3
Dokter Roger Harrington stond al op de hoek te wachten toen Polly hijgend aankwam. Hij was stevig gebouwd, aantrekkelijk, had een competente uitstraling en een kuiltje in zijn kin dat wees op een vastberaden, zo niet koppige, aard. Die avond lag er een vermoeide blik in zijn ogen, wat niet vreemd was nadat hij er een dienst van meer dan twaalf uur op had zitten.
‘Toe, Polly, je moet echt eens leren om op tijd te komen,’ zei hij toen ze haar gezicht ophief voor een zoen.
‘Sorry,’ zei Polly.
‘Ik wilde een filmpje pakken, maar we moeten opschieten als we op tijd willen zijn.’
Polly moest op een sukkeldrafje lopen om hem bij te houden. ‘Wat draait er?’
‘We gaan naar The Mayor of Heil. Met James Cagney.’
Tijdens de film had Polly nauwelijks aandacht voor wat zich op het scherm afspeelde. Ergens die avond zou ze Roger moeten vertellen wat ze had ontdekt: dat ze niet was wie ze dacht dat ze was, dat hij verloofd was met een vrouw die niet bestond, maar dat hij zich in plaats daarvan had verbonden met de onwettige nazaat van Thomasina en Joost mocht weten wie.
Dat werd verergerd doordat Roger na de film - waarvan hij zei dat hij ervan had genoten - helemaal vol was van zijn nieuwste medische interesse. ‘Erfelijkheid is de sleutel tot alles,’ zei hij. ‘Dat bepaalt wie we zijn, daar is geen ontkomen aan. Net als bij racepaarden bepalen je ouders, grootouders en overgrootouders wie en wat je bent.’
‘Ik weet niet veel over mijn grootouders,’ begon Polly die een opening zag.
‘Dat doet er niet toe. Ik heb foto’s gezien van je vader. Het was een goede, rechtschapen man die dapper is gestorven, dus het lijdt geen twijfel dat hij een prima karakter had. Dat is wat telt. En je moeder mag er ook wezen, die is gezond en redelijk intelligent. Ze is ijverig en ze heeft verantwoordelijkheidsgevoel, kijk maar hoe goed ze jou in haar eentje heeft grootgebracht, er is geen enkele reden waarom jij niet net zo zou zijn. En ze is artistiek, net als jij. Bij haar is het muziek, bij jou schilderen, maar dat is een pot nat. Want ons temperament en onze keuzes zijn voorbeschikt door onze genen, snap je?’
Polly wist niet precies wat genen waren, en ze had het gevoel dat ze dat ook liever niet wilde weten.
‘En neem mij nou, ik ben arts, net als mijn vader en grootvader. Dat zit me in het bloed.’
Polly zag een aantal bezwaren tegen die redenatie. Shakespeare was immers de zoon van een handschoenenmaker, of was zijn vader slager geweest? Daar waren geen literaire genen geweest, tenzij zijn moeder stiekem dichteres was geweest, maar ze had het vermoeden dat Roger de vrouwelijke lijn lang niet zo belangrijk vond als de mannelijke. ‘Hoe zit het dan met iemand als Leonardo da Vinci?’ vroeg ze, haar hand in de zijne stoppend.
‘Wat heeft hij er nou mee te maken?’
‘Zijn ouders waren geen kunstenaars. Hij was onwettig, weet je.’
Ze stonden onder een straatlantaarn en Polly kon de frons op Rogers stevige voorhoofd zien.
‘Echt waar? Daar moeten we, als natie, voortaan heel voorzichtig mee zijn nu we op het punt staan om al deze nieuwe dingen over erfelijkheid te ontdekken. Het is veel te riskant om kinderen op te laten groeien die niet weten wie hun vader is. Trouwens, de kans bestaat dat de kinderen van een ongetrouwde vrouw haar losse zeden erven en dezelfde weg inslaan.’
Nee, dit was niet het goede moment om Roger over Polyhymnia Tomkins te vertellen.
Bij Polly’s huis nam hij de sleutel uit haar hand en opende de voordeur. Vervolgens gaf hij haar een kuise zoen en liep met ferme pas weg. Polly bleef nog even in de deuropening staan en keek zijn kaarsrechte verdwijnende rug na.
’s Avonds ging hij nooit met haar mee naar haar kamer. Daar kwam hij alleen in het volle daglicht, rond theetijd, en dan liet hij de deur openstaan. ‘Je moet geen slechte naam krijgen bij je hospita of de andere huurders,’ had hij tegen haar gezegd.
