Waarschijnlijk hadden ze bij Rossetti’s gewetensbezwaren tegen het opknappen van echte oude werken, en dat kon Polly in haar werkgever waarderen. Al bleef een slecht schilderij natuurlijk een slecht schilderij, hoe oud het ook was.
Polly vond het prettig werk en het zorgde er steeds vaker voor dat ze de huur op tijd kon betalen, als ze geen geld verdiende aan haar tekeningen of schilderijen. Eerder dat jaar had ze goed verdiend met boekomslagen waarvoor WH Smith twee guinea per stuk betaalde, maar daar was onlangs een einde aan gekomen. Daardoor waren de twaalf shilling die ze per dag bij Rossetti’s verdiende een geschenk uit de hemel.
Die maandag was het opnieuw een regenachtige dag. Zo’n dag dat de atmosfeer een grijze wolk motregen werd, en de vochtigheid onder kragen en in schoenen kroop. Polly voelde zich zowel van binnen als van buiten klam toen ze in Lion Yard kwam. Ze liep de trap extra voorzichtig op, want de treden werden altijd glibberig in de regen, en duwde de deur van de werkplaats open.
Ze zou beginnen aan weer een schilderij van bloemen, een klein doek van rond 1855. Padgett had gezegd: ‘Geloof het of niet, in de Victoriaanse tijd en daarvoor was men gek op die felle kleuren, maar vandaag de dag vindt men dat maar niks.’
Dus onder zijn oplettende blik had Polly zijn gepatenteerde vernis-oplosvloeistof aangebracht, dat was gemaakt naar een geheim recept, en daarna was het schilderij een week buiten op het plaatsje gezet om de kleuren te laten verbleken zodat er een matte ondergrond ontstond waar zij op kon werken.
In het weekend was het gedroogd en haar eerste taak was het veranderen van de kleuren om ervoor te zorgen dat de bloemen in kwestie er realistischer uit zouden zien. Met samengeknepen ogen keek ze naar het schilderij, en ze besloot de balans te veranderen, om de opzet minder stijf en formeel te maken en de bloemen een meer natuurlijk, ongedwongen aanzien te geven.
Ze nam haar haveloze schilderskiel van de haak achter de deur en zette wat koffie op. Ze verwarmde haar vingers aan de gaspit; ze kon niet schilderen als haar vingers gevoelloos waren van de kou.
Sam liep de trap op en kwam de kamer binnen. ‘Alweer te laat, meneer Carter,’ zei Padgett, maar hij klonk niet echt boos.
‘Sorry, meneer P,’ zei Sam. In zijn stem klonk echter geen greintje spijt.
Sam was bezig met een doek dat een gehavend zeegezicht was geweest. Hij had een zekere kennis van schepen omdat hij uit een marinefamilie kwam; als kind had hij in verschillende havensteden over de hele wereld gewoond en uren in en op boten doorgebracht. Hij draaide zijn ezel om zodat hij beter licht had en nadat hij een fijne sabelkwast had afgeveegd aan een oude lap, ging hij aan de slag. Hij schilderde tere watten wolkjes uit het kanon dat hij had toegevoegd aan een verder volstrekt oninteressante zeilboot. Een slagschip gaf een schilderij meer waarde, zei Padgett, en hoe meer krijgshaftig geweld er op een doek stond, hoe makkelijker het een koper zou vinden.
Sam was in een praatgrage bui toen Polly en hij later die ochtend alleen waren. Padgett was weggegaan om een lading schilderijen te bezorgen.
‘We kunnen natuurlijk zelf zo’n soort zaak beginnen en meer verdienen dan het schijntje dat we hier krijgen,’ zei Sam.
‘Bedoel je dat we zelf slechte schilderijen moeten gaan opknappen?’ ‘Waarom niet? We kunnen ze opkopen bij verkopen in landhuizen en veilingen, net als Padgett en zijn verkenners doen. Op die manier heb je geen tussenhandelaar nodig.’
