6
Dardalion sloot zijn ogen. Danyal sliep naast de zusjes en de jonge priester liet zijn geest vrij in de Leegte. De maan leek een spookachtige lantaarn en de Sentranvlakte baadde in een zilveren licht terwijl het Skultikwoud zich als een vlek vanaf de Delnochbergen verspreidde.
Dardalion zweefde onder de wolken, zijn geest vrij van alle twijfels en zorgen. Wanneer hij zo hoog rondvloog, was hij altijd gekleed in een glinsterende lichtblauwe pij. Maar nu was hij naakt en wat hij ook probeerde, er verschenen geen kleren. Het kon hem niets schelen. In een astrale oogwenk was hij in een zilveren wapenrusting gehuld en hing er een witte mantel om zijn schouders. Twee zilveren zwaarden hingen aan zijn zijden en toen hij ze trok, werd hij overspoeld door blijdschap. Ver in het westen lichtten de kampvuren van een Vagriaans leger op als gevallen sterren. Dardalion stak de zwaarden in hun schedes en vloog erheen. Meer dan tienduizend man kampeerden bij de uitlopers van de Skodabergen. Achthonderd tenten stonden in rijen van vier op het terrein, en voor tweeduizend paarden was haastig een houten kraal gemaakt. Op de berghellingen graasde rundvee en naast een snelstromende beek was een schaapskooi gebouwd.
Dardalion bewoog zich over rivieren en vlakten in zuidelijke richting. Een tweede Vagriaanse strijdmacht had zijn kamp vlak bij Drenan opgeslagen - niet minder dan dertigduizend man en twintigduizend paarden. De stadspoorten van eikenhout en brons stonden open en binnen de muren was geen burger meer te zien. Ten oosten van de stad was een brede geul uitgegraven en Dardalion vloog erheen - toen week hij vol afschuw terug. De geul lag vol lijken. In het massagraf van tweehonderdvijftig el lang en acht el breed lagen meer dan duizend lijken. Geen ervan droeg de wapenrusting van een soldaat. Dardalion vermande zichzelf en ging terug naar de geul.
Die was meer dan tien voet diep.
Nadat de priester weer naar de nachthemel was opgestegen, begaf hij zich in oostelijke richting, waar een Vagriaans leger bij de grens van Lentria lag. De Lentriaanse strijdmacht, niet meer dan tweeduizend man sterk, kampeerde er op een mijl afstand vandaan en wachtte de invasie grimmig af. Dardalion trok verder naar het noorden, langs de kustlijn, tot hij de oostelijke valleien en uiteindelijk de zee-citadel van Purdol bereikte. Bij toortslicht werd de strijd om Purdol nog steeds verbeten voortgezet. De vloot van de Drenai was in de havenmond tot zinken gebracht en het Vagriaanse leger kampeerde in het havengebied. De vesting van Purdol, waarin zich een garnizoen van zesduizend Drenaikrijgers bevond, bood het hoofd aan een Vagriaanse strijdmacht van meer dan veertigduizend man, aangevoerd door Kaem, de Prins van de Oorlog.
Voor de eerste maal kampten de Vagrianen hier met tegenslag.
Zonder belegeringsmachines konden ze de dertig voet hoge muren niet bestormen en moesten ze zich uitsluitend met ladders en touwen behelpen. Ze sneuvelden met honderden tegelijk.
Dardalion vloog naar het westen tot hij het Skultikwoud bereikte, dat in zo vele duistere sagen een rol speelde. Het was enorm uitgestrekt, ettelijke duizenden vierkante mijlen vol bomen, open plekken, heuvels en dalen. Drie dorpen - eentje bijna zo groot als een stad waren in het woud gelegen: Tonis, Praefa en Skarta. Dardalion vloog naar deze laatste plaats. Hier kampeerde Egel met vierduizend krijgers van het Legioen. Toen Dardalion de open plek naderde, werd hij de aanwezigheid van een tweede geest gewaar en zijn zwaarden verschenen in een flits in zijn handen. Voor hem zweefde een tengere man in de blauwe pij van een Bronpriester.
'Ga niet verder,' zei de man rustig.
'Natuurlijk niet, als jij het zegt, broeder,' antwoordde Dardalion.
'Wie ben je dat je me broeder noemt?'
'Ik ben een priester, net als jij.'
