19
Om tien voor acht kwam Polly buiten adem op Waterloo Station aan. Roger wachtte haar met een grimmig gezicht op aan het begin van het perron.
‘Ik had zonder je moeten vertrekken.’ Met grote passen beende hij over het perron, waar de boottrein naar Southampton stond te wachten. ‘En ik heb een kaartje voor je gekocht, want ik wist dat je te laat zou zijn om er zelf een te kopen.’
Het kaartje! Dat was Polly helemaal vergeten in haar haast om de trein te halen. Ze maakte een sprongetje van schrik toen de locomotief stoom afblies met een wilde fluittoon en het gesis van stoom. Het was een lange trein en de rij groene rijtuigen strekte zich uit tot in de verte.
Roger had een zware overjas aan en in zijn ene hand droeg hij een bruine leren koffer en in de andere zijn dokterstas; die was te belangrijk om te worden toevertrouwd aan de kruier die de rest van zijn bagage over het perron rolde.
‘Alstublieft, meneer,’ zei de kruier, die bleef staan bij een open deur. ‘Rijtuig D. Ik zal dit in de goederenwagon zetten. Bij de haven wordt het voor u naar de douaneloods gebracht.’
Roger hielp Polly aan boord en ging haar voor naar hun stoelen, tegenover elkaar bij een raam. Op het tafeltje stond een lampje en er lag een menukaart. ‘Ontbijt,’ zei hij. ‘Mooi, vanochtend had ik geen tijd om meer dan een geroosterde boterham te eten.’
De trein zat vol. Een ober in een wit jasje haastte zich voorbij met een blad en zei tegen Roger dat het ontbijt zou worden geserveerd zodra de trein het station had verlaten.
Polly had geen honger, maar ze deed haar best, spelend met een gepocheerd ei en kauwend op een geroosterde boterham. Roger werkte een stevige maaltijd weg die bestond uit eieren, bacon, worstjes, in spekvet gebakken brood, gegrilde tomaten, champignons en heel veel geroosterd brood. Polly schonk nog een kop koffie voor hem in.
Na hun scherpe laatste woorden hadden ze zich geremd kunnen voelen in elkaars gezelschap, maar Roger was er de man niet naar om wrok te koesteren. Net als anders vertelde hij over het ziekenhuiswerk dat hij achterliet in Engeland en wat hij hoopte te bereiken in Amerika. Polly deed haar best om te luisteren, om belangstelling te tonen, maar terwijl ze naar de zompige velden en verlaten kaalheid van een typisch Engels winterlandschap keek, kon ze alleen aan Frankrijk denken.
‘Kijk niet zo treurig, beste meid,’ zei hij, een hand op de hare leggend. ‘Zolang duurt het niet, een paar weken maar. Die zijn zo voorbij. Weet je zeker dat je je niet wilt bedenken en eerste kerstdag met mijn familie wilt doorbrengen? Je bent nu immers een van ons.’
Polly schudde haar hoofd en probeerde een overtuigend glimlachje op haar gezicht te toveren. Ze was niet een van hen, dat was nou net het probleem. Zonder Roger zou ze zich er niet op haar plaats voelen, want wat had zij nou gemeen met de verschrikkelijk slimme en verstandige Harringtons?
Het was een raadsel waarom Roger ooit voor haar gevallen was. Hij had haar verteld dat het was toen hij een tekening van een kind zag die zij had gemaakt. Die had een vriend van hem gekocht en hij had hem bewonderd, waarop de vriend had gezegd: ‘Ga een avond met me mee, dan kun je de maakster ontmoeten.’
En Roger was geen vreemde eend in de bijt geweest op die lawaaiige bijeenkomst van kunstenaars, musici en schrijvers. Hij was een man met een ontwikkeld gevoel voor smaak. Hij bleek veel te weten over kunst, vooral moderne kunst, en Polly werd door hem gefascineerd. Pas later besefte ze dat hij kunst als niet meer dan een interessant onderdeel van het leven van een beschaafde man beschouwde, net als kranten, sport, de nieuwste politieke theorieën, wijn...
Ze had zich gevleid gevoeld door zijn duidelijke belangstelling voor haar en hij had haar een gelukkig, veilig gevoel bezorgd. Zoals gewoonlijk had het een tot het ander geleid en ze waren in bed beland, hun gelach smorend onder de dekens, terwijl ze probeerden stilletjes de liefde te bedrijven zodat ze niet de aandacht van Rogers hospita zouden trekken.
De laatste tijd was het er minder vrolijk aan toegegaan en waren Rogers gesprekken steeds ernstiger geworden. Het was vreemd om te zien dat een man in amper een jaar tijd zo kon veranderen.
