16
Butaso zat in zijn tent en staarde stuurs naar de oude sjamaan die voor hem hurkte. De oude man rolde een stuk gelooide geitenhuid op de aarde uit en gooide daar heel terloops een dozijn vingerbotjes op. De botten waren tot ruwe kubusjes geslepen en op elke zijde waren vreemde symbolen gegraveerd. De sjamaan staarde een tijdje naar de botten - toen keek hij op en zijn donkere, schuinstaande ogen brandden van leedvermaak.
'Je verraad wordt je dood, Butaso,' zei hij.
'Verklaar je nader.'
'Ben ik nog niet duidelijk genoeg geweest? Je bent ten dode opgeschreven. Zelfs op dit moment zweeft er een donkere schaduw boven je ziel.'
'Ik ben sterker dan ooit,' zei Butaso terwijl hij overeind sprong. 'Niets kan me deren.'
'Waarom heb je je woord tegenover IJsogen gebroken?'
'Ik had een visioen. Ik heb vele visioenen. De Geest van de Chaos is met me - hij leidt me.'
'De Geest van de Duistere Daden is de naam die de Nadir hem gegeven hebben, Butaso. Waarom gebruik je die niet? Hij is een bedrieger.'
'Dat vind jij, opa. Maar hij heeft me macht en rijkdom gebracht, en vele vrouwen.'
'Hij heeft je de dood gebracht. Wat eiste hij van je?'
'Dat ik de wagen van IJsogen zou vernietigen.'
'Maar IJsogen leeft nog steeds. Net als zijn vriend, de Zielenrover.'
'Wat heeft dat met mij te maken?'
'Denk je dat ik geen krachten heb? Dwaze sterveling! Sinds de Zielenrover je hart die dag met angst heeft vervuld door je het leven te schenken, brandde je van verlangen om wraak te nemen. Nu heb je zijn vrienden gedood en hij maakt jacht op je. Begrijp je het niet?'
'Ik weet dat ik honderd man de steppen naar hem laat afzoeken. Ze zullen me bij het ochtendgloren zijn hoofd brengen.'
'Deze man is de prins onder de moordenaars. Hij zal aan je jagers ontsnappen.'
'Dat zou je wel aangenaam vinden, nietwaar, Kesa Khan? Je hebt me altijd gehaat.'
'Je hebt een ongelooflijke eigendunk, Butaso. Ik haat je niet, ik veracht je - maar dat is helemaal niet van belang. Deze man moet een halt worden toegeroepen.'
'Wil jij me daarbij helpen?'
'Hij vormt een gevaar voor de Nadirgeneraties die komen gaan. Hij zoekt het Bronzen Harnas, de Gesel van de Nadir; hij mag het doel van zijn zoektocht niet levend bereiken.'
'Gebruik dan de vormveranderaars - spoor hem op.'
'Zij vormen mijn laatste toevlucht,' snauwde Kesa Khan terwijl hij overeind kwam. 'Ik moet nadenken.' Nadat hij de vingerbotjes weer in de zak van geitenleer had gestopt, liep hij de tent uit en staarde omhoog naar de sterren. Er bewoog zich maar weinig om hem heen, alleen de schildwachten die Butaso bewaakten; acht man vormden een cordon rond zijn tent, het zwaard in de hand. Ze keken zwijgend voor zich uit en stampten zo nu en dan met hun voeten tegen de kou.
Kesa Khan liep naar zijn eigen tent waar het slavenmeisje Voltis een komfoor met kolen had aangestoken om de lucht te verwarmen. Ze had ook een kom lyrdd ingeschonken en drie warme stenen in zijn bed gelegd. Hij glimlachte tegen haar en dronk de lyrdd in één teug op, waarna hij voelde hoe de alcohol het vuur door zijn aderen liet stromen.
'Je bent een lief meisje, Voltis. Ik heb iemand zoals jij gewoon niet verdiend.'
'U bent goed voor me geweest,' zei ze met een buiging.
'Zou je graag naar huis teruggaan?'