'Wat voor een priester?'
'Een Bronpriester.'
'Een gewapende priester? Ik geloof er niets van. Als je me wil doden, doe dat dan snel.'
'Ik ben niet hier om je te doden. Ik ben echt een priester.'
'Je was dus een priester?'
'Ik ben nog stééds priester.'
'Ik bespeur de dood aan je. Je hebt iemand vermoord.'
'Ja. Een slecht mens.'
'Wie ben jij dat je over hem mocht oordelen?'
'Ik heb geen oordeel over hem geveld,' antwoordde Dardalion, 'dat hadden zijn eigen daden al gedaan. Waarom ben je hier?'
'Wij houden de wacht.'
'Wij?'
'Mijn broeders en ik. We vertellen heer Egel wanneer de vijand nadert.'
'Hoeveel broeders zijn er?'
'Bijna tweehonderd. In het begin waren er driehonderdzeven. Honderdtwaalf zijn opgenomen in de Bron.'
'Vermoord?'
'Ja,' zei de man triest. 'Vermoord. De Duistere Broederschap heeft hen vernietigd. We proberen voorzichtig te zijn als we rondvliegen, want zij zijn snel en genadeloos.'
'Een ervan heeft mij proberen te doden,' zei Dardalion, 'en ik heb leren vechten.'
'Elke mens kiest zijn eigen pad.'
'Jij keurt het af?'
'Het is niet aan mij om iets goed of af te keuren. Ik oordeel niet over je. Hoe zou ik dat kunnen?'
'Dacht je dat ik tot de Broederschap behoorde?'
'Ja, want je draagt een zwaard.'
'En toch bood je me het hoofd. Je hebt veel moed.'
'Ik ben niet bang om naar mijn god gestuurd te worden, zodat ik met hem verenigd zal worden.'
'Hoe heet je?'
'Clophas. En jij?'
'Dardalion.'
'Moge de Bron je zegenen, Dardalion. Maar ik denk dat je nu beter. kunt gaan. Als de maan op zijn hoogst staat, kiest de Broederschap het luchtruim.'
'Dan zal ik hier samen met je wachten.'
'Ik wens je gezelschap niet.'
'Je hebt geen keus.'
'Het zij zo dan.'
Ze wachtten zwijgend terwijl de maan hoger klom. Clophas weigerde verder nog iets te zeggen en Dardalion begon het woud onder hem te bestuderen .. Egel kampeerde met zijn leger voor de zuidmuur van Skarta en de priester zag de verkenners die langs de bomen rond de open plek patrouilleerden. De Vagrianen zouden er een harde dobber aan hebben om de Burggraaf van het Noorden te verslaan, want binnen Skultik waren maar weinig plaatsen geschikt voor een geregelde veldslag. Anderzijds, als ze de steden zouden aanvallen, zou Egels legermacht intact blijven, maar zou er niets meer zijn wat de moeite van het verdedigen waard was. Egel zelf werd met soortgelijke problemen geconfronteerd. Als hij bleef waar hij was, was hij voorlopig veilig, maar hij kon zo de oorlog niet winnen. Het Skultikwoud verlaten stond gelijk aan zelfmoord, want hij beschikte niet over de mankracht om ook maar één Vagriaans leger te verslaan. Blijven betekende verliezen, vertrekken betekende sterven.
En terwijl de problemen toenamen, werd het land van de Drenai het knekelhuis van het continent.
Dardalion vond de gedachte buitengewoon deprimerend en hij stond op het punt om naar zijn lichaam terug te keren toen hij de zielenkreet van Clophas hoorde. Hij keek om en zag dat de priester verdwenen was. Vijf krijgers in zwarte wapenrusting zweefden onder hem, hun donkere zwaard in hun hand.
Woedend trok Dardalion zijn zwaarden en viel aan. De vijf krijgers zagen hem pas toen hij zich op hen stortte en twee verdwenen in het niets toen zijn zilveren zwaarden hun astrale lichaam doorboorden. Daarop vielen de overige drie hem aan. Hij pareerde een houw met zijn linkerzwaard en blokkeerde een stoot met zijn rechter. Zijn woede maakte hem bliksemsnel en zijn ogen fonkelden terwijl hij vocht. Een snelle beweging van zijn rechterpols-en zijn zwaard schoot door de dekking van een krijger heen. Het lemmet doorboorde zijn keel en de man loste op. De twee laatsten hadden hun bekomst en snelden naar het westen, maar Dardalion schoot hen achterna. Hij kreeg de eerste vlak boven de Skodabergen te pakken en doodde hem met een woeste houw: De enige overlevende wist veilig in zijn lichaam terug te keren, maar het was op het nippertje ...
