7

 

De oude vesting had drie goede muren, elk twintig voet hoog. De vierde was door de dorpelingen gesloopt, die de stenen als fundering hadden gebruikt. Nu was het dorp verlaten en de vesting waakte als een invalide reus over de resten. De donjon - voor zover de vesting die naam nog verdiende - was vochtig en koud, omdat een deel van het dak enkele jaren terug was ingezakt. Ook waren er sporen die erop wezen dat de grote zaal als koeienstal was gebruikt: de stank hing er nog, ook al waren de dieren al jaren geleden weggehaald.

Gellan liet de karren de binnenplaats op rijden en plaatste ze tegen de resten van de vierde muur, zodat ze een borstwering tegen een eventuele Vagriaanse aanval konden vormen. De regen plensde neer en ranselde de stenen van de oude kantelen, waardoor die glommen als marmer.

Felle bliksemschichten schoten langs de nachtelijke hemel en de donder rommelde in het oosten terwijl Gellan zijn mantel dicht om zich heen trok en naar het noorden tuurde. Sarvaj klom de krakende, rottende trappen naar de kantelen op en kwam naast zijn commandant staan.

'Ik hoop dat u gelijk hebt,' zei hij, maar Gellan antwoordde niet. Zijn wanhoop was bijna volkomen.

Op de eerste dag was hij ervan overtuigd geweest dat de Vagrianen hen zouden vinden. De tweede dag waren zijn zorgen alleen maar groter geworden. Op de derde dag begon hij een sprankje hoop te koesteren dat ze binnenkort in triomf het Skultikwoud zouden binnentrekken.

Toen was het onweer losgebarsten, waardoor de wagens in een zee van modder vast waren komen te zitten. Op dat moment had hij de voorraden moeten vernietigen en in volle vaart naar het woud moeten vluchten - dat wist hij nu. Maar hij had te lang geaarzeld en de Vagrianen hadden hem met een omtrekkende beweging de pas afgesneden.

Ze hadden nog tijd gehad om een snelle aanval te doen en er dan vandoor te gaan - zoals Jonat had voorgesteld - maar op dat moment was het voor Gellan gewoon een obsessie geworden om de voorraden bij Egel te krijgen.

Hij had gehoopt dat er zich niet meer dan zo'n tweehonderd Vagrianen voor hem zouden bevinden. Hij was afgeslagen naar het westen, naar de vervallen vesting van Masin. Vijftig krijgers konden haar gemakkelijk drie dagen lang tegen een overmacht van tweehonderd man verdedigen. Ondertussen had hij drie koeriers naar het Skultikwoud gestuurd met het verzoek om hem zo snel mogelijk te hulp te komen.

Maar het geluk had Gellan nu werkelijk in de steek gelaten. Zijn verkenners waren teruggekomen met het bericht dat de vijand vijfhonderd man sterk was en dat de kans groot was dat ze bij de eerste aanval onder de voet zouden worden gelopen. Hij had de verkenners meteen naar Egel doorgestuurd en niemand in de vesting kende de werkelijke sterkte van hun tegenstanders. Gellan voelde zich een verrader dat hij dit voor Sarvaj geheim hield, maar het moreel stond toch al onder zware druk.

'We kunnen ze het hoofd bieden,' zei Gellan tenslotte, 'zelfs als ze meer mannen hebben dan we denken.'

'De westelijke muur stelt niet veel meer voor. Een boos kind schopt er zo een gat in,' zei Sarvaj. 'En de barricade van de wagens zal het ook niet lang houden.'

'Het zal wel lukken.'

'U denkt dus dat er maar tweehonderd man zijn?'

'Misschien driehonderd,' gaf Gellan toe.

'Ik hoop van niet.'

'Denk aan het handboek, Sarvaj - en ik citeer: ''Een goede vesting kan standhouden tegen een vijand die tien keer zo sterk is als de verdedigers.'"

'Ik wil een meerdere niet tegenspreken, maar had het handboek het niet over "vijf keer"?'

'We zullen het nakijken wanneer we terug zijn in het Skultikwoud.'

'Jonat loopt weer te klagen. Maar de mannen zijn blij dat ze onderdak zijn; in de donjon hebben ze een vuur aangestoken. Waarom gaat u niet een poosje naar binnen?'

'Maak je je zorgen om mijn oude botten?'

'Ik vind dat u wat rust moet nemen. Morgen kan het een spannende dag worden.'