Stel je voor dat hij gelijk had: zo moeder, zo dochter, en dat ze voorbestemd was voor een wild, immoreel leven in plaats van een veilig huwelijk met een goede man? Toch was haar leven tot dan toe bepaald niet gekenmerkt door seksuele roekeloosheid.
Polly’s eerste affaire had niet veel voorgesteld, een stap die ze uit vastberaden nieuwsgierigheid had genomen met een oudere man, een vriend van Oliver die haar had uitgenodigd in zijn bed tijdens een weekendje op het platteland, in het bohemien huishouden van een beroemde schilder, waar slaapkamerdeuren als vanzelf open en dicht leken te gaan. Hij was een aantrekkelijke man, maar ze had de ervaring niet erg plezierig gevonden. Hij had om haar gelachen en gezegd dat het ergste achter de rug was en dat ze seks opwindend en heerlijk zou vinden als ze eenmaal haar hart verloor aan een man.
Toen had ze Jamie leren kennen, ook een kunstenaar, en had ze ontdekt dat Olivers vriend gelijk had gehad. Jamie; nee, ze wilde niet aan Jamie denken. Hij was briljant, wispelturig, fantastisch in bed, grappig, en zoals bij zo veel mannen van zijn generatie was zijn ziel gebroken door vier jaar oorlog waarbij hij geluk had gehad dat hij het had overleefd.
Polly trok het kussen over haar hoofd om niet alleen haar gedachten buiten te sluiten, maar ook het lawaai van de teckel aan de overkant van de straat die elke avond blafte tot zijn bazinnetje thuiskwam. Ze voelde alleen nog blijdschap dat de dag, een dag die zulke vreemde onthullingen had gebracht, voorbij was.
Morgenochtend zou ze direct naar Somerset House gaan om dat vervloekte geboortebewijs te halen.
Polly Smith had nooit moeite om in slaap te komen. Praktisch vanaf het moment dat haar hoofd het kussen raakte, was ze zich niet meer bewust van de wereld.
Polyhymnia Tomkins leek daarentegen last te hebben van slapeloosheid. Na een paar uur rusteloos in haar bed te hebben gewoeld werd Polly om vier uur ’s nachts wakker. Ze stond op en duwde haar vochtige haar van haar klamme voorhoofd. Waarom had ze het zo warm? Ze dronk een glas water en keek zoekend om zich heen naar iets te lezen, het maakte niet uit wat, zodat ze even werd afgeleid van de gedachten die maar door haar hoofd bleven malen.
Haar blik viel op haar paspoortfoto die met een paperclip aan het aanvraagformulier voor het paspoort zat. Het wachtte op het geboortebewijs zodat ze het naar het paspoortkantoor in Petty France kon brengen.
Wat stond er ook alweer in de begeleidende instructies? De foto moest worden getekend door een lid van het parlement, een vrederechter, een advocaat, iemand met een medisch beroep of een geestelijke. De persoon in kwestie moest in plechtige bewoordingen verklaren dat de foto een goede gelijkenis was van... van wie?
Hoe kon iemand verklaren dat de foto een goede gelijkenis was van Polyhymnia Tomkins terwijl geen sterveling Polyhymnia Tomkins kende of had gekend?
Ze had naar haar oude school willen gaan om de hoofdonderwijzeres te vragen de foto te tekenen. Hoe kon ze mejuffrouw Murgatroyd onder ogen komen met de mededeling: ‘Eigenlijk ben ik Polly Smith niet en de vrouw die u hebt gekend als mijn moeder alle jaren dat ik hier op school zat, is dat helemaal niet. Ik ben de buitenechtelijke dochter van haar zus.’ Alleen al bij het idee trok Polly bleek weg. Wie kon ze dan vragen om de foto te tekenen? Kon iemand hem wel tekenen, onder deze omstandigheden? Wat zouden de mensen van Dora Smith denken als bekend werd dat het meisje dat iedereen kende als haar dochter in werkelijkheid haar nicht was, vader onbekend?
Het zwakke grijze licht van een dageraad in november verspreidde zich langs de hemel eer Polly opnieuw in slaap viel. Toen de wekker met een ruw enthousiasme rinkelde, had ze het gevoel dat ze helemaal niet had geslapen.
