27

 

 

De man die zich met uitgestoken arm op haar af haastte en ‘Juffrouw Smith? Juffrouw Polly Smith?’ bleef herhalen, was toch zeker een onbekende. Of toch niet?

‘Archie McIntryre,’ zei hij met uitgestoken hand. ‘We hebben elkaar ontmoet in de Blue Monkey, weet je nog?’

Natuurlijk wist ze dat nog, maar ze had hem even niet herkend. Avondkleding gaf mannen een heel ander uiterlijk. Hij zag er heel anders uit in een flanellen pak en met zijn rode haar dat de natuurlijke, niet gepommadeerde kleur had.

‘Ik ben een vriend van Oliver, o, mooi, je kent me nog. Ik dacht dat je overwoog om de politie te bellen om de man die je lastig viel te laten ophouden. Ik ben blij dat ik je heb getroffen. Oliver stond erop dat ik je van de trein haalde, maar het verkeer is vreselijk vandaag en ik was bang dat ik te laat zou komen. Hij tilde haar koffer op. ‘Dit is toch niet al je bagage?’

‘Ik vrees van wel.’

‘Gefeliciteerd! Ik heb nog nooit een vrouw gekend die niet het grootste deel van haar garderobe meesleept als ze op reis gaat, om nog maar te zwijgen over het grootste deel van de badkamerkast.’

Al pratend pakte hij haar elleboog beet en leidde haar door de mensenmenigte die onder het vertrekbord stond. ‘Ik snap niet waarom er altijd zo veel mensen op stations zijn. Waar komen ze vandaan, waar gaan ze heen? Heel vreemd. Goed, de auto staat buiten geparkeerd, we kunnen maar beter opschieten, anders komt er nog een agent om vragen te stellen. Deze kant op.’

‘Wacht even,’ zei Polly. Ze was buiten adem maar wilde wel precies weten wat er aan de hand was. ‘Waarom een auto? Ik bedoel, waarom ben jij hier?’

Abrupt bleef hij staan, vervolgens draaide hij zich om en bood een in kostuum gestoken Fransman die tegen hem was op gebotst zijn excuses aan. ‘Bevel van Oliver. Hij zei dat ik je moest ophalen en je naar je logeeradres brengen. Je zou hier een paar dagen blijven en vroeg of ik je de bezienswaardigheden wilde laten zien. Je bent toch voor het eerst in Parijs? Daarna moet ik ervoor zorgen dat je de trein naar Nice pakt.’ ‘Dat is heel vriendelijk van je, maar...’

‘O, ik heb een hekel aan “maar”. Maak je vooral geen zorgen dat je me van mijn werk houdt, dat doe je namelijk niet. Eigenlijk hoor ik bezig te zijn met een boek, weet je... Nee, je weet natuurlijk niks over me. Kijk, ik schrijfboeken, meestal reisboeken, en ik woon de ene helft van het jaar hier en de andere helft in Londen.’

Ze waren aangekomen bij een zwierige, lage sportwagen die in een vreemde hoek tussen een grote zwarte Citroen en een klein driewieler busje stond. ‘Er is een ding, ik heb wat problemen met het dak. Dat werkt namelijk niet. Vind je het heel erg om open en bloot te zitten?’ ‘Nee, dat vind ik juist leuk,’ zei Polly. Het was warmer dan in Londen, maar wel even grauw, met glanzend natte stoepen waarop de lichtjes reflecteerden van cafétafeltjes die buiten onder luifels stonden. ‘Ik wil zo veel mogelijk zien.’

Hij sloot het kleine portier dat slechts tot haar middel kwam en liep naar de bestuurderskant. Zonder het portier te openen sprong hij erin en leunde over het stuur. ‘Laten we hopen dat hij start, hij houdt niet van vochtig weer.’ Er klonk wat gesputter en een dof gebrom waarna de auto tot leven kwam. ‘Mooi zo, ik was even bang dat ik met de autoslinger aan de slag moest.’ Hij legde zijn arm op de rugleuning en draaide zijn hoofd om zodat hij achteruit kon rijden om zich tussen het verkeer te voegen. Dat veroorzaakte getoeter en luide Franse uitroepen.