'Ja, je hebt gelijk. Zorg dat de waakzaamheid van de wachtposten niet verslapt, Sarvaj.'

'Ik zal mijn best doen.'

Gellan liep naar de trap en kwam toen terug. 'Er zijn meer dan vijfhonderd Vagrianen,' zei hij.

'Daar had ik al zo'n vermoeden van,' zei Sarvaj. 'Gaat u nu maar slapen. En kijk uit voor die traptreden - elke keer als ik ze op of af moet, doe ik eerst een schietgebedje!'

Voorzichtig ging Gellan de trap af en liep toen over de met kinderkopjes geplaveide binnenplaats naar de donjon. De hengsels van de poorten waren doorgeroest, maar de soldaten hadden de deuren in de openingen klemgezet. Gellan wrong zich door de overgebleven spleet naar binnen en liep naar de enorme haard. Het vuur was een ware zegen en hij verwarmde zijn handen aan de vlammen. De mannen waren stil geworden toen hij binnenkwam, maar nu kwam een van hen - Vanek - naar hem toe.

'We hebben een vuur voor u aangestoken, meneer,' zei Vanek. 'In de oostelijke kamer. Daar ligt ook een strozak als u misschien wat wilt slapen.'

'Dank je, Vanek. Jonat, kan ik je even spreken?'

De lange magere Jonat kwam overeind en liep achter zijn commandant aan. Sarvaj had natuurlijk weer over hem geklaagd, veronderstelde hij, en hij bedacht vast hoe hij zich het beste kon verdedigen. Eenmaal in het kleine vertrek legde Gellan zijn mantel en borstkuras af en ging voor het knetterende vuur staan.

'Weet je waarom ik je heb bevorderd?' vroeg Gellan.

'Omdat u dacht dat ik tegen die taak opgewassen was?' veronderstelde Jonat.

'Meer dan dat. Ik was ervan overtuigd dat je dat was. Je hebt mijn vertrouwen, Jonat.'

'Dank u, meneer,' zei Jonat onbehaaglijk.

'Daarom wil ik je het volgende vertellen - maar ik wil ook dat je dat vannacht nog voor jezelf houdt. We staan tegenover een overmacht van minstens vijfhonderd man.'

'Dat houden we nooit!'

'Ik hoop van wel, want Egel heeft deze voorraden dringend nodig. Drie dagen moeten we stand zien te houden, meer is niet nodig. Ik wil dat jij de westelijke muur verdedigt. Kies twintig mannen uit - de beste boogschutters en zwaardvechters - maar houd stand!'

'We zouden een snelle uitval kunnen doen en ervandoor gaan; dat kunnen we nog steeds.'

'Egel heeft vierduizend man en die hebben dringend voedsel, medicijnen en uitrustingsstukken nodig; de mensen van Skarta lijden zelf honger om hen van eten te voorzien. Maar zo kan het niet veel langer doorgaan. Ik heb de wagens vanavond gecontroleerd. Er zijn ruim twintigduizend pijlen, extra bogen, zwaarden en speren; verder gezouten vlees, gedroogd fruit en meer dan honderdduizend zilverstukken.'

'Honderdduizend... Dat is hun soldij!'

'Precies. Maar met dat geld kan Egel zelfs voorraden bij de Nadir aanschaffen.'

'Geen wonder dat ze vijfhonderd man hebben gestuurd om die wagens terug te halen. Het verbaast me dat het er geen duizend zijn.'

'We zullen ze laten wensen dat ze met zoveel waren,' zei Gellan. 'Kun jij de westelijke muur met twintig man verdedigen?'

'Ik zal het proberen.'

'Meer vraag ik niet van je.'

Nadat Jonat vertrokken was, strekte Gellan zich op de strozak uit. Hij rook naar stof en schimmel, maar voelde fijner aan dan een hemelbed met zijden lakens.

Twee uur voor het aanbreken van de dag viel Gellan in slaap. Vlak voor hij insliep dacht hij aan de dag dat hij zijn kinderen had meegenomen naar de bergen om daar met hen te spelen.

Als hij had geweten dat het hun laatste dag samen zou zijn, zou hij alles heel anders hebben gedaan. Hij zou hen hebben omhelsd en ze verteld hebben hoeveel hij van hen hield ...