Ach, ze kon net zo goed het geboortebewijs gaan halen, dacht ze toen ze zich aan de wastafel waste. Daarna zou ze zich bezighouden met het probleem van de foto.
Deze keer ging ze alleen naar Somerset House. De vorige keer - was dat echt pas een dag geleden? - was ze er met een opgewekt gemoed heen gegaan, met het gevoel dat ze een eerste stap zette naar de opwinding van een buitenlandse reis. Oliver was bij haar geweest. Maar nu, in haar eentje, vond ze dat het indrukwekkende achttiende-eeuwse gebouw iets sinisters had.
Ietwat onredelijk hoopte ze dat er een andere beambte dienst zou hebben, maar nee, de vrouw die achter de informatiebalie zat, was dezelfde. Haar grijze haar zat in een strakke knot en haar grijze ogen, die deze ochtend bepaald niet vriendelijk, maar heel achterdochtig keken, werden vergroot door de pince-nez.
‘Jij bent hier gisteren ook al geweest,’ zei de vrouw beschuldigend.
‘Dat klopt, maar ik ben nu op zoek naar een andere naam.’
Polly hoopte dat ze kalm en zelfverzekerd klonk, maar de ogen van de vrouw glinsterden vol kwaadaardig begrip.
‘Niet wie je dacht dat je was? Dat gebeurt hier heel vaak. Het is een wijs kind dat zijn eigen vader kent, nietwaar? Als je gegevens deze keer juist zijn, zul je geen problemen hebben.’
Ze richtte haar aandacht weer op de kaarten die ze aan het invullen was.
Polly schraapte haar keel en wachtte.
De vrouw keek op. ‘Ja?’ vroeg ze scherp.
‘U zei gisteren dat mensen die in het buitenland zijn geboren niet in deze boeken staan.’
‘Beweer je nu dat je in het buitenland bent geboren? Weet je zeker dat je wel Engels bent?’
‘Heel zeker.’
De vrouw sloeg met haar hand op de bel die op de hoek van haar bureau stond en even later verscheen een naargeestig persoon in een bruine linnen jas.
‘Meneer Grier zal je wijzen waar je moet zijn.’ En tegen Grier zei ze: ‘Buitenlands.’
Ze boog haar hoofd weer en Grier keek naar Polly. ‘Welk land?’
‘Frankrijk.’
‘Deze kant op.’
Ze verlieten het grote vertrek met de dichte rijen registers, liepen een gang door en kwamen in de vierkante hal. ‘Dat staat in een ander deel.’ Hij duwde een deur open en deed een stap opzij om haar door te laten. Ze liepen nog een gang door en stopten voor een deur waar slechts één woord op stond: diversen.
Het was een kleine kamer waar nog meer in rood gebonden registers stonden, al was het slechts een handjevol vergeleken bij de hoeveelheid boeken in het vertrek dat ze net hadden verlaten. ‘Frankrijk,’ zei hij, een boekdeel naar beneden trekkend. Hij legde het op de houten lessenaar die tegen een muur stond in een nauwe ruimte tussen de planken. ‘Laat het hier maar liggen als u klaar bent, ik zet het wel terug.’
Diversen. Daar viel zij onder: diversen. Was er in de achttiende eeuw geen beroemde adellijke vrouw die zo veel kinderen van verschillende vaders had gehad dat ze als achternaam Divers hadden gekregen?
Het boek lag open bij het jaar 1920. Er leken maar weinig Engelsen te zijn geboren in Frankrijk. Na de oorlog waren het vast voornamelijk kinderen van diplomaten geweest, dacht ze. Omdat het zo dicht bij Engeland was, waren de vrouwen wellicht liever naar huis gegaan om te bevallen. Ze bladerde terug tot ze bij het jaar 1908 was. Halverwege de bladzijde zag ze de inschrijving staan. Polyhymnia Theodora Tomkins.
Ze had een tweede naam; iets wat Dora Smith haar nooit had verteld. Theodora, Dora’s eigen naam. Misschien waren de zussen toch minder van elkaar vervreemd als Dora had doen voorkomen.
Ze schreef de gegevens over op een van de strookjes papier die klaarlagen in een houten doos en liep terug naar de hoofdbalie. Ze overhandigde het papiertje aan de klerk, ondertekende het formulier, dat was ingevuld met grote, duidelijke letters en schreef haar adres op.
‘Het komt binnen een week,’ zei de klerk. ‘O, dus je wilt het verkorte bewijs? Ik begrijp het.’
