14

 

 

Slechts heel weinig mensen wisten dat meneer Rossetti, de oprichter van de Rossetti Gallery, niet langer de eigenaar van de zaak was die hij in de loop der jaren geduldig en vlijtig had opgebouwd. Hij had de reputatie gekregen van eerlijk zakendoen - opmerkelijk voor een kunsthandelaar - en mocht er later een probleem zijn met de echtheid van een aankoop, dan nam hij die altijd terug zonder vragen te stellen. Mensen die bij Rossetti kochten wisten dat hij het eerlijk zei als hij zijn twijfels had over een schilderij of tekening. Hij had een goed oog voor kunst en vond het heerlijk om waar en wanneer hij maar kon koopjes op te pikken, maar hij maakte er geen gewoonte van om zijn verkopers of kopers te beduvelen.

Hij had nog altijd een kantoor op de bovenste verdieping van het gebouw waar de galerie in was gevestigd; een mooie kamer die op heldere dagen uitzicht bood over Londen. Hij kwam er twee of drie dagen per week, gaf zijn advies over aankopen indien gevraagd, maar besteedde het grootste deel van zijn tijd aan zijn grote liefhebberij: de tekeningen en gravures van Piranesi. Hij werkte al jaren aan een boek over Piranesi en tegenwoordig kon hij er zo veel tijd aan wijden als hij wilde. Dat kwam omdat hij de galerie drie jaar eerder, in stilte, had verkocht, bijna in het geniep zelfs. Zelf had hij slechts een aandeel van tien procent behouden.

De koper was Sir Walter Malreward die al enige tijd op de galerie had geaasd. Hij herkende een goedlopend bedrijf uit duizenden, en voor zijn doeleinden was de uitstekende reputatie van de galerie het hoge bedrag dat Rossetti ervoor vroeg meer dan waard.

Sir Walter was van plan geweest om die prijs naar beneden te krijgen; iedere man had zijn zwakke plekken, bijzonderheden over avontuurtjes of zakendeals waarvan hij liever niet wilde dat die op straat kwamen te liggen, en niemand was beter in staat om die zwakheden boven tafel te halen dan Malreward.

Maar Rossetti had zijn plannetjes in de war gestuurd. Hij was al bijna vijftig jaar gelukkig getrouwd met een bevallige en geweldige Italiaanse dame en stond aan het hoofd van een gezin met veel zonen en dochters. De zonen hadden allemaal een geslaagde carrière, de dochters hadden allemaal een goed huwelijk gesloten, en Sir Walter ontdekte niets in het privéleven van Rossetti waarmee hij druk kon uitoefenen. Geen vreemde seksuele voorkeuren, geen uitspattingen van de zonen of dochters.

Wat het bedrijf betrof, was hij ervan overtuigd dat Rossetti, ook al was die eerlijker dan de meesten, tijdens zijn lange carrière enkele dubieuze transacties moest hebben gesloten. Zijn onderzoek had hem echter niks opgeleverd dat hem van nut kon zijn. Een paar schilderijen die waren verkocht aan Amerikaanse verzamelaars waren misschien geen zuivere koffie, maar als hij Rossetti daarmee onder druk zette, beschadigde hij de reputatie van de galerie en daar ging het hem nou juist om. Wel bracht hij een paar van die verkopen ter sprake bij Rossetti, maar die had alleen glimlachend zijn schouders opgehaald.

Sir Walter betaalde de prijs die Rossetti vroeg, op voorwaarde dat Rossetti bij de galerie betrokken zou blijven, als een levend symbool van continuïteit en eerlijkheid.

Folliott en Grandison kenden de waarheid, maar ook zij moesten de schijn ophouden. Daarom belde Grandison Rossetti via de interne telefoon om hem de situatie uit te leggen nadat de jaloezieën voor de ramen waren dichtgetrokken en de deur op slot zat voor die dag.

Rossetti wilde er niks mee te maken hebben. Hij had geen flauw idee wie de jonge vrouw in kwestie was en dat wilde hij zo houden. Hij zou contact opnemen met Sir Walter.

En dat deed hij ook. Vijf minuten nadat hij de hoorn op de haak had gelegd, rinkelde het instrument in de galerie en Grandison en Folliott maakten een sprongetje van schrik, ook al stonden ze allebei te wachten op dat telefoontje.

‘Met Malreward. Wat is er aan de hand?’

Grandison vertelde wat er was gebeurd.

Sir Walter verspilde geen enkele tijd. ‘Hoe heet die jongedame? Juffrouw Smith? En ze heeft voor Padgett gewerkt? Laat het maar aan mij over. Ga naar een personeelsbureau voor een nieuwe receptioniste en zorg er in godsnaam voor dat ze niks over kunst weet.’