‘Zou je dat echt willen?’ vroeg Polly, een paar blauwe likjes toevoegend aan een groen blad. ‘En je eigen werk dan? En je zei toch tegen meneer Padgett datje liever arm zou blijven dan opgeleid te worden tot een echte restaurateur?’
‘Ach, ik weet het niet,’ zei Sam. ‘Je roept die dingen en je zeurt erover door, in de naam van de kunst maar bereik je ook daadwerkelijk iets? Ik betwijfel het.’
‘Je studeert nog.’
‘Ja, maar jij niet en hoe gaat het met jouw eigen werk? Verkoop je het? Vind je dat je schilderijen beter worden, slaag je erin de beelden in je hoofd gestalte te geven? Heeft er ook maar iemand belangstelling voor? Soms denk ik dat ik mijn hele leven kerstkaarten of vrolijke marinetaferelen zal moeten tekenen. En roodborstjes, ik zou best eens roodborstjes kunnen proberen.’
‘Kan een mens het zomaar opgeven?’
‘Kweenie. Ik denk eerder dat het jou opgeeft, dat je op een ochtend wakker wordt en je realiseert dat je niks meer te zeggen hebt. Neem jezelf nou. Meneer Padgett raakt niet uitgesproken over je kleurgevoel, maar je eigen schilderijen zijn een en al grauwheid.’
Polly had Sam op een zondag uitgenodigd om thee te komen drinken, iets waar ze naderhand spijt van had. Met alle snoeverij van een veelbelovend student had hij zijn gebrek aan enthousiasme voor Polly’s werken niet kunnen verbergen. ‘Waarom zijn ze allemaal zo klein?’ ‘Kleine doeken kosten minder en je hebt minder verf nodig,’ had Polly geantwoord, maar dat was niet de hele waarheid.
‘Het lijkt wel of je telkens hebt geschilderd wat je in de mist door een raam kunt zien. Maar deze vind ik wel mooi,’ had hij gezegd. Hij was door de kamer gelopen om naar het schilderij te kijken dat Polly had geschilderd voor haar eindtentoonstelling op de academie.
Het was een groepsportret van haar drie vrienden en het was veel groter dan de doeken die ze de laatste tijd had gebruikt. Een roodharige, katterige, jonge Ier met een wilde blik in zijn ogen. Ze was het contact met hem verloren. De donkere, zwoele Fanny Powys met haar zachte mond die rookkringen de lucht in blies. De derde gratie, want zo had ze haar figuren opgesteld, was een etherisch beeldschoon en fragiel meisje dat tegenwoordig in New York woonde en werkte. Het was een goed schilderij en het was waar dat ze niets had gemaakt dat ook maar half zo goed was sinds ze van de academie af was. Polly vond het vreselijk dat Sam zo opgewekt en enthousiast praatte over het verlies van je artistieke gave. Het was gemakkelijk praten als je zelf nooit de weg was kwijtgeraakt en er stellig van overtuigd was dat dat ook nooit zou gebeuren.
Ze keerden terug naar hun ezels en werkten gestaag door, tot Sam een stukje bij zijn schilderij vandaan liep, zijn palet en kwasten neerlegde en een pakje sigaretten tevoorschijn haalde.
Het was verboden om te roken in het atelier, dat vol stond met brandbare materialen, om nog maar te zwijgen over alle doeken die op alle beschikbare plekken van het vertrek stonden. Maar Sam wurmde zich tegen het dakraam aan en wrikte het open zodat hij de rook in de toch al rokerige Londense lucht kon uitblazen.
Sam haalde een tijdschrift uit zijn zak. Hij las alle roddelbladen die hij te pakken kon krijgen en hij wist alles over iedereen die in de publieke belangstelling stond. ‘Mijn neef in Amerika heeft me deze gestuurd. Kijk, foto’s van mevrouw Cynthia Harkness die aan het dansen is in de Columbo Club. Vind je dat geen schitterende jurk?’