‘Parijzenaars zijn lawaaierig,’ zei hij. Hij week uit voor een vrachtwagen en mengde zich tussen de stroom voertuigen. ‘Goed, we zullen de pittoreske route nemen naar waar je logeert. Zeg het maar. Wat wil je zien? De Eiffeltoren? Notre Dame? Les Invalides?’

‘Montmartre,’ zei Polly, al hoorde ze nauwelijks wat Archie zei omdat ze volledig betoverd werd door het tafereel dat aan haar voorbij vloog. In haar gedachten waren de straten en cafés die van Toulouse-I.autrec, Utrillo en Cheret. Elk moment kon er een glazen deur met gouden sierkrullen openzwaaien en een vrouw met een halve crinoline en een vlot hoedje naar buiten komen, eventueel vergezeld door een stijlvolle, jonge officier met een snor en een brede streep op de pijpen van zijn elegante uniform. Of een gedistingeerd uitziende man in een zwaluwstaart en met een glimmende hoge hoed op. Ze deed haar ogen half dicht en bekeek de lichten en kleuren van de cafés langs de stoep en de gestage mensenstroom.

De moderne wereld kwam tussenbeide. ‘Wat zijn de vrouwen chic gekleed,’ riep ze uit.

Archie keek even naar haar. ‘Jij ziet er heel mooi uit,’ zei hij. ‘Ik vind je baret leuk.’

Polly glimlachte. ‘Je hebt me een complimentje gemaakt omdat ik niet mijn halve garderobe heb meegenomen, maar jij kunt natuurlijk niet weten dat mijn halve garderobe in die koffer zit. Oliver heeft je vast verteld dat ik een arme kunstenaar ben en hoe graag ik ook koffers vol mooie pakjes zou hebben, die heb ik dus niet.’

‘O, niemand verwacht dat Engelse vrouwen zich zo kleden,’ zei hij.

‘En Schotse vrouwen?’

‘Je zou mijn moeder eens moeten zien. Volgens mij droeg ze bij haar geboorte al een harig tweedpakje. Een paar keer per jaar, ter ere van de Highland-bals, verschijnt ze uitgedost in wit satijn met een geruite sjerp. Zij beschouwt de Franse mode als niets anders dan verdorven praalzucht.’

‘Ik vind dat ze er prachtig uitzien,’ zei Polly, die zich half omdraaide om een blik op een ronde kiosk achter zich te kunnen werpen. ‘Hij is bedekt met posters, net als in de film. En een pissoir! O, kijk, een bord voor de Metro.’

Ze staken de rivier over via een van de brede boogbruggen en Polly trok zich op tot ze op de rug van haar stoel zat en ze over de reling naar de Seine kon kijken.

‘Val er niet uit,’ riep Archie. ‘Er komen nog meer bruggen, we nemen de schilderachtige route.’

‘Nee, nee, dat doe ik niet. O, ik kan het niet geloven, alles is zo hemels.’

Archie parkeerde de auto en ze beklommen de steile straten en trappen naar de top van Montmartre. Een schilder zat aan zijn ezel aan een straattafereel te werken en Polly bleef even staan om naar het schilderij te kijken.

‘Kan het ermee door?’ vroeg Archie toen ze verder liepen.

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Hij is in geen geval een toekomstige Monet of Lautrec.’ Daarna vroeg ze: ‘Heb je verstand van kunst?’

‘Ik weet er geen klap van. Oliver noemt me altijd een barbaar, maar ik heb meer met woorden en muziek. Overigens noemde hij jou geen arme kunstenaar. Hij zei dat je een jonge schilder was die in de toekomst wel eens heel goed zou kunnen worden.’

Polly’s hart sloeg een slag over en ze bleef staan en keek Archie recht in de ogen. ‘O, ja? Heeft hij dat echt gezegd?’

‘Ja. Waarom zou ik daarover liegen? Tenslotte zijn we allebei creatieve geesten en zo.’

Polly duwde haar handen in haar jaszakken. ‘Ik kan je niet zeggen wat dat voor me betekent. Oliver heeft er oog voor, weet je, en hij zegt nooit iets alleen om iemand te vleien.’

‘Nee, dat hoeft hij ook niet te doen. Hij zei ook dat jij en hij verwante geesten zijn.’

‘Ik vraag me af wat hij daarmee bedoelde. Zijn we dat? Ik mag hem graag, en we... Nou, ja, we begrijpen elkaar.’

