Proloog

 

Vanuit de schaduwen keek het monster toe hoe de gewapende mannen met hoog geheven toortsen de duisternis van de bergen binnendrongen. Naarmate ze verder kwamen, week het terug om zijn enorme gestalte buiten de lichtkring te houden. De mannen liepen naar het ruw uitgehouwen vertrek en plaatsten de toortsen in roestige ijzeren houders tegen de granieten wanden.

Tot de groep, die ongeveer twintig man sterk was, behoorde ook een man in een bronzen harnas, waar het toortslicht op viel, zodat het met flakkerende vlammen leek te branden. Hij nam de helm met de vleugels van zijn hoofd en twee dienaren zetten een houten stellage neer. De krijger zette er de helm bovenop en gespte zijn borstkuras los. Hij was de middelbare leeftijd bijna gepasseerd, maar nog steeds sterk. Zijn haar werd al dunner en in het flikkerende licht kneep hij zijn ogen tot spleetjes. Hij gaf zijn borstkuras aan een dienaar, die het tegen de stellage plaatste en de riemen weer vastgespte.

'Weet u zeker dat u hier goed aan doet, heer?' vroeg een wat oudere, slanke man in een blauwe toga.

'Zo zeker als ik ergens maar van kan zijn, Derian. Ik krijg nu al een jaar lang geregeld dezelfde droom en ik geloof erin.'

'Maar het Harnas betekent zoveel voor de Drenai.'

'Daarom berg ik het hier ook op.'

'Zou u niet op uw besluit willen terugkomen? Zelfs in dit stadium? Niallad is nog jong en hij zou nog minstens twee jaar kunnen wachten. U bent nog altijd behoorlijk sterk, heer.'

'Mijn ogen gaan hard achteruit, Derian. Weldra ben ik blind. Vind je dat een goede eigenschap voor een koning die wijd en zijd als een kundig veldheer bekend staat?'

'Ik wil u niet kwijt, heer,' zei Derian. 'Misschien is het niet aan mij om het op te merken, maar uw zoon...'

'Ik ken zijn zwakheden,' zei de koning kortaf, 'net zoals ik de toekomst ken. Het einde van alles waarvoor we gevochten hebben staat voor de deur. Niet nu meteen... niet over vijf jaar. Maar weldra zullen er bloedige tijden aanbreken en dan moeten de Drenai enige hoop kunnen koesteren. Dit Harnas symboliseert die hoop.'

'Maar heer, het heeft geen magische krachten. Die hebt u. Dit is alleen wat metaal dat u toevallig gedragen heeft. Het Harnas had ook van zilver, goud of leer kunnen zijn. Het is koning Orien die de Drenai heeft gemaakt tot wat ze zijn. En nu gaat u ons verlaten.'

De koning, gekleed in een bruine tuniek van hertenvel, legde zijn handen op de schouders van de staatsman.

'Ik heb de laatste paar jaren vele zorgen gekend, maar altijd heb ik me op jouw goede raad kunnen verlaten. Ik heb vertrouwen in je, Derian, en ik weet dat je Niallad onder je hoede zult nemen om hem zoveel mogelijk te leiden. Maar in de bloedige tijden zal alle goede raad aan hem tevergeefs zijn. Mijn toekomstvisioen is inderdaad somber; ik zie een verschrikkelijk leger dat zich op het volk van de Drenai stort; ik zie hoe onze strijdkrachten uiteengeslagen worden en zich moeten verbergen - en ik zie hoe dit Harnas als een toorts in het duister schijnt, mannen aantrekt en hun vertrouwen schenkt.'

'En ziet u ook de overwinning, heer?'

'Ik zie triomf voor sommigen, de dood voor anderen.'

'Maar als uw visioen nu eens vals zou zijn? Als het alleen maar een drogbeeld van de Geest van de Chaos is?'

'Kijk naar het Harnas, Derian,' zei Orien terwijl hij hem naar voren leidde.

Het glansde nog steeds in het toorts licht, maar er hing nu een etherische sfeer omheen die het oog voor een raadsel stelde. 'Steek je hand uit en raak het kuras aan,' beval de koning. Toen Derian dit deed, schoot zijn hand door het beeld en hij week terug als door een adder gebeten.

'Wat hebt u gedaan?'

'Helemaal niets, maar het is de eerste belofte van de droom. Alleen de Uitverkorene kan zich het Harnas toe-eigenen.'

'Kunnen er geen mensen komen die de betovering kunnen verbreken om het dan te stelen?'

'Dat is mogelijk, Derian. Maar kijk eens buiten de lichtkring van de toortsen.'

Dat deed de staatsman en hij zag tientallen glinsterende ogen vanuit de duisternis naar hem kijken. Hij deed een stap achteruit. 'Bij de goden! Wat zijn dat?'

'Ooit waren het mensen, zegt men. Maar de stammen in deze streek vertellen verhalen over een rivier die in de zomer zwart wordt. Ander water dan dit is hier niet, maar wanneer zwangere vrouwen ervan drinken wordt het een onbekend gif dat het kind in hun schoot misvormt. De Nadir laten deze kinderen op de berg achter om te sterven... Maar kennelijk gaan ze niet allemaal dood.'

Derian rukte een toorts uit de houder en liep naar de deuropening, maar de koning hield hem tegen.

'Ga niet dichterbij, mijn vriend, de beelden zouden je tot je laatste snik achtervolgen. Maar wees ervan verzekerd dat er geen woestere wezens te vinden zijn. Er zou een grote strijdmacht nodig zijn om hier veilig binnen te komen, en als iemand anders dan de Uitverkorene het Harnas probeert te stelen, zal hij verscheurd worden door de beesten die in de duisternis leven.'

'En wat gaat u nu doen, heer?'

'Ik ga afscheid nemen.'

'Waar gaat u heen?'

'Naar een plaats waar niemand weet dat ik koning ben.'

Er stonden tranen in Derians ogen toen hij zich voor Orien op zijn knieën liet zakken, maar de koning trok hem overeind.

'Vergeet dat ik je heer ben, mijn vriend. Laten we afscheid nemen als oude kameraden.'

De twee mannen omhelsden elkaar.