Polly voelde dat ze een kleur kreeg en ze was gepikeerd over de wetende blik van de vrouw. Een verkort bewijs, dat aan de hele wereld verkondigde dat ze een bastaard was, was iets wat geminacht hoorde te worden.
‘Zo, dat is dat,’ zei ze hardop toen ze naar buiten ging, de Strand in. De eerste stap om Polyhymnia Tomkins tot leven te wekken was genomen.
Misschien zou ze als Polyhymnia heel anders zijn dan haar oude zelf. Zelfs als ze Polly Tomkins was - want tenslotte zou niemand de naam Polyhymnia altijd gebruiken - moest ze heel anders zijn dan Polly Smith.
Of toch niet? Als Polly Smith met een meneer Tomkins trouwde, zou ze dan anders zijn dan als ze haar meisjesnaam zou gebruiken? Was een Tomkins wezenlijk anders dan een Smith? Zou ze iemand anders worden als ze eenmaal Polly Harrington was?
Ja, dan zou ze anders zijn omdat ze dan echtgenote en na verloop van tijd moeder zou zijn.
Die gedachte bezorgde haar een terneergeslagen gevoel.
De laatste mistflarden van de dag ervoor waren weggeblazen door de stevige westenwind die op zijn beurt fikse regenbuien meebracht naar de stad. De mensen liepen snel, hun hoofd omlaag, paraplu omhoog. Polly had al lang geen paraplu meer, want ze liet hem steevast ergens liggen behalve als het regende en ze hem daadwerkelijk gebruikte.
Ze sloeg de kraag van haar regenjas op en bleef even in het portiek van een sigarenwinkel staan, uit de regen, terwijl ze bedacht wat ze ging doen.
Ze kon weer teruggaan naar haar studio om te werken. Nee, het schilderij dat momenteel op haar ezel stond zag er niet uit zoals het haar voor ogen stond, en het werd met de dag onbevredigender. Het waren gestalten op een straat, maar zoals Oliver had opgemerkt, leek het tafereel op de ergste excessen van de industriële revolutie, met uitgemergelde figuren tegen een zwarte achtergrond van schoorstenen.
‘Dat is Londen.’
‘Geen sprake van. Dat is duidelijk een of andere vervallen straat in Noord-Engeland, je hebt de sfeer van desillusie en hopeloosheid prima gevangen.’
‘Het moet Russell Square in het spitsuur voorstellen.’
‘Op een dag zul je vinden wat je echt wilt schilderen, Polly, en dat zullen geen muisgrijze figuren in een treurig landschap zijn, evenmin als die leuke maar onbeduidende boekomslagen die je voor WH Smith maakt. En ook niet het restaureren van bloemschilderijen in Rossetti’s werkplaats.’
‘Met die boekomslagen en die bloemen verdien ik de kost.’
‘Natuurlijk, ook kunstenaars moeten eten, al is het niet meer dan eieren en soep. Ik durf te voorspellen dat je een prima loopbaan kunt hebben met niets anders dan je boekomslagen. Die hebben een charme die geheel ontbreekt in je schilderijen, maar dat hoef ik je vast niet te vertellen.’
Zijn woorden raakten Polly tot in het diepst van haar ziel. Hij was zelf geen kunstenaar, maar had ervoor gekozen zich te omringen met kunstenaars en stond bekend om zijn scherpe blik en zijn talent om zijn vinger feilloos op de zwakke plek in het werk van welke artiest dan ook te leggen. En Polly, die eerlijk tegen zichzelf was, moest toegeven dat haar kunst haar noch iemand anders ooit zou behagen tenzij het drastisch zou veranderen.
Haar vriendin Fanny Powys die heel tevreden was met haar eigen zeefdrukken had geprobeerd om Polly op te vrolijken.
‘Oliver doet geen moeite om scherpe opmerkingen te maken over schilders die hij ongetalenteerd vindt. Als hij beleefd is, weet je dat het nooit iets zal worden met die kunstenaar.’
Fanny kon het weten, want zij had Oliver aan Polly voorgesteld tijdens een privévertoning van haar zeefdrukken. Polly was helemaal opgegaan in een levendig ontwerp geïnspireerd op de kronkels van oesterschelpen en ze had nauwelijks aandacht besteed aan de lange man die naast haar kwam staan.
‘Het is een kwestie van patronen,’ zei hij. ‘Daardoor zijn Fanny’s stukken anders dan het overgrote deel van dit soort werk.’