 


Gedurende de nacht dreef het onweer over en aan de stralend blauwe ochtendhemel was geen wolkje meer te zien. Binnen het uur nadat er ruiters in het oosten waren gezien, werd Gellan gewekt. Hij kleedde zich snel aan, schoor zich en liep toen naar de muur.

In de verte zag hij twee paarden die zich langzaam en zwaar beladen voortbewogen. Toen ze dichterbij kwamen, zag Gellan dat op een paard een man en een vrouw zaten, en op het tweede rijdier een man en twee kinderen.

Toen ze dichterbij kwamen wuifde hij dat ze om de vesting heen naar de verwoeste poort aan de westzijde moesten rijden en hij beval de wagen opzij te trekken, zodat de paarden naar binnen konden.

'Ondervraag hen,' beval hij Sarvaj.

De jonge soldaat liep de trap af naar de binnenplaats toen de groep afsteeg, en zijn blik viel onmiddellijk op de man in de zwarte leren mantel. Een lange man, met zwart haar dat met plukken grijs doorschoten was, en ogen zo diep bruin dat er geen spoor van de pupillen te zien leek. Zijn gezicht stond grimmig en hij bewoog zich met afgemeten bewegingen voort, altijd in evenwicht. In zijn hand hield hij een kleine zwarte kruisboog terwijl aan zijn brede zwarte gordel enkele messen hingen.

'Goede morgen,' zei Sarvaj. 'Hebben jullie een lange reis achter de rug?'

'Lang genoeg,' antwoordde de man terwijl hij omkeek naar de wagens die weer op hun plaats gerold werden.

'Het is misschien veiliger voor jullie om verder te trekken.'

'Nee,' zei de man kalm. 'De Vagriaanse verkenners rijden overal op de vlakte rond.'

'Ze zijn op zoek naar ons,' zei Sarvaj.

De man knikte en liep naar de kantelen terwijl Sarvaj zich tot de andere man wendde die bij een jonge vrouw met twee kinderen stond.

'Welkom in Masin,' zei hij terwijl hij zijn hand uitstak, die Dardalion stevig schudde. Sarvaj boog voor Danyal en hurkte toen voor de kinderen neer. 'Ik heet Sarvaj,' zei hij tegen hen terwijl hij zijn helm met vederbos afzette. De meisjes verscholen zich bang achter Danyals rok en wendden hun gezicht af.

'Ik heb altijd goed met kinderen om kunnen gaan,' zei hij met een ironisch lachje.

'Ze hebben ontzettend veel meegemaakt,' zei Danyal, 'maar over een poosje zal het wel beter met ze gaan. Hebt u misschien ook iets te eten?'

'Wat onachtzaam van me. Kom maar mee.'

Hij nam hen mee de donjon in, waar de kok een maaltijd van warme havermout en koud varkensvlees klaarmaakte. Ze gingen aan een provisorische tafel zitten en de kok zette ieder een bord havermout voor, maar na één hap schoven de kinderen dat weg.

'Het is vies,' zei Miriel.

Een van de mannen die aan een tafel in de buurt zaten, kwam naar hen toe.

'Wat is er mis mee, prinses?'

'Het smaakt zuur,' zei ze.

'Je hebt een beetje suiker in je haar verstopt zitten. Waarom roer je dat er niet door?'

'Ik heb geen suiker,' zei ze.

De man boog zich over haar heen, woelde wat door haar haar en deed toen zijn hand open. In de palm lag een klein leren zakje. Hij maakte het open en strooide wat suiker op de havermout.

'Zit er ook suiker in mijn haar?' vroeg Krylla gretig.

'Nee, prinses, maar ik weet zeker dat je zusje de hare graag met je wil delen.' Hij strooide de rest van zijn kleine voorraad suiker over Krylla's bord en de meisjes begonnen te eten.

'Dankjewel,' zei Danyal.

'Graag gedaan, dame. Ik heet Vanek.'

'Je bent een vriendelijk mens.'

'Ik houd van kinderen,' zei hij en liep toen terug naar zijn tafel. Danyal zag dat hij een beetje mank liep.

'Twee jaar geleden is zijn paard boven op hem gevallen, waardoor zijn voet werd verbrijzeld. Hij is een aardige kerel,' zei Sarvaj.

'Hebben jullie hier ook wat extra wapens?' vroeg Dardalion.

'We hebben wat Vagriaanse voorraden te pakken gekregen. Er zijn zwaarden, bogen en borstkurassen.'