Zijn ogen schoten open en hij gilde. Soldaten renden naar zijn tent terwijl hij overeind sprong. Naast hem op de grond lagen zijn vier metgezellen stijf en dood.
'Wat is hier in hellesnaam aan de hand?' wilde een officier weten terwijl hij zijn mannen opzij duwde en de tent binnenstapte. Hij keek naar de lijken en toen naar de overlevende.
'De priesters hebben leren vechten,' mompelde de krijger terwijl hij naar adem snakte.
'Wil je beweren dat deze mannen door Bronpriesters zijn gedood? Dat is onvoorstelbaar.'
'Door één priester,' zei de man.
De officier wuifde de soldaten weg, die blij waren dat ze konden gaan. Ook al waren de Vagriaanse soldaten wel gewend aan dood en vernietiging, met de Duistere Broederschap wilden ze niets te maken hebben.
De officier ging in een stoel met een canvas rugleuning zitten. 'Je kijkt alsof je een spook hebt gezien, Pulis.'
'Geen grapjes alsjeblieft,' zei Pulis. 'De man had me bijna gedood.'
'Nou ja, jij hebt de afgelopen maanden ook heel wat van zijn vrienden gedood.'
'Dat is waar. Maar desondanks blijft het verontrustend.'
'Ik snap het. Waar gaat het met de wereld naartoe wanneer Bronpriesters zichzelf gaan verdedigen?'
De krijger wierp de jonge officier een woedende blik toe, maar zei niets.
Pulis was geen lafaard - hij had dat tientallen keren bewezen maar de zilveren priester had hem de stuipen op het lijf gejaagd. Net als de meeste krijgers van de Broederschap was hij geen echte mysticus, omdat hij de kracht van het Blad nodig had om zijn geest buiten zijn lichaam te laten treden. Maar zelfs met zijn versterkte krachten had hij visioenen gekregen ... flitsen ... die een waarschuwing inhielden. Bij de priester was hetzelfde het geval geweest.
Pulis had gevoeld dat er een groot gevaar van de zilveren krijger uitging - niet alleen een gevaar voor hem persoonlijk, maar een tijdloze dreiging waartegen de Broederschap zich vanaf heden tot het einde der tijden teweer zou moeten stellen. En toch was het zo wazig, eerder een emotionele reactie dan een visioen. Maar hij had ook iets gezien... Wat was het? Hij tastte zijn geheugen af.
Dat was het! Een runencijfer dat omhuld door vlammen aan de hemel had gestaan.
Een cijfer. Maar wat betekende het? Dagen? Maanden? Eeuwen?
'Dertig,' zei hij hardop.
'Wat?' antwoordde de officier. 'De Dertig?'
Pulis voelde hoe de kilte zijn lichaam omhulde, alsof er een demon over zijn graf liep. .
Toen de dag aanbrak en Waylander zijn ogen opende, merkte hij dat
hij alleen was. Hij geeuwde. Merkwaardig, dacht hij, want hij kon
zich niet herinneren dat hij in slaap was gevallen. Maar hij
herinnerde zich wel de belofte die hij Orien had gedaan en hij
schudde verbaasd zijn hoofd. Hij keek om zich heen, maar de oude
man was verdwenen.
Hij wreef over zijn kin en krabde aan de huid onder zijn baard.
Het Harnas van Orien.
Wat een verschrikkelijke onzin.
'Deze tocht wordt je dood,' fluisterde hij.
Nadat hij een mes uit zijn gordel had getrokken, sleep hij dat enkele minuten lang. Toen schoor hij zich zorgvuldig. Zijn huid leek rauw onder het mes, maar de ochtendwind voelde verkwikkend aan op zijn gezicht.
Dardalion kwam uit de ondiepte aangelopen en ging naast hem zitten. Waylander knikte tegen hem, maar zei geen woord. De priester zag er vermoeid uit en zijn ogen lagen diep weggevallen in zijn gezicht; hij was magerder, vond Waylander, en op een subtiele manier veranderd.