Polly wendde haar aandacht af van een vreemd uitziende bloem die een kruising leek tussen een verloederde roos en een chrysant. Ze zou er een roos van maken, dat was een mooiere vorm, dacht ze. Ze veegde haar vingers af aan een lap en pakte het tijdschrift dat Sam haar toestak, opengeslagen bij een bladzijde met foto’s die in een nachtclub waren gemaakt. Ze keek naar de slanke gestalte met het volmaakte haar en prachtig opgemaakte gezicht en vervolgens naar de dramatische, strakke jurk die bij de enkels uitwaaierde in een wolk van stof.
‘Wedden dat Sir Walter niet blij is als hij deze foto’s ziet,’ zei Sam. ‘Hij gaat met haar trouwen, weet je. Denk je dat hij een persagentschap opdracht heeft gegeven om alle foto’s die van haar in de media verschijnen naar hem te sturen?’
‘Waarom zou hij dat doen?’
‘Om haar in de gaten te houden.’
Sam had elke stap in de geruchtmakende echtscheiding van Cynthia Harkness gevolgd en hij hield de stand van Sir Walters nieuwste affaire nauwgezet bij. ‘Het houdt toch geen stand,’ had hij voorspeld. ‘Hij houdt zijn vrouwen zelden langer dan een jaar. Dan ruilt hij ze in voor een nieuw model, zo’n geile kerel is hij gewoon.’
Maar Sam was van gedachten veranderd en had het vermoeden dat het wel eens anders zou kunnen gaan met mevrouw Harkness. ‘Het lijkt erop dat hij wilde dat ze zou gaan scheiden. Maar was dat wel verstandig van haar? Ik vind haar man wel een snoes.’
‘Nou,’ zei Polly, een klodder oranje op haar palet knijpend. ‘Niemand kan Sir Walter een snoes noemen.’
‘Nee,’ stemde Sam in. Hij gooide zijn peuk uit het raam en trok dat vervolgens met een klap dicht. Daarna liep hij terug naar zijn ezel, keek met samengeknepen lippen naar het schilderij en schilderde met een zwierig gebaar een scheepsvaan op het achttiende-eeuwse slagschip. ‘Ik heb tegen Padgett gezegd dat dit hopeloos is. De zee is woest, de golven beuken op de klippen en dan wil hij dat dit linieschip rustig langs vaart, alsof een kapitein die een beetje verstandig is zo dicht onder de kust zeilt in zo’n storm.’
‘Artistieke vrijheid,’ zei Polly, gevolgd door: ‘O, verdraaid!’
‘Wat is er?’
‘Ik heb chroom oranje gebruikt terwijl dit een schilderij van rond 1850 is. Daar is het een beetje te vroeg voor.’
‘Alsof iemand dat zal merken. Mijn schip dat is vastgelopen op de kust aan de lijzijde is een veel grotere fout dan een anachronistisch kleurtje.’
‘Ik wil alles graag zo goed mogelijk hebben.’
Ze werden op maandag betaald en om vijf uur stopte Polly de zesendertig shilling die Padgett had uitgeteld en aan haar had gegeven in haar portemonnee. Ze zou haar huur betalen, waarmee er vijfentwintig shilling op zou zijn. Daarna zou ze het de rest van de week moeten uitzingen op elf shilling, tenzij er een wonder gebeurde en ze een nieuwe opdracht voor een boekomslag kreeg. Ze zou dus nog een aanval op haar bijna lege spaarvarken moeten doen.
Sam liep naast haar toen ze Lion Yard verlieten. Hij had gemerkt hoe zorgvuldig Polly haar geld opborg en het was zijn scherpe, onderzoekende blik niet ontgaan dat haar portemonnee verder leeg was.