'Nee, heer, ik wil alleen u dienen.'
Hij was ontroerd door haar oprechtheid en terwijl hij zich vooroverboog, tilde hij haar kin op... en verstijfde.
Acht!!!
Normaal stonden er maar zeven schildwachten rond de tent van Butaso!
Butaso draaide zich om toen de schildwacht binnenkwam. 'Wat wil
je?'
'Ik wil mijn geschenk terug,' zei Waylander. Butaso draaide zich op zijn hakken om terwijl een kreet in zijn keel opwelde - een kreet die gesmoord werd door zes duim glinsterend staal dat in zijn nek sloeg. Zijn vingers graaiden naar het lemmet en zijn ogen puilden uit hun kassen in zijn doodsstrijd; toen zakte hij op zijn knieën, zijn blik strak op de lange gestalte gericht die onbewogen voor hem stond.
Het laatste wat hij hoorde voor zijn ogen dichtvielen was het gekletter van staal, toen de schildwachten de tent binnenrenden.
Waylander draaide zich om en pareerde een wilde houw met zijn zwaard. Met een draai van zijn pols liet hij het wapen van zijn tegenstander door de lucht vliegen. De schildwacht rukte een mes uit de schede, maar stierf toen het zwaard van Waylander tussen zijn ribben schoot. De andere schildwachten vielen aan en drongen de moordenaar achteruit naar het midden van de tent.
'Leg je wapen neer,' siste Kesa Khan vanuit de ingang. Waylander keek ijzig naar de ring van staal om hem heen die steeds nauwer werd.
'Kom het maar halen,' zei hij.
Toen de Nadir aanvielen, flitste Waylanders zwaard naar voren en een man viel schreeuwend neer. Toen sloeg iemand met het plat van zijn zwaard tegen Waylanders hoofd en hij viel. Hij worstelde om overeind te komen, maar stompende vuisten duwden hem neer en de duisternis spoelde als een golf over hem heen ...
Hij kwam bij van de pijn - niet-afnemende, kloppende pijn. Zijn vingers waren gezwollen en de zon scheen genadeloos op zijn naakte lichaam. Hij hing aan zijn polsen aan een paal in het midden van het kamp van de Nadir; ze hadden zijn Nadirkleren van zijn lijf gerukt en hem in de zon opgehangen, en hij kon zijn marmerwitte huid al voelen branden. Zijn gezicht en zijn armen liepen geen gevaar omdat die zo bruin waren als leer, maar zijn lichaam was nooit aan het onbarmhartige zonlicht blootgesteld geweest en zijn borst en schouders voelden al aan alsof ze in brand stonden. Hij probeerde zijn ogen te openen, maar dat lukte alleen bij het linker; het rechter was helemaal opgezwollen en zat dicht. Zijn mond was uitgedroogd, zijn tong leek van hout.
Zijn handen klopten en waren bijna paars. Hij trok zijn voeten onder zich en kwam overeind, zodat de druk op zijn gezwollen polsen afnam. Onmiddellijk plantte iemand een vuist in zijn maag. Hij vertrok zijn gezicht van pijn en beet zo hard op zijn gezwollen lip dat het bloed naar zijn kin stroomde.
'We hebben een paar leuke dingen voor je bedacht, jij hoerenzoon,' zei een stem.
Waylander hield zijn hoofd schuin en zag een jongeman van normaal postuur voor zich staan - zijn vette zwarte haar was in een paardenstaart samengebonden en zijn gelaatstrekken waren nauwelijks te onderscheiden, omdat hij zijn gezicht als teken van rouw met as had ingesmeerd.
Waylander wendde zijn hoofd af en de man sloeg hem opnieuw.
'Laat dat!' beval Kesa Khan.
'Hij behoort mij toe.'
'Gehoorzaam, Gorkai,' beval de oude man.
'Zijn dood moet pijnlijk zijn en hij zal mijn vader gaan dienen in de Leegte.'
De jongeman liep weg en Waylander keek naar de oude man.