'De oude man is dood,' zei Dardalion. 'Je had met hem moeten praten.'
'Dat heb ik gedaan,' zei Waylander.
'Nee, écht praten bedoel ik. Die paar woorden bij het kampvuur stelden niets voor. Weet je wie hij was?'
'Orien,' zei Waylander. De verraste trek op Dardalions gezicht was grappig om te zien.
'Had je hem herkend?'
'Nee. Hij heeft gisteravond nog een tijdje bij me gezeten.'
'Hij bezat een grote macht,' zei Dardalion zacht. Want hij stierf zonder dat hij zich van het vuur heeft verwijderd. Hij vertelde ons heel veel verhalen over wat hij had meegemaakt. Toen ging hij liggen en sliep in. Ik zat naast hem en hij is in zijn slaap overleden.'
'Je vergist je,' zei Waylander.
'Ik weet zeker van niet. Waar hebben jullie het over gehad?'
'Hij heeft me gevraagd of ik iets voor hem wilde halen. Ik heb beloofd dat ik het zou doen.'
'Wat?'
'Dat gaat je niets aan, priester.'
'Het is te laat om me af te wijzen, krijger. Toen je mijn leven hebt gered, heb je je ziel voor me blootgelegd. Toen ik je bloed in mijn keel voelde, kende ik heel je leven en elk moment van je wezen doorstroomde mij. Als ik nu in een spiegel kijk, zie ik jou.'
'Dan kijk je in de verkeerde spiegels.'
'Vertel me eens over Dakeyras,' zei Dardalion.
'Dakeyras is dood,' snauwde Waylander. 'Maar je hebt gelijk, Dardalion. Ik heb je leven gered. Twee keer! Dan heb ik toch wel het recht op mijn eenzaamheid verdiend, vind je ook niet?'
'Zodat jij weer de man kunt worden die je vroeger was? Ik denk het niet. Moet je jezelf nu eens zien. Je halve leven weggegooid. Je hebt een grote tragedie meegemaakt - en dat heeft je gebroken. Je wilde sterven, maar in plaats daarvan heb je alleen maar een deel van jezelf gedood. Arme Dakeyras, twee decennia lang zoek terwijl Waylander door de wereld trok en doodde voor goud dat hij nooit zou uitgeven. Al die zielen die je naar de Leegte hebt gestuurd. En waarom? Om een pijn te verminderen die onbereikbaar voor je was.'
'Hoe durf jij mij de les te lezen!' zei Waylander. 'Je had het net over spiegels? Zeg me dan eens wat er van jou geworden is, sinds je twee mannen hebt gedood.'
'Zes. En er zullen er nog meer volgen,' zei Dardalion. 'Ja, daarom kan ik je zo goed begrijpen. Ik mag ongelijk hebben bij alles wat ik doe, maar als ik uiteindelijk voor mijn god sta, zal ik kunnen zeggen dat ik heb gedaan wat ik voor juist hield - dat ik de zwakken heb verdedigd tegen een groot kwaad. Dat heb jij me geleerd. Niet de Waylander die anderen voor geld vermoordt, maar Dakeyras, de man die de priester redde.'
'Ik wil hier verder niet meer over praten,' zei Waylander terwijl hij zijn ogen afwendde.
'Wist Orien dat jij zijn zoon hebt vermoord?'
De huurmoordenaar draaide zich met een ruk weer om naar de priester. 'Ja! Het was het verachtelijkste wat ik ooit heb gedaan. Maar daar zal ik voor boeten, priester. Daar heeft Orien wel voor gezorgd. Weet je, ik dacht vroeger dat haat de grootste kracht was die er bestond. Maar sinds gisteravond weet ik wel beter. Hij vergaf me... en dat is erger dan hete brandijzers in mijn vlees. Begrijp je dat?'
'Ik denk het wel.'
'Dus nu ga ik voor hem sterven en daarmee zal ik mijn schuld hebben afgelost.'
'Met jouw dood zul je helemaal niets aflossen. Wat heeft hij je gevraagd.'
'Om het Harnas te gaan halen.'
'Van de Raboas, de Heilige Reus?'
'Heeft hij je dat verteld?'
'Ja. Hij vertelde me ook dat iemand die Kaem heet op dezelfde schat jacht maakt.'