‘Heb je zin in een kleine weddenschap?’ vroeg hij. ‘Ik ga morgen met Larry naar de renbaan en hij heeft een goede tip gekregen voor de race van half drie.’
Polly vond Sams vriend Larry een beetje een gladakker en bepaald geen goed gezelschap voor de zoon van een admiraal. Maar Sam had dankzij hem af en toe opmerkelijk gelukkige weddenschappen afgesloten, en stel je voor dat ze zou winnen! Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben blut en ze zeggen dat je je geld niet op een paard moet zetten als je blut bent, want dan zul je altijd zien dat het over zijn eigen benen struikelt of laatste wordt, of allebei.’
‘Ik denk niet dat Aramantha struikelt door jouw twee shilling. Larry kent een van de staljongens en hij is ervan overtuigd dat ze gaat winnen.’
‘O, toe dan maar,’ zei Polly, en roekeloos overhandigde ze hem een kostbare halve crown.
Mevrouw Horton was thuis toen Polly de huur ging betalen. Dat was jammer, want Polly deed het geld het liefst in een envelop en schoof die onder de deur door. Ze mocht mevrouw Horton niet, de vrouw had harde ogen en was krenterig met alles wat haar huurders nodig hadden, van heet water tot de goedkope, lage wattage lampen die heel vaak sprongen waardoor het gevaarlijk werd in het trappenhuis.
‘O, ben jij het,’ zei mevrouw Horton. Ze trok de sjaal die ze altijd om had wat strakker om haar schouders. ‘Ik wilde je net spreken. Kom maar even binnen.’
De moed zonk Polly in de schoenen. Wat had ze nu weer gedaan? De voordeur op een kier laten staan? Was ze vergeten de badmat over de rand van het bad te hangen? Had ze er niet aan gedacht over de krakende vloerplank heen te stappen toen ze laat was thuisgekomen? Behoedzaam stapte ze over de drempel en ze probeerde haar neus niet op te trekken toen ze de doordringende geur van kater en gekookte kool rook.
In tegenstelling tot de Spartaanse kamers die ze verhuurde, waren de vertrekken van mevrouw Horton weelderig ingericht. Op de vloer lagen dikke tapijten over elkaar heen, anders pasten ze niet. De bank, een gevaarte van rood fluweel op dikke poten, was bedekt met een hoge stapel dikke kussens en de lampenkappen deden Polly altijd denken aan de directoires van een sloerie, aangezien ze roze en zwart waren, afgezet met kant. Het was wel eens bij haar opgekomen dat de schriele mevrouw Horton die zo’n royaal inkomen had doordat ze verschillende panden bezat in Fitzroy Street haar carrière in een heel ander beroep was begonnen.
‘Ik geef je kennis van opzegging,’ zei mevrouw Horton.
‘Opzegging?’ Polly staarde haar aan in de hoop dat ze het verkeerd had verstaan.
‘Ik zeg je huur op. Ik wil dat je er op vierentwintig december uit bent.’
‘Maar waarom, mevrouw Horton? Wat heb ik gedaan?’
‘Ik zeg niet dat je een slechte huurder bent, want ik heb wel ergere gehad, maar ik heb andere plannen met je kamer. Mijn zoon komt een poosje thuis wonen, hij verlaat de koopvaardij en wil proberen een andere baan te vinden. Ik heb de kamer voor hem nodig. Zijn schip komt aan op twee januari en ik wil dat jij er voor Kerstmis uit bent, zodat ik tijd heb om de kamer schoon te maken. Dus je moet al je spullen weghalen, en wacht daar niet mee tot het laatste moment.’
Polly opende haar mond om haar huisbazin op andere gedachten te brengen. Waarom zij? Waarom kon een van de andere huurders niet op straat worden gezet? Maar ze kende het antwoord en ze wist dat protesteren geen zin had. Haar kamer was de kleinste en goedkoopste van het huis en mevrouw Horton wilde natuurlijk de huurders behouden die meer betaalden.