‘Je bent toch niet verliefd op hem?’ vroeg hij ongerust. ‘Sorry, vergeet dat maar, heel onbeschaamd van me. Doe maar net alsof ik dat niet heb gevraagd.’

‘Nee, we zijn gewoon vrienden.’ Ze keek hem openhartig aan. ‘Jullie zijn toch oude vrienden? Hij kent jou al veel langer dan mij.’

‘God, ja. Ik ken hem al eeuwen. School, studie, dat soort dingen.’ ‘Dan weet je ook dat Oliver niet geïnteresseerd is in vrouwen, in elk geval niet in romantisch opzicht. En ik ben verloofd. Met een dokter.’

‘Een dokter? O, hartstikke mooi.’ Hij zweeg even. ‘Vinden dokters het wel leuk om een vrouw te hebben die schilder is?’

Polly voelde een koude rilling en ze trok haar jas strakker om zich heen. ‘Waarom niet? Maar goed, daar kom ik vanzelf wel achter.’

‘Heel handig als hij zo’n geneesheer is met een koperen naamplaatje in Harley Street. Ik heb begrepen dat die flink verdienen. Hij zorgt voor brood op de plank en jij schildert. De wetenschap die de schone kunsten financiert. Daar ben ik helemaal voor.’

Als hij het zo stelde, klonk het indrukwekkend, maar Polly had het gevoel dat Roger het anders zou zien.

‘Hé, waar denk je aan?’ vroeg Archie. ‘Je keek even vreselijk somber.’ Polly staarde naar de stad die begon te flonkeren door de lichtjes omdat de schemering inviel. ‘O, ik vroeg me af waarom we eigenlijk kunstenaar worden. Als je erover nadenkt, is het gewoon zo dom.’

‘We kunnen er niks aan doen,’ zei Archie opgewekt. ‘Net als iemand die monnik wordt. Daar kan ik niet bij, maar sommige mannen, en vrouwen, voelen die aandrang nou eenmaal.’

‘Ik kan me niet voorstellen dat ik non zou willen worden. Dat ligt toch anders. Kunst is geen religie.’

Of was het toch hetzelfde? Een roeping, iemand met een religieuze inslag die de stem van God gehoorzaamde, of een kunstenaar die onophoudelijk de stem van de muzen in zijn hoofd hoorde fluisteren.

Roger wist wat een roeping was. Hij had een roeping voor geneeskunde. Maar zou hij ooit accepteren of begrijpen dat haar behoefte aan schilderen even sterk was als zijn aandrang om geneeskunde te beoefenen? ‘Het beroep van arts is nuttig op een manier die kunst niet is,’ zei ze. ‘In sociaal opzicht, of als iemand een been breekt.’

Archie wierp haar een begrijpende blik toe. ‘Dus je bent verloofd met een cultuurbarbaar?’

‘Een barbaar? Nee, natuurlijk niet.’

Polly had een hekel aan trouweloosheid en ze had het idee dat ze niet loyaal was aan Roger.

‘Hij ziet de wereld gewoon anders dan ik. Hij is praktisch ingesteld en hij vindt het prettig als alles een doel heeft. Hij weet dat schilderijen een doel hebben, maar kleur vindt hij niet zo belangrijk, dus.

‘Het is hetzelfde als een musicus met iemand trouwt die geen muzikaal gehoor heeft. Het kan goed gaan, misschien geeft het je heel veel ruimte, maar het kan ook op een ramp uitdraaien. Al heb ik het idee dat de meeste huwelijken rampzalig zijn. Toch weerhoudt ons dat er niet van om ernaar te smachten om getrouwd te zijn. Nee, wij worden verliefd en verlangen naar een lang en gelukkig leven met de partner van onze keuze.’

‘Ga jij trouwen?’

‘O, dat komt er vast nog wel eens van,’ zei Archie luchtig.

Polly’s zintuigen waren scherper dan anders door de golf van nieuwe sensaties die haar hadden overstelpt en ze hoorde de onderliggende toon van bitterheid.