'Kaem maakt jacht op mij. Maar het is beter voor hem als hij mij niet vindt.'
Kaem droomde onrustig. De Vagriaanse generaal had een prachtig huis gevorderd, vanwaar hij uitkeek over de haven van Purdol, en bewakers patrouilleerden door de tuinen terwijl zijn twee trouwste soldaten voor zijn deur stonden. Het raam was vergrendeld en de warmte in het kleine vertrek was drukkend.
Hij schoot met een ruk klaarwakker overeind en grabbelde naar zijn zwaard. De deur ging open en Dalnor rende naar binnen met zijn wapen in zijn hand.
'Wat is er, heer?'
'Het is niets. Een droom. Heb ik geroepen?'
'Ja, heer. Zal ik bij u blijven?'
'Nee.' Kaem pakte een linnen handdoek van de stoel naast zijn bed en veegde het zweet van zijn gezicht en hoofd. 'Vervloekt jij, Waylander,' fluisterde hij.
'Heer?'
'Niets. Let maar niet op mij.' Kaem zwaaide zijn benen over de rand van het bed en liep naar het raam. Hij was mager en er groeide geen haartje op zijn lichaam. Met zijn gerimpelde huid leek hij net een zeeschildpad op het droge die van zijn schild was beroofd. Op het eerste gezicht vonden velen hem een komische figuur, maar de meesten kwamen er al snel achter wat voor iemand hij werkelijk was: de grootste strateeg van zijn tijd, de man die de bijnaam Prins van de Oorlog had gekregen. Zijn soldaten hadden respect voor hem, maar zonder de verering die andere, meer charismatische generaals ten deel viel. Maar dat kwam hem wel goed uit, want hij voelde zich onbehaaglijk bij een vertoon van emoties en vond dergelijke uitingen bij mannen kinderachtig en dwaas. Wat hij wilde was gehoorzaamheid van zijn officieren en moed van zijn mannen. Hij verwachtte beide. Hij éiste beide.
Nu werd zijn eigen moed op de proef gesteld. Waylander had zijn zoon vermoord en Kaem had gezworen dat hij hem eens dood aan zijn voeten zou zien liggen. Maar Waylander was een sluwe jager en Kaem wist zeker dat hij weer eens op een donkere nacht wakker zou worden met een mes tegen zijn keel gedrukt.
Of erger... hij werd misschien helemaal niet meer wakker. De Broederschap maakte jacht op de moordenaar, maar de eerste verslagen waren niet bepaald bemoedigend. Een jager was al gedood en de leden van de Broederschap hadden het nu over een mystieke priesterkrijger die met de moordenaar samen reisde.
Ondanks al zijn strategische bekwaamheden was Kaem een voorzichtig man. Zolang Waylander leefde, vormde hij een bedreiging voor Kaems plannen. Zulke grootse plannen - wanneer hij zijn veroveringen voltooid had zou hij over een gebied heersen dat groter was dan Vagria zelf. Lentria, Drenai en de gebieden van de Sathuli in het noorden - zestien havens, twaalf grote steden en de specerijenroute naar het oosten.
Dan zou er een burgeroorlog uitbreken en Kaem zou zijn kracht tegenover de ontoereikende sluwheid van de keizer zetten. Kaem liep naar de bronzen spiegel aan de tegenoverliggende muur en keek naar zijn spiegelbeeld. De kroon zou absoluut niet op zijn benige hoofd staan, maar hij zou die ook niet vaak hoeven dragen.
Hij liep terug naar zijn bed. Hij was nu een stuk kalmer. En hij sliep In.
Hij merkte dat hij zich op een donkere berg bevond, onder vreemde sterren, en zijn geest was versuft en verward. Voor hem bevond zich een oude man in een voddige bruine pij. Zijn ogen waren gesloten terwijl hij sprak.
'Welkom, Kaem. Zoek je het Harnas?'
'Harnas?' vroeg Kaem. 'Welk Harnas?'
'Het Bronzen Harnas. Oriens Harnas.'
'Dat heeft hij verstopt,' zei Kaem. 'Niemand weet waar.'
'Ik wel.'