‘Dat is nogal kort dag,’ zei Polly. ‘Kunt u me niet iets langer de tijd geven om een andere kamer te zoeken?’
‘Nee, meisje, zo is het nou eenmaal. Als ik jou was, zou ik mijn verloofde maar een datum laten prikken, je hebt nu wel lang genoeg geaarzeld. Als je zo doorgaat, raak je hem nog kwijt. Een man krijgt genoeg van wachten als hij heeft besloten dat hij wil trouwen.’ Ze wierp Polly een sluwe blik toe. ‘Zelfs als hij al wat vooruit is gelopen wat het bed betreft. Neem mijn raad maar aan en ga in januari trouwen, dan hoef je ook geen moeite te doen om een nieuwe kamer te zoeken.’
Polly stampte de drie trappen op naar haar kamer en ze voelde woede opkomen. Mevrouw Horton kon naar de maan lopen. Alles kon naar de maan lopen. Ze keek haar vertrouwde kamer door en zakte op haar bed neer. Goed, het was niet veel bijzonders, maar het was haar thuis. Opeens moest ze denken aan de foto’s die Sam haar had laten zien in een nummer van Country Life, van de interieurs in het landhuis dat Sir Walter Malreward onlangs had laten bouwen, en ze slaakte een zucht. Vervolgens moest ze om zichzelf lachen. Ze verlangde helemaal niet naar zulke moderne, chique overvloed, ze was tevreden met haar koude en ongerieflijke zolderkamer. Vergeleken met een aantal van de kamers waar ze had gewoond voor ze hier kwam, was die zelfs bijna luxueus te noemen.
Zonder geld voor een waarborgsom zou ze weer op zo’n afgrijselijke plek belanden als de kamer op de derde verdieping van dat huis in Pimlico, met afbladderende vochtplekken op de muren. De dichtstbijzijnde watervoorziening was in de kelder geweest en dat was slechts één kraan. Bovendien hadden er ook huurders in de kelder gewoond, een verarmde, oudere kunstenaar en zijn vrouw. Lieve hemel, zou haar hetzelfde lot beschoren zijn als ze niet met Roger trouwde?
Ze schudde haar hoofd zodat ze weer bij zinnen kwam. Dat probleem zou zich niet voordoen. Ze ging met Roger trouwen en bovendien was zij niet iemand die in een vochtige, groezelige kelder belandde en pastorale taferelen schilderde op steen, zoals Joseph Forbes, de bewoner van die bedompte wereld, had gedaan.
Ze moest praktisch zijn. Hoe kon ze in deze tijd van het jaar een nieuwe kamer vinden, eentje waar ze nog voor kerst haar intrek in kon nemen? Die verdomde mevrouw Horton en haar zoon ook, ze had haar hier op geen slechter moment mee kunnen overvallen.
Roger zou wel blij zijn. Hij zou haar erop wijzen dat ze geen nieuwe kamer hoefde te zoeken, aangezien ze binnenkort getrouwd zouden zijn. Waarom deprimeerde die gedachte haar zo? Ze keek naar de ring om haar vinger, het keurige rondje met een saffier die tussen twee diamanten genesteld zat. Geen opzichtige ring, maar wel een mooie, gemaakt van stenen die uit een broche van zijn moeder kwamen. ‘Het is nergens voor nodig om veel geld op tafel te leggen voor iets opzichtigs als je ook iets fatsoenlijks kunt krijgen,’ had hij gezegd.
Ze hield van Roger en ze bewonderde hem, ze wist dat hij het perfecte tegenwicht voor haar was: zijn intellect tegenover haar emotionele benadering van het leven. Waarom maakte het vooruitzicht van hun huwelijk haar met het dichterbij komen van de grote dag dan steeds mistroostiger? Ze had het korte uitstel verwelkomd, maar de weken zouden voorbij vliegen, en dan was het zover. In de echt verbonden. Het huwelijk was een grote stap. Ze hadden het erover gehad om samen te gaan wonen. Daar had Roger veel voor gevoeld, want als goede socialist vond hij het huwelijk vooral een achterhaald en burgerlijk instituut. Maar al hadden zijn ouders moderne opvattingen, ze zagen niks in het idee dat Polly en hij in zonde zouden leven. ‘Dat zal het ziekenhuis niet leuk vinden,’ had zijn vader gezegd.