'Moet je werkelijk vechten, Dardalion?' vroeg Danyal.

Omdat Sarvaj de bezorgdheid in haar stem hoorde, richtte hij zijn blik op de jongeman. Hij zag er sterk genoeg uit, al stond zijn gezicht nogal vriendelijk - meer een geleerde dan een krijger, vond Sarvaj. Dardalion stak zijn hand uit en pakte die van Danyal zonder iets te zeggen.

'Je hoeft niet te vechten,' zei Sarvaj. 'Daar ben je niet toe verplicht.'

'Dank je, maar ik heb mijn weg gekozen. Wil je mij helpen om een wapen te kiezen? Ik heb daar niet zoveel verstand van.'

'Natuurlijk. Zou je me iets over je vriend kunnen vertellen?'

'Wat wil je weten?' vroeg Dardalion.

Sarvaj grinnikte. 'Hij lijkt me eerder een soort eenzame wolf,' zei hij aarzelend. 'Niet iemand die ik in het gezelschap van een vrouw en kinderen zou verwachten.'

'Hij heeft ons leven gered,' zei Dardalion, 'en dat zegt meer over hem dan zijn uiterlijk.'

'Inderdaad,' gaf Sarvaj toe. 'Hoe heet hij?'

'Dakeyras,' zei Dardalion snel.

Sarvaj zag de trek op Danyals gezicht en vroeg niet verder; er waren belangrijker kwesties dan iemand die zijn naam had veranderd. Het was heel goed mogelijk dat Dakeyras een bandiet was. Zes maanden geleden zou dat van betekenis zijn geweest, nu was het volslagen onbelangrijk.

'Hij had het over Vagriaanse verkenners,' vroeg Sarvaj. 'Heb je die ook gezien?'

'Er zijn iets minder dan vijfhonderd soldaten,' zei Dardalion. 'Ze kampeerden in een dal in het noordoosten.'

'Waar?'

'Ze vertrokken een uur voor het aanbreken van de dag, op zoek naar een spoor van de wagens.'

'Je weet heel wat over hun bewegingen.'

'Ik ben een mysticus. Vroeger was ik een Bronpriester.'

'En je wilt wapens?'

'Ik heb een heel andere kijk op de wereld gekregen.'

'Kun je zien waar de Vagrianen op dit moment zijn?'

Dardalion sloot zijn ogen en steunde zijn hoofd in zijn handen. Enkele ogenblikken later deed hij ze weer open. 'Ze hebben de sporen gevonden waar jullie naar het westen zijn afgeslagen. Nu komen ze hierheen.'

'Van welk regiment zijn ze?'

'Ik heb geen idee.'

'Beschrijf hun wapens maar.'

'Blauwe mantels, zwarte borstkurassen en helmen die hun gezicht bedekken.'

'Zijn de vizieren glad of gebosseleerd?'

'Op hun voorhoofd hebben ze het reliëf van een grauwende wolf.'

'Dank je, Dardalion. Willen jullie me verder verontschuldigen?' Sarvaj stond van tafel op en liep terug naar de kantelen, waar Gellan toezicht hield op het uitdelen van pijlen aan de mannen: elke man kreeg een koker met vijftig pijlen.

Sarvaj zette zijn helm af en streek met zijn hand door zijn dunner wordende haar.

'Vertrouw je die man?' vroeg Gellan, nadat Sarvaj hem het nieuws had doorgegeven.

'Ik geloof dat hij eerlijk is. Maar ik kan me natuurlijk ook vergissen.'

'Over een uur weten we het zeker.'

'Ja. Maar als hij gelijk heeft, dan staan we tegenover de Honden.'

'Het zijn gewoon mannen, Sarvaj; ze hebben niets bovennatuurlijks.'

'Het is niet het bovennatuurlijke waarover ik me zorgen maak,' zei de soldaat. 'Het is het gegeven dat ze altijd winnen.'

 


Waylander haalde het zadel van zijn paard en borg zijn zadeltassen in de donjon op. Toen liep hij met zijn wapens naar de afgebrokkelde borstwering van de westelijke muur. Hij legde zes werpmessen en twee kokers met schichten voor zijn kruisboog neer, zodat ze meteen voor het grijpen waren. Toen zag hij Dardalion en Sarvaj bij een wagen onder aan de oostelijke muur staan; hier waren de wagens in een rij achter elkaar gezet, zodat ze een kraal voor de ossen vormden.