'Je hebt ons een dienst bewezen, Zielenrover, je hebt een dwaas van het leven beroofd die ons naar de ondergang zou hebben geleid.' Waylander zei niets. Zijn mond was vol bloed, dat zijn tong bevochtigde en zijn droge keel verlichtte.
Kesa Khan glimlachte.
'Bloed zal je dorst niet lessen. Vandaag nemen we je mee naar de vlakte, waar we zullen toezien hoe je ziel door het brandende zand uit je lichaam wordt gezogen.'
De dag verstreek traag en de pijn werd erger. Waylander sloot zijn
geest af tegen het gloeien van zijn vlees en deed zijn uiterste
best om kalm te blijven door langzaam en diep adem te halen om
zoveel mogelijk energie te bewaren voor het moment dat de Nadir hem
los zouden maken. Als ze hem naar de vlakte wilden meenemen, zouden
ze hem eerst van de paal los moeten snijden - op dat moment zou hij
op hen af springen en hen dwingen hem te doden.
Zijn gedachten dwaalden af en herinneringen van jaren geleden kwamen boven. Opnieuw zag hij de jonge, idealistische Dakeyras: het kind dat ernaar verlangde om soldaat te worden, om in het leger van Orien, de Bronzen Krijgerkoning, te dienen. Hij herinnerde zich de dag dat Orien met zijn zegevierende leger door de straten van Drenan was getrokken. De mensen hadden gejuicht en bloemen gegooid. In de ogen van de tienjarige Dakeyras had de koning wel een reus geleken terwijl zijn wapenrusting oogverblindend glansde in de middagzon. Orien had zijn drie jaar oude zoon voor zich op het paard gehad en het kind, geschrokken door het lawaai van de menigte, was in tranen uitgebarsten. Toen had de koning hem hoog opgetild en hem liefdevol gekust. Dakeyras had van dat ogenblik van warmte genoten.
Toen was de herinnering aan dat tafereel op slag verdwenen en zijn geest toonde hem opnieuw het beeld van koning Niallad, die in elkaar zakte met Waylanders schicht in zijn rug. Het tafereel bracht hem terug naar het heden en hij voelde de pijn weer komen opzetten. Hoe had dit edele jonge kind in een gevoelloze moordenaar kunnen veranderen?
Zijn polsen deden pijn en hij besefte dat hij opnieuw door zijn knieën was gezakt; hij dwong zichzelf rechtop te staan en opende zijn gezonde oog. Een groep Nadirkinderen hurkte voor hem neer en een van hen sloeg met een stok naar zijn been.
Een Nadirkrijger stapte naar voren en sloeg de jongen met een welgemikte slag tegen de grond.
Waylanders gedachten dwaalden opnieuw af terwijl hij zijn ogen gesloten hield. Hij voelde een steek in zijn hart toen hij het beeld weer zag van het kind dat door zijn liefhebbende vader omhoog werd getild. Door de kus was de jongen op slag getroost en hij was gaan lachen terwijl hij de koning begon na te doen die naar de menigte zwaaide. Kleine Niallad, de hoop voor morgen. Op een dag, had Dakeyras toen gedacht, zal ik hen dienen zoals mijn vader Orien dient.
'Waylander,' riep een stem en hij opende zijn ogen. Er stond niemand in de buurt, maar de stem kwam opnieuw, diep in zijn geest. 'Sluit je ogen en ontspan je.' Waylander deed wat hem gevraagd werd en zijn pijn verdween toen hij in een diepe slaap wegzonk. Hij merkte dat hij op een kale heuvelhelling onder vreemde sterren stond, helder, dichtbij en volkomen rond. Aan de hemel hingen twee manen - de een zilver, de ander doorschoten met blauw en groen als marmer. Op de heuvelhelling zat Orien, een stuk jonger en meer lijkend op de koning uit Waylanders herinnering.
'Kom bij me zitten.'
'Ben ik gestorven?'
'Nog niet, hoewel het niet lang meer zal duren.'
'Ik heb gefaald.'