‘Ik hou van het woord Montmartre,’ zei ze toen Archie een hand uitstak om te voorkomen dat ze haar evenwicht verloor op de oneffen kasseien van een steile straat. ‘Het heeft een rijke kleur, rood dat uitloopt naar paars met een vleugje warm licht erin.’ Ze begon te lachen en verontschuldigde zich. ‘Ach, het lijkt net alsof ik onzin sta te verkopen. Dat is niet zo, want ik zie letters en woorden in kleur, net als getallen, overigens.’

Archie bleef staan en keek haar aan, een en al belangstelling en nieuwsgierigheid. ‘Echt waar? Ik ken een schrijver die dat ook doet. Hij is dichter, dus hij voelt alles intenser. Het is vast leuk om al die zwart witte letters in een vlaag van kleur te zien. Hebben ze altijd dezelfde kleur of veranderen ze?’

Toen ze Roger had verteld over dit kunstje van haar geest, had hij fronsend gevraagd: ‘Beeld je je dat niet in? Je laat je fantasie wel vaker met je op de loop gaan.’

Ze had geprotesteerd en gezegd dat het niet haar verbeelding was, dat ze de letters echt in kleur zag. ‘Elke letter heeft een eigen kleur, en in woorden vloeien ze min of meer in elkaar over,’ had ze uitgelegd. Hij had slechts gezegd dat ze als kind blokken met gekleurde letters erop moest hebben gehad en dat ze het idee daar vandaan had.

Dat was ook zo. Ze had alfabetblokken gehad waar de letters in felle kleuren op waren geschilderd. Dat had haar zorgen gebaard, want de letters hadden niet de goede kleur gehad. Pas toen ze op school had gezeten, had ze ontdekt dat andere kinderen woorden niet op dezelfde kleurrijke manier zagen.

‘Dat is vast een van de redenen waarom je schilder bent geworden,’ zei Archie. ‘Je hebt een buitengewoon sterke voorstelling en besef van kleur.’

‘Alleen is mijn werk grotendeels monochroom,’ zei ze.

Archie haalde een horloge uit zijn zak. ‘Het wordt laat. Waar logeer je? We kunnen je koffer erheen brengen en ergens een hapje gaan eten.’

Polly beet op haar lip en keek Archie berouwvol aan. ‘Ik heb het zo naar mijn zin gehad dat ik helemaal ben vergeten dat ik nog een logeeradres moet zoeken. Denk je dat hier ergens een kamer te krijgen is?’

‘Ja, maar ik zou het je niet aanraden.’ Hij aarzelde even. ‘Vat dit alsjeblieft niet verkeerd op, maar wil je misschien bij mij logeren?’

Er verscheen een behoedzame blik op Polly’s gezicht en hij ging snel verder: ‘Ik heb een appartement met een kamer voor een bonne, een dienstmeisje. Die is niet in de flat zelf. Ik zit op de eerste verdieping en de kamer is op de hoogste verdieping. Ik heb geen inwonend dienstmeisje, dus ik gebruik hem als opslagkamer. Maar er staat een bed en je kunt mijn badkamer gebruiken. En,’ eindigde hij verleidelijk,‘het kost je geen sou.’

‘Je hebt al zo veel moeite voor me gedaan,’ zei Polly, al zou ze het liefst ‘graag’ zeggen. Het was een lange dag geweest en ze zag er tegenop om zo laat ’s avonds nog een kamer te gaan zoeken.

‘Oliver zou me wat doen als ik je niet zou helpen. Ik bedoel, er zijn tientallen goede hotels als je liever...’

‘Laten we gaan,’ zei Polly.

‘Heel verstandig. Er zit een slot op de deur en zo en er komt nooit iemand op die verdieping. Heel vredig en een fantastisch uitzicht, al is het raampje aan de kleine kant.’

Het restaurant waar Archie haar mee naartoe nam, was precies zoals ze zich een restaurant in Parijs had voorgesteld. Zacht licht, witte tafellakens, warmte en comfort, in het zwart geklede obers met lange witte schorten en een heerlijke geur in de lucht. Toen ze op de met fluweel gecapitonneerde stoel ging zitten, slaakte ze een zucht.

‘Alles goed?’ vroeg Archie. ‘Als je het hier niet leuk vindt.

Haastig stelde ze hem gerust. ‘Het is volmaakt. Echt waar. Ik zuchtte van tevredenheid, ik heb zo’n fijne dag gehad! En nu zit ik in dit schitterende restaurant. Ik heb toch trek, dat wil je niet weten.’