Waylander liep over de binnenplaats. Dardalion had de schede met het zwaard dat hij van de dode rover had meegenomen van zijn gordel afgegespt en in plaats daarvan een sabel van blauw staal gekozen. Het slagzwaard was te zwaar geweest voor de tengere priester. Sarvaj pakte een borstkuras onder een stuk zeildoek vandaan. Het was in oliedoek gewikkeld, en toen hij dat eraf wikkelde glinsterde het als zilver in de zon.

'Een Vagriaanse officier van de Blauwe Ruiters,' zei Sarvaj. 'Speciaal op bestelling gemaakt. Pas het eens.' Nadat hij wat onder enkele andere spullen in de wagen had gerommeld, trok hij een groot pak te voorschijn. Toen hij het openscheurde, bleek er een witte mantel in te zitten die afgezet was met leer.

'Zo spring je net zo in het oog als een duif tussen de kraaien,' zei Waylander, maar Dardalion grinnikte alleen maar en gooide de mantel zwierig over zijn schouders. Hoofdschuddend klom Waylander op de wagen en koos voor zichzelf twee korte zwaarden van blauw staal in bijpassende schedes; deze hing hij aan zijn riem. De sneden waren bot en hij liep terug naar de westelijke muur om ze te gaan slijpen.

Toen Dardalion zich bij hem voegde, keek Waylander spottend, alsof hij zijn ogen niet kon geloven. Een helm met een pluim van wit paardenhaar was onder zijn kin vastgegespt en de met leer afgezette mantel hing over een glinsterend kuras waarin een adelaar in volle vlucht was uitgehamerd. Een leren kilt met zilveren plaatjes beschermde Dardalions dijen terwijl hij zilveren beenbeschermers om zijn onderbenen had gegespt. Hij droeg een cavaleriesabel aan zijn zij, en op zijn linkerheup hing een lang gebogen mes in een met juwelen bezette schede.

'Je ziet er belachelijk uit,' zei Waylander.

'Waarschijnlijk wel. Maar is het geschikt voor zijn doel?'

'Als je wilt dat alle Vagrianen op je afkomen als vliegen op een koeienvla wel.'

'Ik voel me tamelijk dwaas.'

'Trek die rotzooi dan uit en zoek iets wat minder opvallend is.'

'Nee. Ik kan het niet uitleggen, maar dit is goed.'

'Blijf er dan een flink eind mee uit mijn buurt, priester. Ik wil graag blijven leven!'

'Moet jij dan geen borstkuras hebben?'

'Ik heb mijn maliënkolder. Ik ben niet van plan om lang genoeg op één plek te blijven staan om een zwaardhouw op te vangen.'

'Ik zou graag wat tips over het hanteren van een zwaard hebben,' zei Dardalion.

'Genadige goden!' zei Waylander kortaf. 'Het kost jaren om goed te leren zwaardvechten en jij hebt maar een uur, misschien twee. Ik kan je gewoon niets meer leren - onthoud alleen keel en kruis. Bescherm die van jezelf en hak die van hen door!'

'Tussen haakjes, ik heb tegen Sarvaj - die soldaat die ons kwam begroeten - gezegd dat je Dakeyras heette.'

'Het doet er niet toe. Maar in ieder geval bedankt.'

'Het spijt me dat je in deze situatie terecht bent gekomen omdat je mij hebt gered,' zei Dardalion.

'Dat heb ik aan mezélf te wijten; trek het je verder niet aan. Doe alleen je best om in leven te blijven, priester.'

'Ik ben in handen van de Bron.'

'Zoals je wilt. Houd de zon in je rug - op die manier verblind je hen met die schitterende wapenrusting van je! En zorg dat je een veldfles met water te pakken krijgt. Je zult ontdekken dat je van oorlogvoeren een droge keel krijgt.'

'Ja, dat zal ik doen. En nu...'

'En verder geen geklets meer, Dardalion. Haal wat water en stel je dan ginds bij die wagens op. Daar gaat het dadelijk gebeuren.'

'Ik heb het gevoel dat ik iets zou moeten zeggen. Ik heb mijn leven aan je te danken ... Maar ik kan gewoon geen woord uitbrengen.'

'Je hoeft helemaal niets te zeggen. Je bent een beste kerel, priester - en ik ben blij dat ik je gered heb. En hoepel nu in vredesnaam op!'