En Polly raakte verzeild in een levendige discussie over zeefdrukken die overging in een gesprek over moderne kunst in het algemeen. Het verbaasde Polly dat Oliver, die haar direct had verteld dat hij zelf geen kunstenaar was, zo veel kijk had op kunst en zo snel begreep waar het om draaide bij kunstenaars als Fanny.
‘Ik ben te midden van schilderijen en kunstwerken opgegroeid,’ legde hij uit. ‘Mijn vader is verzamelaar en hij heeft er veel verstand van. Hij heeft altijd evenveel belangstelling gehad voor hedendaagse kunstenaars als voor oude meesters, daarom treed ik in zijn voetsporen.’
Polly was het niet eens met Oliver wat betreft het werk van verschillende schilders en hun discussie werd voortgezet tijdens een soupertje in Bertorelli’s, de zaak die hun favoriete restaurant zou worden.
Polly had Oliver onmiddellijk aardig gevonden. ‘We zijn net de snip en snap van het kaartspelletje,’ had ze tegen Fanny gezegd. ‘O, het is geen seks, al zou ik... Nee, daar gaat het echt niet om. Affiniteit, dat woord zoek ik.’
‘Wel een vreemde affiniteit,’ zei Fanny droogjes. ‘Polly Smith en de hooggeboren Oliver.’
‘Hooggeboren?’
‘Zijn vader is een lord. Heeft hij je dat niet verteld?’
Polly dacht even na over die informatie. Werd Oliver daar anders door? Nee, Oliver was Oliver. Al had hij natuurlijk een ander leven, dat in niets leek op het onbemiddelde alledaagse bestaan van kunstenaars zoals zij. Toch was hij op zijn manier een van hen. ‘Hij is een vriend,’ zei ze tegen Fanny. ‘We genieten van elkaars gezelschap. Onze geesten zijn in harmonie. Dat is genoeg voor mij en het feit dat hij hooggeboren is, doet er niet toe.’
Een man in een donkere jas zei heel beledigd: ‘Pardon,’ alsof Polly daar stond met de uitdrukkelijke bedoeling om hem bij zijn tabak vandaan te houden, en ze stapte aan de kant, terug in de volle kracht van de wind en regen.
Ze nam een besluit. Ze ging terug naar Highgate om met ma te overleggen over de foto voor het paspoort. Misschien wist zij iemand die hem voor haar kon tekenen.
Dora zat achter de piano; hoe druk ze het ook had, ze oefende elke dag minstens twee uur. Mevrouw Babbit, de poetsvrouw, zong hard voor zich uit in de keuken terwijl ze een kastje uitmestte.
‘Hoe kun je toch spelen met al dat lawaai?’ vroeg Polly, zoals ze altijd deed.
‘Concentratie,’ zei Dora, zoals zij altijd deed.
Enigszins aarzelend, want ze wilde niet beschuldigend klinken, legde Polly haar probleem uit.
‘Daar heb ik nooit bij stilgestaan.’
‘Als ik buitenechtelijk ben, wat het geval is, dan is dat een feit en heeft het geen nut om het te ontkennen,’ zei Polly.
‘Het is ook niet nodig om het van de daken te schreeuwen. Daar heb ik je al die jaren tegen beschermd.’
‘Bovendien zou het niet fijn zijn voor jou als dit bekend wordt. Ik woon hier niet meer, maar jij nog wel. Ik heb mijn hersens afgepijnigd, maar ik ken gewoon niet veel mensen die gestudeerd hebben, behalve de dominee hier en mejuffrouw Murgatroyd.’
‘Ga maar naar dokter Parker,’ zei Dora. ‘Hij weet dat je mijn dochter niet bent en hij zal het voor je tekenen.’
‘Heb je het aan hem verteld?’
‘Ja, toen Ted en ik nog hoopten dat we zelf kinderen zouden krijgen. Hij heeft er al die jaren nooit een woord tegen iemand over gezegd, en dat zal hij nu ook niet doen. Ga maar gauw, dan tref je hem misschien nog voor hij zijn ronde gaat maken.’
Precies op het moment dat de dokter zijn dokterstas in zijn zwarte Wolseley zette, arriveerde Polly bij zijn huis. Toen ze zijn naam riep, keek hij op met de geduldige blik van een arts die probeert te ontsnappen, maar toen hij zag wie het was, begon hij te glimlachen.