'Je hebt je best gedaan - meer kan men niet van je verlangen.'
'Ze hebben de vrouw gedood van wie ik hield.'
'En je hebt wraak genomen. Was het bevredigend?'
'Nee, ik voelde niets.'
'Dat is de waarheid, die je jaren geleden had moeten inzien, toen je jacht maakte op de mannen die je gezin hadden vermoord. Je bent een zwak mens, Waylander, dat je je zo gemakkelijk tot een speelbal van de gebeurtenissen laat worden. Maar je bent niet slecht.'
'Ik heb je zoon gedood. Voor geld.'
'Ja, dat ben ik niet vergeten.'
'Het lijkt zo onbenullig als ik zeg dat het me spijt, maar toch is het zo.'
'Het is nooit onbenullig. Het kwaad is geen rots steen, onbeweeglijk en vast van vorm - het is een kanker die almaar voortwoekert en groter wordt. Vraag het iedere soldaat die in de strijd is geweest. Nooit vergeet je de eerste man die je hebt gedood, maar de tiende kun je je voor al het goud van de wereld niet herinneren.'
'Ik kan me de tiende herinneren,' zei Waylander. 'Het was een rover die Kityan heette, een Nadirhalfbloed. Ik achtervolgde hem naar een kleine stad ten oosten van Skeln...'
'En je doodde hem met je blote handen, nadat je met je duimen zijn ogen had uitgedrukt.'
'Ja. Hij was een van degenen die mijn vrouw en kinderen hadden gedood.'
'Vertel me eens, waarom heb je tussen de doden niet naar Danyal gezocht?'
Waylander wendde zijn hoofd af en slikte moeilijk. 'Ik heb één keer gezien hoe moordenaars de vrouw van wie ik hield hadden achtergelaten. Ik kon zoiets geen tweede keer meer aanzien.'
'Als je de kracht had kunnen opbrengen om te zoeken, zou je nu niet in het kamp van de Nadir aan een paal gebonden zijn. Ze leeft, want Durmast heeft haar gered.'
'Het is niet waar!'
'Waarom zou ik liegen, Waylander?'
'Kun je me helpen om te ontsnappen?'
'Nee.'
'Dan zal ik sterven.'
'Ja,' zei Orien triest. 'Je bent stervende. Maar het gebeurt pijnloos.'
Waylander knikte en met een ruk draaide hij zijn hoofd. 'Op dit moment, bedoel je?'
'Natuurlijk.'
'Breng me terug, verdomme!'
'Wil je terug naar die pijn en de dood?'
'Het is mijn leven, Orien. Het mijne! Ik heb eerder pijn geleden en ik kan ertegen, maar tot het moment van mijn dood wil ik me niet overgeven. Niet aan jou, niet aan de Nadir, aan niemand. Breng me terug!'
'Sluit je ogen, Waylander, en bereid jezelf voor op de pijn.'
Waylander kreunde toen de kwelling terugkeerde en het geluid liet zijn droge gezwollen keel barsten. Hij hoorde een man lachen en merkte dat er een menigte om hem heen was komen staan.
De jongeman, Gorkai, grijnsde breed. 'Ik zei jullie wel dat hij nog leefde. Mooi! Geef hem te drinken, ik wil dat hij iedere snee voelt.'
Een gedrongen krijger rukte Waylanders hoofd achterover om water uit een stenen kruik tussen zijn gebarsten lippen te gieten. Aanvankelijk kon hij niet slikken, maar liet hij het vocht door zijn droge keel naar beneden druppelen.
'Genoegt' zei Gorkai. 'Luister goed, moordenaar: we brengen over je hele lichaam ondiepe sneden aan die we daarna met honing insmeren. Daarna begraven we je naast een mierennest. Begrijp je?'
Waylander zei niets. Zijn mond was vol water en elke paar seconden liet hij een klein beetje door zijn keel stromen om de pijn daar te verzachten.