Dardalion liep terug over het binnenplein en Waylander spande zijn kruisboog, waarna hij controleerde of er op de pezen voldoende spanning stond. Toen hij daar tevreden over was, legde hij het wapen voorzichtig op de stenen borstwering. Vervolgens bond hij zijn lange haar met een reepje ongelooide huid achter in zijn nek bij elkaar.

Er kwam een jonge soldaat met een baard naar hem toe. 'Goedemorgen. Mijn naam is Jonat. Ik ben de commandant van dit gedeelte.'

'Dakeyras,' zei Waylander terwijl hij zijn hand uitstak.

'Je vriend lijkt eerder uitgedost voor een koninklijk banket.'

'Het was het beste wat hij kon vinden. Maar hij zal zijn mannetje wel staan.'

'Dat denk ik ook. Ben je van plan hierboven te blijven?'

'Dat was wel mijn bedoeling,' zei Waylander droog.

'Dit is namelijk de beste plaats om de bres te bestrijken en ik zou hier graag een van mijn boogschutters neerzetten.'

'Dat begrijp ik,' zei Waylander terwijl hij zijn kruisboog oppakte en de bovenste pees naar achteren trok. Hij drukte een schicht op zijn plaats en keek omlaag naar de wagen die voor de vernielde poort stond; de disselboom van de wagen was omhoog gezet en vormde een kruis met de balk waar de ossen onder ingespannen werden. Waylander trok de tweede pees achteruit en legde ook daar een schicht voor.

'Hoe breed is die ossenbalk, zou je zeggen?' vroeg Waylander.

'Smal genoeg om een moeilijk doelwit te vormen,' vond Jonat.

Waylanders arm kwam omhoog en een zwarte schicht flitste door de lucht om zich in de rechterkant van de balk te boren. Een tweede schicht plofte in de linkerzijde.   

'Interessant,' merkte Jonat op. 'Mag ik eens proberen?'

Waylander overhandigde hem het wapen en Jonat draaide het om en om in zijn handen. Het was prachtig gemaakt. Nadat Jonat een schicht had geladen, richtte hij op de disselboom en drukte af. De schicht schampte langs het hout en kwam kletterend op de kinderkopjes van de binnenplaats terecht, waardoor er een regen van vonken in de lucht vloog.

'Een mooi wapen,' zei Jonat. 'Ik zou er wel een tijdje mee willen oefenen.'

'Als mij iets overkomt, mag jij het hebben,' zei Waylander. Jonat knikte. 'Dus je bent van plan hier te blijven?'

'Ik denk het wel.'

Plotseling klonk er een waarschuwende kreet van de oostelijke muur en Jonat rende naar de trap die naar de kantelen voerde, samen met een hele groep mannen die zich haastten om de vijand te zien. Waylander ging met zijn rug tegen de muur zitten. Hij had vaker legers gezien. Hij nam een slok uit zijn veldfles en spoelde het lauwe water rond in zijn mond voor hij het doorslikte.

Op de oostelijke muur voegde Jonat zich bij Gellan en Sarvaj.

Op de vlakte kwamen ongeveer zeshonderd Vagriaanse ruiters in zicht. Twee verkenners maakte zich los uit de rijen van de vijand en galoppeerden naar de westelijke muur. Vervolgens kwamen ze weer terug. Enkele ogenblikken lang gebeurde er helemaal niets. De Vagriaanse officieren waren afgestegen en in het midden in een kring gaan zitten; toen stond een van hen op en klom weer op zijn paard.

'Tijd om te praten,' mompelde Sarvaj.

De officier reed met opgeheven hand naar de oostelijke muur. Nadat hij de helm van zijn hoofd had genomen, riep hij: 'Ik heet Ragic en ik spreek namens graaf Ceoris. Wie voert het woord voor de Drenai?'

'Ik,' schreeuwde Gellan.

'En hoe heet u?'

'Dat gaat je niets aan. Wat heb je te vertellen?'

'Zoals u kunt zien, staat u tegenover een grote overmacht. Graaf Ceoris wil u de kans geven om u over te geven.'

'Onder welke voorwaarden?'

'Wanneer u allen uw wapens hebt ingeleverd, bent u vrij om te vertrekken.'

'Heel edelmoedig!'

'U gaat dus akkoord?'

'Ik heb van die graaf Ceoris gehoord. Er wordt verteld dat zijn woord evenveel waard is als een belofte van een hoer uit Lentria. Hij is geen man van eer.'