Kaem ging tegenover de oude man zitten. Zoals iedereen die zich met de moderne geschiedenis had beziggehouden, had hij van dit Harnas gehoord. Sommigen beweerden dat het magische eigenschappen bezat, waardoor de drager van de overwinning verzekerd was, maar dat waren simpele geesten, of sagendichters. Kaem had lange tijd op de kunst van het oorlogvoeren gestudeerd en hij wist dat Orien gewoon een meesterlijke strateeg was geweest. Maar het Harnas was een symbool, en wat voor een.
'Waar is het?' vroeg hij.
De oude man hield zijn ogen gesloten. 'Hoe graag wil je het hebben?'
'Ik zou het graag hebben,' zei Kaem, 'maar het is niet belangrijk.'
'Wat versta je precies onder belangrijk?'
'Ik zal winnen, met of zonder dat Harnas.'
'Ben je daar zo zeker van? Purdol houdt nog steeds stand en Egel heeft nog een leger in het Skultikwoud.'
'Purdol is zo goed als van mij. Het zal het misschien nog een maand volhouden, maar uiteindelijk zal de stad vallen. En Egel zit gevangen - hij kan niets tegen me doen.'
'Wel als hij het Harnas heeft.'
'Hoezo? Heeft het dan magische krachten?'
'Nee, het is gewoon maar metaal. Maar het is een symbool en de Drenai zullen zich massaal achter de man scharen die het draagt. Zelfs je eigen soldaten hebben van de vermeende eigenschappen gehoord en het zal hun moreel een geduchte knauw geven. Je weet dat dit waar is.'
'Goed dan,' zei Kaem. 'Ik geloof dat het me schade zou kunnen berokkenen. Waar is het verborgen?'
'In het land van de Nadir.'
'Dat is enorm uitgestrekt, oude man.'
'Het is verborgen in het hart van de Maanbergen.'
'Waarom vertel je me dit? Wie ben je?'
'Ik ben de dromer met een droom - jouw droom, Kaem. Mijn woorden zijn waar en je hoop berust op de interpretatie die je eraan geeft.'
'Hoe zal ik dat Harnas vinden?'
'Volg de man die het zoekt.'
'Wie is dat?'
'Wie vrees je het meest in de wereld van de stervelingen?'
'Waylander?'
'Die is het.'
'Waarom zou hij naar het Harnas op zoek gaan? Hij heeft geen enkel belang bij deze oorlog.'
'Hij heeft de koning voor je vermoord, Kaem, en toch maak je jacht op hem. De Drenai zouden hem doden als ze dit wisten en de Vagrianen zullen hem doden als ze hem vinden. Misschien hoopt hij een akkoord te kunnen sluiten.'
'Hoe weet hij waar het zich bevindt?'
'Ik heb het hem verteld.'
'Waarom? Wat is dit voor spelletje?'
'Een spelletje met de dood, Kaem.'
De oude man deed zijn ogen open en Kaem gilde toen vurige tongen om hem heen schoten.
Hij werd met een schok wakker.
Drie nachten lang spookten er tijdens Kaems dromen visioenen van een Bronzen Harnas en twee fantastische zwaarden door zijn hoofd. Een keer zag hij het Harnas boven het Skultikwoud zweven, stralend als een tweede zon. Toen daalde het heel langzaam naar beneden naar de bomen en hij zag hoe Egels leger door het licht overspoeld werd. Het leger groeide in aantal toen de bomen zelf mannen werden - een enorme, onoverwinnelijke legermacht.
De tweede nacht zag hij Waylander tussen de bomen door aan komen lopen met verschrikkelijke zwaarden in zijn handen, en toen besefte hij dat de moordenaar hem besloop. Hij wilde wegrennen, maar zijn benen waren verzwakt en zwaar en hij keek vol afgrijzen toe hoe Waylander langzaam zijn ledematen afhakte.
De derde nacht zag hij zichzelf gekleed in het Harnas van Orien de marmeren trappen naar Vagria's troon op lopen. Het gejuich van de menigte vervulde hem met vreugde en toen hij in de ogen van zijn nieuwe onderdanen keek, zag hij dat die vol genegenheid waren.
Op de ochtend van de vierde dag merkte hij dat zijn gedachten afdwaalden terwijl hij naar de rapporten van zijn jongere generaals luisterde.