Padgett trok net zijn jas aan om naar huis te gaan toen de telefoon in de werkplaats ging. Hij klikte ongeduldig met zijn tong, liep erheen en tilde de hoorn op die hij een stukje van zijn oor hield toen de instructies door de lijn bulderden. Hij bood zijn verontschuldigingen aan want hij wist dat dat van hem verwacht werd. ‘Het spijt me dat te horen. Ja, ze heeft zeker een goed oog. Haar werk voor mij is eerste klas. Goed, als u het zegt, maar ik vind het jammer dat ik haar kwijtraak.’ ‘Zorg dat je van haar afkomt. Onmiddellijk. Ze mag nooit meer een voet in de zaak zetten. Zorg dat ze dat heel goed begrijpt.’

‘Ze is een goede, betrouwbare werker en het is bijna Kerstmis.’

‘Ze kan het loon krijgen voor de dag die ze in de galerie heeft gewerkt, maar dat is alles. En wat heeft Kerstmis ermee te maken? Ik kan zo iemand niet in dienst hebben. Breng haar aan het verstand dat de zaak nog erger voor haar wordt als ze er met iemand over praat. Dan zorg ik ervoor dat ze op de zwarte lijst komt te staan en vindt ze nooit meer een baan in de kunstwereld.’

Dat vond Padgett zo oneerlijk dat hij protesteerde. ‘Ze moet haar brood verdienen. Ze is kunstenares.’

‘Nou, in de nabije toekomst zal ze niks aan iemand uit Londen verkopen. Ach, waarschijnlijk is ze niet eens erg goed, anders zou ze dit werk niet doen. Vergeet haar maar, Padgett. Zoek een ander, het stikt van de arme kunstenaars. En zeg tegen die jongeman, hoe heet hij ook alweer... meneer Carter, dat hij zich erbuiten houdt en niet uit de school klapt. Anders is hij zijn baantje ook kwijt, of nog erger.’

‘Ik probeerde hem over te halen om naar het grote atelier te gaan,’ zei Padgett. ‘Daar zou hij het goed doen, hij heeft echt aanleg voor het werk.’

‘Niet doen, vooral niet als hij heeft samengewerkt met die juffrouw Smith. Hou hem een poosje in de gaten, dan zien we wel verder. Jammer dat hij zo goed is als je zegt, maar ik wil geen enkel risico nemen. Hij is toch van de verkeerde kant? Zeg maar dat hij niet moet vergeten welke straffen er staan op homoseksualiteit.’

Padgetts huivering was bijna hoorbaar. Hij was een preutse man, maar ofschoon zijn christelijke opvoeding hem had geleerd dat Sams levensstijl zondig was, mocht hij de knul graag en naar zijn mening waren zonden als afgunst en hebzucht veel schadelijker voor de ziel dan de zonden van affecties.

‘Hij is er min of meer open over,’ zei hij. ‘In zijn wereld...’

‘Ja, en in de wereld van de lummels die op privéscholen hebben gezeten. Ik weet er alles van. En ik weet ook dat de politie een oogje toeknijpt tenzij een man wordt betrapt op het aanspreken van een andere man of met een gardesoldaat wordt aangetroffen in een openbaar toilet, met de broek op de enkels.’

Opnieuw huiverde Padgett vanwege de vulgariteit die hij vreselijk vond en vanwege de moeite die het hem kostte om zijn stem eerbiedig te houden. Misschien zou juffrouw Smith het overleven dat ze de Rossetti Gallery was uit geschopt, maar Padgett was niet van plan om zichzelf hetzelfde te laten overkomen.

Sir Waker was nog niet uitgesproken. ‘Ik heb een goede vriend bij Scotland Yard, inspecteur Kingsley, en als ik hem iets influister, zal er binnen een paar uur een politieman bij Carter op de stoep staan. Meneer Carter mag er dan luchtig over denken, maar vertel hem maar eens hoe een gevangeniscel er aan de binnenkant uitziet. Ik heb begrepen dat kunstenaars een bloedhekel aan de gevangenis hebben.’

Met een zucht van opluchting legde Padgett de hoorn neer. Hij waardeerde het goede salaris dat Sir Walter hem betaalde, maar hij had ook het idee dat hij elke cent ervan verdiende. Dus Sir Walter was een persoonlijke vriend van inspecteur Kingsley. Dat verbaasde hem niks.

Sir Walter zat aan zijn bureau in zijn mooie herenhuis in Berkely Square en legde de hoorn met een klap neer. Misschien moest hij eens met Kingsley over juffrouw Smith praten. Nee, hij kon het maar beter laten rusten. Als juffrouw Smith een onruststoker zou blijken te zijn, wat hij betwijfelde want die vrouwelijke kunstenaars waren allemaal slappe wezens, kon hij altijd nog contact opnemen met Kingsley en zeggen dat er iets was gestolen uit de galerie of de werkplaats. Dan zou ze worden meegenomen voor verhoor en een waarschuwing krijgen of ze zou, als ze te stom was om de boodschap te begrijpen, voor de politierechter moeten verschijnen. Eens kijken hoe ze dat zou vinden.