'U weigert dus?'

'Ik sluit geen overeenkomst met jakhalzen,' zei Gellan.

'Dat is een beslissing die u nog zal berouwen,' schreeuwde de heraut terwijl hij aan de teugels trok en zijn paard de sporen gaf. Hij reed terug naar de vijandelijke linie.

'Ik denk dat hij daar wel eens gelijk in zou kunnen hebben,' mompelde Jonat.

'Geef de mannen het bevel dat ze zich klaar moeten maken,' zei Gellan. 'De Vagrianen hebben geen touwen of belegeringswerktuigen, en dat betekent dat ze dus de bres moeten aanvallen. Sarvaj.'

'Meneer.'

'Laat op elke muur nog vijf man staan. De rest gaat met Jonat mee. Doe het nu meteen!'

Sarvaj salueerde en klom van de kantelen naar beneden. Jonat kwam achter hem aan.

'We hadden een korte aanval uit moeten voeren en er vervolgens vandoor gaan,' zei Jonat.

'Hou daar nu eindelijk eens over op,' snauwde Sarvaj.

De Vagrianen maakten een draai naar rechts en draafden op hun paarden om de vesting heen, tot ze allemaal voor de westelijke muur stonden. Toen rukten ze op tot ze nog net buiten het bereik van de bogen waren. Nadat ze waren afgestegen, staken de mannen hun lansen in de aarde en bonden daar hun paarden aan vast. Toen rukten ze met opgeheven schild en getrokken zwaard langzaam op.

Dardalion zag ze komen en likte over zijn lippen. Zijn handen transpireerden en hij veegde ze af aan zijn mantel. Jonat grinnikte tegen hem. 'Fraai stelletje hoerenzonen, nietwaar?'

Dardalion knikte. De mannen om hem heen waren gespannen en de priester besefte dat hij niet de enige was die bang was. Zelfs Jonats ogen fonkelden helderder en zijn gezicht was vertrokken. Dardalion keek omhoog naar de plaats waar Waylander met zijn rug tegen de muur zat en zijn kruisboogschichten in een geordende rij voor zich neerlegde. Hij was de enige die niet naar de oprukkende soldaten keek. Een man rechts van hem schoot een pijl af in de richting van de Vagrianen; een vijandelijke soldaat hief zijn schild wat hoger en de pijl schampte af.

'Niet schieten voor ik het bevel geef!' brulde Jonat.

Onder luid geschreeuw zetten de Vagrianen de aanval in. Dardalion slikte moeilijk en trok zijn zwaarden.

Toen de vijand nauwelijks dertig voet van de bres verwijderd was, brulde Jonat: 'Nu!' Pijlen vlogen in de richting van de oprukkende linie, maar de meeste raakten zonder veel schade aan te richten de ronde schilden met koperen rand. Andere schampten af langs zwarte helmen, maar verscheidene vijandelijke soldaten vielen toen de gevederde schachten hun onbeschermde hals troffen.

Een tweede salvo werd op hen afgevuurd toen de Vagrianen de bres bereikten. Ditmaal vielen meer dan een tiental soldaten. Toen waren ze bij de wagens. Een stevig gebouwde soldaat klom met opgeheven zwaard over de houten rand, maar Waylanders schicht doorboorde zijn helm boven zijn rechteroor en hij viel zonder een geluid te geven. Een tweede schicht doorstak de hals van de soldaat achter hem.

Jonat had zijn verdedigers goed opgesteld. Een tiental knielde achter de kantelen op de noordelijke muur en schoot de ene pijl na de andere in de vijandelijke gelederen terwijl die uit alle macht probeerden de wagens opzij te trekken. Op het binnenplein stonden nog eens twintig boogschutters die de vijand bestookten. De lijken stapelden zich op, maar de Vagrianen bleven aanstormen.

Waylander hoorde een schrapend geluid achter zich. Hij draaide zich om en zag een hand die een kanteel vastgreep, waarna een Vagriaanse soldaat zichzelf over de muur heen trok. Een tweede volgde... en nog een.