Gorkai trok een krom mes en bewoog zich naar voren, toen hij het geluid van galopperende hoeven hoorde. Hij bleef staan en keerde zich om. De menigte week uiteen toen een ruiter met donderend geweld het kamp binnen kwam rijden. Waylander keek op, maar de zon scheen recht achter de ruiter.
De Nadir stoven uiteen toen de ruiter naderde en Gorkai, die zijn hand boven zijn ogen had gelegd tegen de felle zon, schreeuwde: 'Dood hem!' De Nadir renden weg om hun wapens te halen; Gorkai greep zijn mes steviger vast en keerde zich naar Waylander. Het lemmet ging omhoog ... Maar een kruisboogschicht doorboorde zijn slaap en hij stortte ter aarde. De ruiter hield naast de paal de teugels in en sneed de touwen boven Waylanders polsen door. Hij zakte voorover, herstelde zich en wankelde naar het paard, toen twee Nadir met het zwaard in de hand naar voren kwamen rennen. Nadat hij zijn kruisboog had laten vallen trok de ruiter Waylander voor zich in het zadel; toen hieuw hij met zijn zwaard en de Nadir sprongen achteruit. Pijlen flitsten langs de ruiter heen en deze zette zijn paard aan tot een galop.
De zadelknop drukte in Waylanders zij en hij viel bijna toen het paard in de richting van de heuvels galoppeerde. Hij zag de tenten voorbij schieten en twee keer zag hij hoe schutters hun bogen spanden. Het dier haalde zwaar adem toen ze de bomen bereikten. Achter hen kon Waylander het gedreun van hoeven en de woedende kreten van de achtervolgers horen. De ruiter liet zijn paard in een ondiepte stoppen en gooide Waylander op de grond. Hij kwam met een dreun neer en richtte zich toen op zijn knieën op; zijn handen waren nog steeds gebonden.
Cadoras boog zich over hem heen toen Waylander zijn armen uitstak. Zijn zwaard schoot omlaag en de touwen gingen doormidden. Waylander keek om zich heen en zag dat zijn eigen paard aan een struik vast stond terwijl zijn kleren en zijn wapens aan het zadel waren gebonden. Bij de bomen lag het naakte lijk van de Nadirkrijger die Waylander de vorige nacht had gedood.
Hij wankelde naar zijn paard, trok de teugels los en klom moeizaam in het zadel. Toen waren ze er vandoor, waarbij ze een smal pad tussen de bomen volgden.
Achter hen kwamen de Nadir steeds dichterbij en de pijlen schoten gevaarlijk dicht langs de vluchtelingen. Toen waren de twee mannen tussen de bomen vandaan en reden ze over open terrein.
'Ik hoop dat je paard kan springen,' gilde Cadoras.
Waylander spande zich in om voor zich uit te kijken en hij voelde de angst in zich opkomen toen hij zag dat het pad abrupt bij een afgrond eindigde. Cadoras spoorde zijn rijdier nog meer aan. 'Achter me aan!' schreeuwde hij.
Zijn enorme grijze ruin vloog over de kloof en Waylander drukte zijn hielen in de flanken van zijn rijdier. De sprong was minder dan tien voet. Beneden stroomde een snelle rivier over de rotsen. Cadoras' paard kwam goed terecht en gleed door over de losse stenen. Waylander viel bijna toen zijn rijdier sprong, maar hij hield zich grimmig vast. Het paard wankelde toen het aan de andere zijde terechtkwam, maar het herstelde zich en droeg zijn ruiter buiten het bereik van de bogen. Waylander draaide zich om in het zadel en zag de Nadir in een rij langs de rand van de kloof staan; de sprong was te groot voor hun pony's.