Polly had het onderwerp aangesneden bij haar moeder, wier reactie haar had verrast.
‘Nee, liefje, dat gaat niet. Voor sommige mensen is het prima, maar Rogers ouders zouden het niks vinden en het zou voor allerlei problemen zorgen. Een verhouding hebben is één ding...’ dit met een zijdelingse blik op Polly. Wat wist haar moeder over Jamie en haar? ‘maar samenwonen, een huishouden opzetten zonder getrouwd te zijn, is niet goed voor een man in Rogers positie. Na een poos zou hij er de gevolgen van ondervinden en er zullen altijd problemen zijn met de inkomstenbelastingen en huisbazen enzovoorts. Ik durf te wedden dat hij het jou uiteindelijk kwalijk zou nemen, zo zijn mannen nou eenmaal.’
Hoe wist zij dat in godsnaam?
Polly wist dat het er uiteindelijk op uit zou draaien dat ze een beroep moest doen op haar moeders goedheid en in Highgate moest gaan wonen in afwachting van Rogers terugkomst uit Amerika. Dat vond ze geen prettig vooruitzicht. Misschien kende Oliver een kunstenaar die een paar weken wegging en blij was als iemand op zijn atelier zou passen, in ruil voor een bescheiden huur. Dat was niet erg waarschijnlijk, en wat de meeste mensen als een bescheiden huur zouden zien, was vast meer dan zij zich op het ogenblik kon veroorloven. Maar goed, ze zou het hem vragen.
Die nacht droomde ze onrustig. Ze keek naar mevrouw Horton die vreemd genoeg gekleed ging in de prachtige jurk van Cynthia Harkness en danste met Sir Walter Malreward, die de bruine overall droeg die Padgett altijd aantrok als hij een smerig klusje in de werkplaats moest opknappen. Toen vervaagde het beeld en stond ze ineens voor Sir Walters witte landhuis, voor een trap die onderaan werd geflankeerd door twee wezens uit het oude Egypte. Ze had een koffer in haar hand en legde uit aan een laatdunkend iemand in een zwart uniform dat ze Polyhymnia Tomkins was en dat ze was gekomen voor de kamer.
Waarop hij met diepe stem zei dat er niemand bestond die Polyhymnia Tomkins heette en zijn woorden klonken zo gedecideerd dat Polly badend in het koude zweet wakker werd. Ze merkte dat ze hardop riep dat het wel waar was, dat Polyhymnia Tomkins wel bestond, dat er wel degelijk zo iemand was.
Ze zat rechtop in bed, te onrustig om weer te gaan slapen. Haar blik viel op de tafel waar ze een paar schetsen had laten liggen die ze had gemaakt voor ze naar bed ging. Ze had een karikatuur getekend van mevrouw Horton, op satijnen slippers, met haar sjaal om en een lankmoedige uitdrukking op haar gezicht. En vanachter een muur van kussens en lampenkappen met veel tierelantijntjes gluurden de grove trekken van Eric Horton, haar zoon. Een paar maanden geleden was Polly hem op de trap tegengekomen en ze had op slag een hekel aan hem gehad. Ze vond het verschrikkelijk dat hij haar kamer zou overnemen en ze keek kwaad naar zijn overdreven aangezette gelaatstrekken, alsof ze hem ertoe kon dwingen van gedachten te veranderen en weer naar zee te gaan, het liefst om schipbreuk te leiden en aan te spoelen op een onbewoond eiland aan de andere kant van de aarde.