Kaem dwong zichzelf om zich te concentreren terwijl hij naar de schier eindeloze reeks kleine problemen luisterde waar een leger in oorlog mee te kampen heeft. Uit het westen kwamen de voorraden maar mondjesmaat binnen, omdat wagens schaarser bleken te zijn dan verwacht; nieuwe wagens werden gebouwd. In de buurt van Drenan waren zeshonderd paarden afgemaakt, nadat men had geconstateerd dat een klein aantal bloed opgaf; maar men veronderstelde dat men de ziekte nu onder controle had. Er waren enkele harde maatregelen genomen tegen het verslappen van de discipline onder de mannen, maar men moest als verzachtende omstandigheid laten gelden dat ze nog maar kleine rantsoenen kregen.
'En hoe zit het met de Lentrianen?' vroeg Kaem.
Xertes, een jonge officier en een ver familielid van de keizer, stapte naar voren. 'Ze hebben onze eerste aanval afgeslagen, heer. Maar we hebben hen nu teruggedrongen.'
'Je had me beloofd dat je Lentria met een leger van tienduizend man binnen een week veroverd zou hebben.'
'Het ontbrak de mannen aan moed,' zei Xertes.
'Dat is nooit een Vagriaanse zwakheid geweest. Waar het hen aan ontbrak was goed leiderschap.'
'Dat lag niet aan mij,' verdedigde Xertes zich heftig. 'Ik had Misalas opdracht gegeven om de heuvels op onze rechterflank te bezetten, zodat ik met een wig door hun centrum naar voren kon oprukken. Maar hij slaagde daar niet in - het was niet mijn schuld.'
'Misalas voerde het commando over de lichte cavalerie - leren borstkurassen en sabels. De rechterflank van de vijand was ingegraven en de heuvel was begroeid met bomen. Hoe in naam van de Geest had je verwacht dat de lichte cavalerie die zou kunnen innemen? Ze werden gewoon door de vijandelijke boogschutters afgeslacht.'
'Ik laat me niet op deze manier vernederen,' schreeuwde Xertes. 'Dit zal ik aan mijn oom schrijven.'
'Adellijke afkomst ontslaat je niet van je verantwoordelijkheden,' verklaarde Kaem. 'Je hebt me vele beloften gedaan en bent er niet een nagekomen. Teruggedrongen, zei je? Ik heb begrepen dat de Lentrianen je een flinke klap hebben toegebracht en zich toen hebben gehergroepeerd om je een volgende te geven. Ik heb je gezegd dat je Lentria snel binnen moest trekken om ze geen tijd te geven hun verdediging te organiseren. En wat heb jij gedaan? Je hebt je kamp bij hun grens opgeslagen om het land door je patrouilles te laten verkennen, waardoor het zelfs voor een blinde wel duidelijk was waar jij wilde aanvallen. Je hebt me tweeduizend man gekost.'
'Dat is niet eerlijk!'
'Zwijg, worm die je bent! Je bent van je functie ontheven. Ga naar huis, jongen!'
Alle kleur week uit Xertes' gezicht en zijn hand bewoog zich in de richting van zijn rijkversierde dolk.
Kaem glimlachte...
Xertes staakte zijn beweging, maakte een snelle buiging en marcheerde met stramme pas de zaal uit. Kaem keek de kring rond: tien officieren die stijf in de houding stonden terwijl niet een het waagde hem aan te kijken.
'Ingerukt,' zei hij. Toen ze verdwenen waren, ontbood hij Dalnor. De jonge officier kwam binnen en Kaem bood hem een stoel aan.
'Xertes vertrekt naar huis,' zei Kaem.
'Ik heb het gehoord, heer.'
'Het is een gevaarlijke reis... Onderweg kan veel gebeuren.'
'Inderdaad, heer.'
'De moordenaar Waylander, bijvoorbeeld?'
'Ja, heer.'
'De keizer zou verbijsterd zijn als zo'n man iemand van het Vagriaanse vorstenhuis zou durven doden.'
'Wat u zegt, heer. Hij zou hemel en aarde bewegen om hem op te sporen en te doden.'
'Dan moeten we ervoor zorgen dat die jonge Xertes niets onaangenaams overkomt. Zorg ervoor dat hij een escorte krijgt.'
'Tot uw orders, heer.'
'En Dalnor ... '
'Ja, heer.'
'Waylander gebruikt een kleine kruisboog met schichten van zwart staal.'