De twee mannen drongen dieper de bergen in, waarbij ze over rotsen en door beken reden. Waylander zwaaide in het zadel, pakte toen de veldfles van zijn zadelknop en dronk enkele flinke teugen. Nadat hij zich had omgedraaid, trok hij zijn mantel uit de zadelrol en sloeg die om zijn gloeiende schouders. Tegen het vallen van de avond, toen ze een klein bos bereikten waar de bomen dicht opeen stonden, viel Cadoras plotseling uit het zadel. Waylander steeg af, bond zijn paard vast en knielde naast de gevallen man neer. Toen pas zag hij de drie pijlen die uit Cadoras' rug staken. De mantel van de man was doorweekt van het bloed. Voorzichtig hield Waylander hem in een zittende houding en Cadoras' hoofd viel achterover tegen Waylanders borst. Toen Waylander omlaag keek zag hij een vierde pijl die diep in de linkerzijde van de man stak.
Cadoras opende zijn ogen. 'Dit lijkt me een goede plek voor een kamp,' fluisterde hij.
'Waarom ben je teruggekomen om me te redden?'
'Wie zal het zeggen? Geef me wat te drinken.'
Voorzichtig zette Waylander de stervende man met zijn rug tegen een boom voor hij een veldfles ging halen. Cadoras nam een lange teug. 'Ik ben je gevolgd. Ik vond de Nadir die je had gedood en zag dat je zijn kleren had gepakt. Ik vermoedde toen dat je iets dwaas wilde ondernemen.'
'Je bedoelt zo dwaas als een kamp van de Nadir in je eentje aanvallen?'
Cadoras grinnikte en vertrok zijn gezicht van de pijn. 'Dwaas van mij, nietwaar? Maar ja, ik ben nooit een echte held geweest. Ik vond dat ik het toch een keertje moest proberen - ik denk niet dat ik het nog eens zal doen.'
'Moet ik die pijlen uit je lichaam halen?'
'Wat voor zin heeft dat? Je zou me gewoon aan stukken trekken. Weet je... in al die jaren ben ik maar één keer gewond geraakt, en dat was een oppervlakkige snee in mijn gezicht, waaraan ik dat afschuwelijke litteken over heb gehouden. Vreemd, vind je niet? Mijn hele leven heb ik de ene wandaad na de andere gepleegd en de ene keer dat ik iets goeds probeer te doen, wordt het mijn dood. Er is gewoon geen rechtvaardigheid op de wereld!'
'Waarom heb je het gedaan? Eerlijk zeggen!'
Cadoras leunde achterover en sloot zijn ogen. 'Ik wou dat ik het wist. Denk je dat er een hemel is?'
'Ja,' loog Waylander.
'Denk je dat één goede daad tegen een heel leven van misdaad opweegt?'
'Ik weet het niet. Ik hoop het.'
'Waarschijnlijk niet. Weet je waarom ik nooit ben getrouwd? Nooit iemand tegengekomen die me aardig vond. Eigenlijk geen verrassing - ik heb mezelf ook nooit zo gemogen. Luister, je moet Durmast niet vertrouwen, hij heeft je verraden. Kaem heeft hem een flinke som geld voor het Harnas beloofd.'
'Dat weet ik.'
'Dat wéét je? En toch reis je met hem samen?'
'Het leven is een raadsel,' zei Waylander. 'Hoe voel je je?'
'Dat is een belachelijk vraag. Ik kan mijn benen niet meer voelen en mijn rug brandt als de hel. Heb jij ooit vrienden gehad, Waylander?'
'Ja. Lang geleden.'
'Was dat prettig?'
'Ja.'
'Dat kan ik me voorstellen. Ik denk dat je moet maken dat je wegkomt. De Nadir zullen nu wel gauw hier zijn.'
'Ik blijf nog eventjes.'
'Doe niet zo edel,' snauwde Cadoras. 'Ga het Harnas halen! Ik zou het ellendig vinden om te merken dat ik vergeefs gestorven ben. Neem mijn paard mee - ik wil niet hebben dat een van die hondenvreters het krijgt. Maar kijk uit voor hem, het is een nukkig beest; hij bijt je hand eraf als hij de kans krijgt.'
'Ik zal voorzichtig zijn.' Waylander tilde Cadoras' hand op en kneep er even in. 'Dank je, vriend.'
'Maak nu dat je weg komt. Ik wil alleen sterven.'