Mannen zijn april als zij vrijen, maar december als zij getrouwd zijn.
Wie had dat gezegd? Vast Shakespeare. Shakespeare had de liefde uitentreuren behandeld.
‘Volgens mij let je niet op, Polly,’ zei Roger.
‘Wel waar, natuurlijk wel. Ik zal je missen,’ voegde ze eraan toe, en dat was waar. Ze zou de zondags lunches missen en de warme, gestolen uurtjes in bed met Roger en door Londen rijden in zijn belachelijke auto.
‘Het wordt tijd dat je volwassen wordt, Polly,’ zei hij. ‘Dat is nu precies jouw probleem. Je bent jong gebleven omdat je geen baan hebt en geen doel in je leven. Ja, ik weet best dat je bijna vijfentwintig bent, maar het heeft niks te maken met de jaren die je op deze wereld hebt doorgebracht. Ik ben zo rond mijn veertiende volwassen geworden, maar ik ken ook mensen van dik in de veertig die in feite nog tieners zijn. Zorg dat een van je goede voornemens voor het nieuwe jaar is dat je minder impulsief wordt, om alles goed te overdenken en niets op je gevoel te doen. Je zult merken dat het leven veel makkelijker wordt als je dat doet.’
‘Maar ook veel saaier,’ riep ze.
‘Nee, lieve Polly, jij zou nooit saai kunnen zijn,’ zei hij met zo veel genegenheid in zijn stem dat haar hart een slag oversloeg. ‘Mensen die te hartstochtelijk leven, eindigen ongelukkig. Dat weet ik uit ervaring. Mijn vader is het met me eens, en je moet toegeven dat hij weet waar hij het over heeft als het op ons zenuwstelsel aankomt. Emotie eist een hoge tol van degenen die zich er te veel door laten meeslepen. Het hoort natuurlijk bij je artistieke aard en het is gedeeltelijk waarom ik van je hou, maar voor je eigen bestwil moet je proberen om iets meer met beide benen op de grond te staan. Nee, ik geef je geen preek, ik wil gewoon dat je gelukkig wordt.’
Hij kauwde op de volgende geroosterde boterham. ‘En trouwens, je hebt de verkeerde naam voor je temperament. Polly Smith is een naam voor een verstandige jonge vrouw; wel eentje die lichtzinnige momenten kent, maar diep vanbinnen is een Polly Smith iemand die het leven ziet zoals het is en niet zoals zij zich graag voorstelt dat het eruitziet. En Polly Harrington zal een waardige vrouw zijn, denk je ook niet? In het dagelijkse leven van een mevrouw Harrington is geen plaats voor grillen en spontane invallen. Ik denk vaak dat we het effect onderschatten dat onze naam heeft op hoe wij en anderen onszelf zien.’
Harrington. Een bruine naam met sombere donkergrijze tinten, zonder felle kleuren. Die paste heel goed bij Roger. Zou hij ook goed bij haar passen?
De trein minderde vaart en de passagiers om hen heen verzamelden hun bagage en haalden tassen en jassen van de bagagerekken.
‘Hier is je retourtje,’ zei Roger. ‘Je zult niet zo luxe reizen, maar het is geen lange reis. En maak je maar geen zorgen, je zult het druk genoeg krijgen en geen tijd hebben om te piekeren.’
Piekeren? Waarover zou ze moeten piekeren? En waar kreeg ze het druk mee? Ze had geen baan, ze hoefde nog maar één boekomslag af te maken, en dan?
Polly’s melancholieke en ongeruste gevoelens verdwenen toen de trein de Oceaan Terminal in reed. Ze had de oceaanstomers bij Tilbury gezien, maar het enorme aantal schepen in Southampton Water benam haar de adem. Roger wees op een aantal beroemde vaartuigen die dichtbij aangemeerd lagen. ‘Dat is de Aquitania, de ober zei dat ze eerder vandaag was binnengelopen. De passagiers gaan net van boord.’
Polly zag een gestage stroom mensen van de loopplanken komen, weggedoken in hun jas tegen de harde, ijzige wind die zelfs deze beschutte wateren opzweepte tot schuimende grijze rimpels.
‘Tijd om afscheid te nemen,’ zei Roger en hij nam haar in zijn armen. Hij wilde haar natuurlijk niet in het openbaar zoenen, maar ze nam zijn gezicht tussen haar handen en drukte haar mond op de zijne. Hij verstijfde en zoende haar toen terug.