‘We beginnen met champagne om je eerste bezoekje aan een betoverende stad te vieren,’ zei hij, de ober wenkend die in de buurt stond. ‘En ik weet wat je denkt, namelijk: wat buitensporig en heeft hij de rest van de week dan nog wel genoeg geld om te eten? Ik mag dan schrijver zijn, maar gelukkig verdien ik daar aardig mee, dus ik kan me echt wel een paar glazen champagne veroorloven.’

‘Soms zou ik willen dat ik dat ook kon.’ Polly rook aan de wijn en trok haar neus op toen er wat koolzuur in kwam. ‘Ik heb nooit geld gehad en dat zal ik ook wel nooit krijgen, maar soms vraag ik me af hoe het zou zijn als ik niet elk dubbeltje hoefde om te draaien.’

Nadat ze de menukaart hadden gelezen, waarvan het meeste onbegrijpelijk was voor Polly, en Archie voor hen allebei had besteld, vroeg ze abrupt: ‘Vertel me alsjeblieft over Olivers vader. Ik weet namelijk niet goed wat ik moet denken van Olivers uitnodiging om bij zijn vader te komen logeren. Hij zei dat daar in de buurt een groep kunstenaars werkt, dat zijn vader een mecenas is, wat vreselijk indrukwekkend klinkt. Ik weet niet of ik daar wel tussen pas. Vertel eens over zijn familie.’

Archie hief zijn wijnglas op en hield de bruisende wijn tegen het licht.

‘Fraddon zal het vervelend vinden als jij je niet op je gemak voelt. Maak je geen zorgen om hem, hij is heel charmant, al is hij op zijn eigen manier geducht. Wees gewoon jezelf. Het huis is niet echt groots, maar wel bijzonder. Nee, ik ga je er niks meer over vertellen. Als Oliver dat nog niet heeft gedaan, is het omdat hij wil dat je er even versteld van staat als alle andere mensen.’

‘Waarom woont Lord Fraddon het hele jaar door in Frankrijk? I loudt hij niet van Engeland? Of heeft het met de belasting te maken?’

‘Belasting? Nee. Maar, eh... Nou ja, de situatie in Engeland was moeilijk voor hem en hij kan niet terug.’

‘Ik wil niet nieuwsgierig zijn,’ zei Polly snel.

‘Het is al lang geleden en het was een beetje een schandaal indertijd. Het heeft geen nut om dat allemaal op te rakelen. Maar Rodoard is nu zijn thuis. Het is een levendig plaatsje, je zult het er naar je zin hebben, Geloof me. De enige voor wie je moet oppassen is Olivers zus. Ken je haar?’

‘Nee. Wat is ze voor iemand?’

Archie dacht een poosje na voor hij antwoord gaf. ‘Ze is... Nou, ze is niet altijd vriendelijk tegen mensen die ze niet kent. Of eigenlijk is ze ook vinnig tegen haar vrienden en familie. Ze heeft gewoon een scherpe tong, dat is alles.’

Polly wierp hem een veelbetekenende blik toe. ‘Je bedoelt dat ze een kreng is.’

‘Dat woord zou ik zelf niet gebruiken. Maak je niet druk. Het is altijd een beetje ongemakkelijk als je bij vreemden gaat logeren, maar je kent Oliver en je zult prima kunnen opschieten met alle schilders en schrijvers die er kind aan huis zijn. Hier, drink wat rode wijn, daar krijg je een lekker kleurtje van op je wangen. Je bent bleek van schrik, maar dat is echt nergens voor nodig.’

Polly dwong zich om zich op het eten te concentreren, dat een kwaliteit had die ze niet kende. Het was zo heerlijk dat ze van elke hap wilde genieten. Archie bleek veel verstand te hebben van eten en hij legde haar uit hoe de Daurade Dugléré werd bereid en drong erop aan dat ze de Ile Flottante probeerde. ‘In het Engels betekent het Drijvend Eiland, en het bestaat uit niets anders dan schuim en crème Anglaise. Ja, daar heb je nog wel een gaatje voor. En daarna een cognacje, zodat je als een blok zult slapen en zo fris als een hoentje wakker wordt.’