Waylander spande zijn boog en vuurde, waarna de krijger achterover sloeg en van de kantelen viel. De tweede kreeg een schicht in zijn schouder, maar rende verder terwijl hij het uitschreeuwde van haat. De huurmoordenaar liet zijn boog vallen en trok zijn zwaard, waarmee hij een neerwaartse houw wist te blokkeren; toen schopte hij en trof de man in zijn kruis. De soldaat wankelde, Waylander gaf hem fikse slag in zijn nek en terwijl het bloed uit de wond gutste, viel de man op de binnenplaats beneden.

Waylander liet zich op een knie zakken toen een volgende krijger een heftige houw in de richting van zijn hoofd gaf. Hij stak omhoog en voelde het zwaard het kruis van de man binnendringen. Waylander schopte hem van de muur af en stond oog in oog met weer een soldaat, maar de man viel plotseling voorover met een pijl achter in zijn nek. Een Drenaisoldaat stapte uit de deuropening van de toren met een boog in zijn hand; hij grinnikte naar Waylander en zette enkele passen, waarbij hij met zijn ene been trok.

Beneden slaagden vier Vagrianen er eindelijk in door het kruisvuur heen te breken en de binnenplaats op te rennen. Jonat doodde de eerste met een slag in zijn nek. Dardalion rende met bonzend hart naar voren en stootte met zijn zwaard naar een vijandelijke soldaat. De man sloeg het wapen opzij en beukte met zijn schild tegen de priester. Dardalion week terug, waarbij hij over de kinderkopjes uitgleed. De Vagriaan haalde uit, maar de priester rolde opzij, zodat het zwaard met een metalige klank de stenen trof. Terwijl Dardalion weer overeind kwam, trok hij zijn tweede zwaard en wachtte op zijn tegenstander. De man drong naar voren en stak met zijn zwaard in de richting van Dardalions kruis. De priester pareerde de uitval met zijn rechterzwaard, deed een stap naar voren en stak zijn linkerwapen in de keel van de man; het bloed borrelde onder de zwarte helm vandaan en de vijand zakte op zijn knieën.

'Kijk uit!' riep Waylander, maar Dardalion bracht zijn zwaard te laat omhoog en een tweede Vagriaanse soldaat die op hem afgerend was, gaf hem een woeste slag op zijn hoofd. Het zwaard schampte af langs de zilveren helm en kwam met kracht op zijn schouder terecht. Versuft wankelde Dardalion achteruit en de Vagriaan sprong op hem af voor de genadeslag.

Jonat schakelde een volgende vijand uit, toen draaide hij zich om en zag dat Dardalion in moeilijkheden verkeerde. Hij rende er op af, sprong met zijn voeten naar voren naar de aanvaller en werkte hem tegen de grond. Jonat krabbelde overeind en wierp zichzelf op de rug van de man; toen trok hij een smalle dolk, trok de helm een eind omhoog en sneed de vijand de keel af.

Een enkel hoornsignaal klonk boven het strijdrumoer uit en de Vagrianen trokken zich tot buiten het bereik van de bogen terug.

'Haal de lijken weg!' schreeuwde Jonat.

Waylander pakte zijn kruisboog weer op en telde de overblijvende schichten. Twaalf. Hij klom omlaag naar de binnenplaats en begon de lichamen af te zoeken, waarbij hij vijftien schichten vond die nog bruikbaar waren.

Dardalion zat met zijn rug tegen de noordmuur, versuft en niet in staat om op te staan. Waylander liep naar hem toe en knielde naast hem neer.

'Drink,' zei hij.

Dardalion duwde de veldfles zwakjes opzij. 'Ik voel me misselijk.'

'Je kunt daar niet blijven zitten, priester; over een paar minuten komen ze terug. Zorg dat je in de donjon komt.'

Dardalion trok zijn benen naar zich toe en probeerde moeizaam overeind te komen. Waylander hielp hem overeind.

'Kun je staan?'

'Nee.'

'Steun dan maar op mij.'

'Ik heb het er niet zo best afgebracht, Waylander.'

'Je hebt je eerste man gedood. Het is een begin.'

Samen liepen ze in de richting van de donjon en Waylander hielp de priester om op een schraagtafel te gaan liggen. Danyal rende met een wit gezicht van schrik naar voren.

'Hij is niet dood, alleen maar versuft,' zei Waylander.

Zonder acht op hem te slaan liep ze naar Dardalion, nam zijn helm van zijn hoofd en onderzocht de ondiepe snee in zijn hoofd, waar de helm gedeukt was.

Hoorngeschal klonk over de vlakte.

Waylander vloekte zacht en liep in de richting van de deur.