Vervolgens hield hij haar op een armlengte afstand en keek haar diep in de ogen. ‘Ik wil dat je me iets belooft, lieverd. Beloof me dat je niet zo dom zult zijn om naar Frankrijk te gaan. Is dat beloofd?’
‘Beloofd?’
Het was een vraag, maar hij vatte het op als instemming en trok haar nogmaals dicht tegen zich aan. Hij liet haar los en keek over haar schouder heen. ‘Daar zijn de andere medici met wie ik reis,’ zei hij, en hij zwaaide.
‘Is die vrouw arts?’ vroeg Polly die zich had omgedraaid.
‘Dat is Veronica Hilton, we waren studiegenoten. Tegenwoordig is ze kinderarts. En de man die bij haar staat, is Dick Abercrombie. Ik weet zeker dat je hem een keer hebt ontmoet. Dag, schat. Pas goed op jezelf.’
Ze keek hem na toen hij naar de douaneloods liep. Eerst voegde hij zich bij de andere artsen en vervolgens ging hij in de rij staan onder de reusachtige letter H. Dokter Hilton, een ernstig uitziende vrouw in een bijpassende tweed rok en jasje, haar haar opgestoken onder een streng groen vilten hoedje, stond naast hem en was diep met hem in gesprek.
Het was fijn voor hem dat hij vrienden aan boord had, zei ze tegen zichzelf. Dick, Veronica en hij konden over geneeskunde praten en herinneringen ophalen aan hun studententijd.
Als zij ging, zou ze niet in rij S staan voor Smith, maar bij de T, voor Tomkins. Zou Roger daar niet van staan te kijken? Wat zou hij zeggen van haar andere naam, haar echte naam? Zou hij Polyhymnia Tomkins beschouwen als een verstandige naam, de naam van een vrouw die is voorbestemd voor een weldoordacht en betamelijk leven?
De United States torende hoog boven haar uit. Ze had niet geweten dat lijnschepen zo reusachtig groot waren, het leek onmogelijk dat het kon blijven drijven. Overal om het enorme schip waren sleepboten bezig. Er wapperden vlaggen en er speelde een orkest. En daar liep Roger de loopplank op. Hij draaide zich om om naar Polly te zwaaien.
‘Je hoeft niet te wachten als ik eenmaal aan boord ben,’ had hij tegen haar gezegd. ‘Ik verwacht echt niet dat je op de kade staat als de boot uitvaart. Zo lang kun je niet wachten, want dan mis je je trein. Bovendien zal ik niet aan dek zijn, want zodra ik mijn hut heb gevonden, ga ik daar wat achterstallig werk inhalen.’
Als ik aan boord van een schip was, zou ik mezelf niet opsluiten in mijn hut, dacht Polly. Ik zou alles willen bekijken, want die schepen zijn ontzettend weelderig ingericht. Sam heeft me foto’s laten zien en het is een en al luxe. Het zag er fantastisch uit en ze wenste dat ze aan boord kon gaan om het te bekijken. Sommige mensen deden dat, en die gingen dan vlak voor de boot wegvoer weer van boord, maar Roger had gezegd dat het tijdverspilling was.
Opeens voelde ze zich eenzaam en verloren. Wat idioot, net alsof Roger naar de andere kant van de aardbol zou varen, in plaats dat hij de Atlantische Oceaan zou oversteken en over een paar weken alweer terug zou komen.
Ze keek op haar horloge. Ze had nog een half uur voor haar trein vertrok. Ze liep langs de kade en rook de geur van teer en vis toen ze in het olieachtige water keek.
Naast de Oceaan Terminal stond een aantal auto’s, waaronder een prachtige Rolls Royce. Terwijl ze keek, kwam er een vrouw in een bontjas uit de terminal met een bos bloemen in haar armen. Ze aarzelde even, maar toen stapte er een man uit de Rolls Royce. Ze zwaaide kort en liep naar de man, gevolgd door een kruier met een berg bagage. De man omhelsde haar. Een minnaar, geen echtgenoot, dacht Polly, toen hij zijn chauffeur en de kruier instructies gaf over de bagage. De vrouw stapte in de auto.
Ze wist wie het was, het was de vrouw van de foto in Sams tijdschrift. Mevrouw Cynthia Huppeldepup. En die man moest Sir Walter Malreward zijn. De chauffeur sloot het portier achter Sir Walter en liep om de auto heen naar de bestuurderskant, stapte in en startte de motor. De auto reed snorrend weg.
Achter het raam van de Oceaan Terminal keken twee mensen naar de kade beneden. Lois Watson gaf de verrekijker aan Myron. ‘Ja, dat is hem. Ik zou hem overal herkennen van de foto’s.’