‘Ik dacht dat je weer een patiënt was.’
‘Nou, dat ben ik waarschijnlijk ook, maar ik ben niet ziek. Ik ben nooit ziek.’
‘En wat kan ik voor je doen?’
‘Het is een foto voor een paspoort. Daar moet een handtekening op. Ik dacht... Ma zei...’
Dokter Parker keek ineens waakzaam en hij fronste zijn borstelige wenkbrauwen. ‘O, een paspoort. Dan heeft Dora zeker eindelijk de waarheid moeten opbiechten?’
‘Ja.’
Hij liet zijn blik over het formulier gaan. ‘Dit heb ik al vaak genoeg gedaan.’ Hij opende het autoportier. ‘Dat kunnen we niet in de regen doen.’
In de auto hing een muffe, leerachtige geur. Een troostende geur. Hij legde de foto op het stuur en haalde een dikke zwarte vulpen uit zijn binnenzak. Hij schroefde de dop eraf en draaide de foto om. ‘Lees de exacte woorden voor, Polly, en dan kun je me vertellen wie je bent.’ ‘Polyhymnia Tomkins, ben ik bang.’
‘Lieve hemel. Laten we hopen dat ik Polyhymnia kan spellen.’
‘P-O,’ begon Polly.
‘Nee, laat maar. Er is genoeg van de klassieke vakken op school blijven hangen om dit te kunnen. Ze was toch een van de muzen?’
‘Ja.’
‘En Tomkins was Dora’s meisjesnaam. Jij bent de dochter van haar zus.’ Bij het zien van de treurige blik op Polly’s gezicht, zei hij: ‘Kijk niet zo sip, jongedame. Als arts weet ik dat heel veel mensen, zelfs in dit kleine stukje van Londen, niet weten wie ze zijn of denken te zijn. Maar ik heb natuurlijk mijn beroepsgeheim.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Dochters die in werkelijkheid kleindochters zijn, zonen die zijn geboren een jaar nadat de man die officieel hun vader is, ging vechten in de oorlog, zogenaamd getrouwde stellen die nooit voor een geestelijke of een ambtenaar van de burgerlijke stand hebben gestaan. Je geheim is veilig bij me, Polly. En bovendien zul je binnenkort mevrouw Harrington zijn en kan het niemand iets schelen wat je naam voor die tijd was.
‘Nee,’zei Polly terwijl hij op de achterkant van de tweede foto schreef en hem aan haar teruggaf.
‘Berg ze maar veilig op anders gaat de inkt nog uitlopen in de regen en moet het nog een keer. Ga je op huwelijksreis naar het buitenland?’
‘ Roger houdt van de bergen, dus we gaan naar de Alpen.’
‘ De berglucht zal je goeddoen, dan krijg je weer wat kleur op je wangen. Als je dokter kan ik je vertellen dat je er wat bleekjes uitziet.’
'Ik hou niet van de winter. En ik weet niet of ik wel naar de bergen wil. Daar zal het koud zijn.’
‘Maar het is er wel mooi weer.’
Het geboortebewijs kwam in een bruine envelop met het stempel van BiZa erop. Polly aarzelde even, maar haalde het er toen uit en las het. Het was heel kort. Naam, geboorteplaats. Ze zou die dag nog naar het paspoortkantoor gaan, want als ze dat uitstelde, zou ze het misschien nooit meer doen, maar als ze het formulier, de foto’s en het bewijs eenmaal had afgegeven zou ze de zaak uit handen hebben gegeven.
Wat zou Roger zeggen als hij om het geboortebewijs vroeg? Zou hij vragen waarom dat van haar niet volledig was? Kon ze net doen of ze om een verkorte versie had gevraagd omdat die goedkoper was? Dat zou niet echt eerlijk zijn, ze moest moed verzamelen en hem de waarheid over haar afkomst te vertellen.
Met die ongemakkelijke gedachte in haar hoofd ging Polly naar Petty France om daar op een harde houten bank te wachten tot ze werd geroepen om haar papieren te tonen, de formulieren in te leveren en een envelop aan zichzelf te adresseren. Het paspoort kwam drie dagen later, gebosseleerd in goud met het koninklijke wapen en gevuld met stijve lege pagina’s.
En daar, geschreven in een officieel handschrift, stond haar nieuwe identiteit: Polyhymnia Theodora Tomkins. Geboren in Parijs, 1 mei, 1908.