15

 

Cadoras keek hoe Waylander in noordelijke richting van de wagens wegreed naar een lage heuvelrug. De jager lag plat op zijn buik met zijn kin in zijn handen; achter hem, aan de andere kant van de heuvel, had hij zijn paard vastgebonden. Hij gleed langzaam weg van de top van de heuvel, liep naar de staalgrijze ruin en gespte de dikke zadelrol los, die hij op de grond openrolde. In het canvas omhulsel had hij een hele reeks wapens, van een uit elkaar gehaalde kruisboog tot een stel werpmessen met ivoren heft. Cadoras zette de kruisboog in elkaar en koos tien schichten die hij in een hertenleren koker aan zijn gordel stak. Toen schoof hij twee werpmessen met zorg in de schachten van zijn kniehoge rijlaarzen, en nog eens twee in de schedes aan zijn zijden. Zijn zwaard was met riemen aan zijn zadel vastgemaakt, samen met een Vagriaanse ruiterboog met gouden uiteinden; de pijlkoker hiervan hing aan zijn zadelknop. Eenmaal volledig uitgerust, snoerde Cadoras de zadelrol weer op zijn plaats vast. Toen haalde hij wat gedroogd vlees uit zijn zadeltassen, ging weer in het gras zitten en keek naar de hemel, waar samengepakte onweerswolken uit het oosten kwamen aandrijven.

Het was tijd voor de genadeslag.

Hij had weinig plezier aan de jacht beleefd. Hij had Waylander al zeker tien keer kunnen doden - maar er waren er twee nodig om het spel te spelen, en Waylander had geweigerd zich in zijn rol te schikken. Aanvankelijk had Cadoras zich hier hevig aan geërgerd, omdat hij hierdoor enigszins het gevoel had gekregen dat zijn tegenstander hem minachtte. Maar naarmate de dagen verstreken, had hij in de gaten gekregen dat het Waylander eenvoudig niet kon schelen. En daarom had Cadoras de fatale pijl nog niet afgeschoten.

Hij wilde weten waaróm. Hij kreeg gewoon zin om naar de wagens te rijden, tegenover Waylander te gaan zitten en het hem te vragen ...

Cadoras was nu al meer dan tien jaar jager en hij kende zijn rol beter dan wie ter wereld ook. In dit dodelijkste van alle spelen was hij een meester - hij begreep elk facet, elke ijzeren regel: de jager besloop, de prooi verschuilde zich of sloeg op de vlucht, of keerde om en vocht terug. Maar de prooi negeerde de jager nooit!

Waarom?

Cadoras had verwacht dat Waylander jacht op hem zou gaan maken, hij had vernuftige vallen rond zijn kamp gezet. De ene nacht na de andere had hij zich in de bomen verborgen, met zijn boog om zijn schouders terwijl zijn dekens bij het kampvuur alleen stenen en takken dekten.

Vandaag zou er een eind aan de brandende vragen komen. Hij zou Waylander doden en naar huis gaan.

Naar huis?

Hoge muren en doodse vertrekken, en boodschappers met kille ogen die goud kwamen aanbieden voor de dood. Net een graftombe met ramen.

'Vervloekt jij, Waylander! Waarom heb je het me zo gemakkelijk gemaakt?'

'Het was de enige verdediging,' antwoordde Waylander en Cadoras draaide zich om toen een zwaard van glinsterend staal in zijn rug geprikt werd. Hij verstijfde en ontspande zich toen terwijl hij zijn rechterhand heel langzaam in de richting van het verborgen mes in zijn laars liet gaan. 'Wees geen dwaas,' zei Waylander. 'Ik heb je keel doorgesneden voor je zelfs maar met je ogen kunt knipperen.'

'Wat nu, Waylander?'

'Dat heb ik nog niet besloten.'

'Ik had je moeten doden.'

'Ja, maar als hadden er is komt hebben te laat, zo is het hele leven. Trek je laarzen uit... Langzaam.' Cadoras deed wat hem gevraagd werd. 'Nu je gordel en je wambuis.' Waylander verwijderde de wapens en gooide ze een eind verder in het gras.

'Was dit de hele tijd je plan?' vroeg Cadoras terwijl hij achterover leunde met zijn ellebogen op de grond.

Waylander knikte en stak zijn zwaard in de schede, waarna hij zo'n tien voet van de jager ging zitten.

'Wil je misschien wat gedroogd vlees?' vroeg Cadoras.

Waylander schudde zijn hoofd en trok een werpmes, dat hij losjes in zijn rechterhand hield.

'Mag ik nog een vraag stellen, voor je me doodt?'

'Natuurlijk.'

'Hoe wist je dat ik zo lang zou wachten?'

'Dat wist ik niet. Ik hoopte het alleen maar. Jij moet van iedereen toch het beste weten dat de jager al het voordeel aan zijn kant heeft. Geen mens is veilig voor een sluipmoordenaar, of het nu een koning of een boer is. Maar jij wilde iets bewijzen, Cadoras - en daardoor werd je een gemakkelijke prooi.'

'Ik had helemaal niets te bewijzen.'

'Echt waar? Ook niet tegenover jezelf?'

'Wat dan bijvoorbeeld?'

'Dat je beter was dan ik, de grootste jager?'

Cadoras leunde nog verder achterover en staarde naar de hemel. 'Trots,' zei hij, 'ijdelheid maakt dwazen van ons allemaal.'

'We zijn sowieso dwazen - anders zouden we wel boer geworden zijn om onze zonen groot te zien worden.'

Cadoras rolde zich op een elleboog en grinnikte. 'Heb je daarom besloten om een held te worden?'

'Misschien,' gaf Waylander toe.

'Wordt zoiets goed betaald?'

'Ik weet het niet. Ik zit nog niet zo lang in dit vak.'

'Je weet dat de Broederschap het niet zal opgeven?'

'Ja.'

'Je kunt het er met geen mogelijkheid levend af brengen.'

'Dat weet ik ook.'

'Waarom doe je het dan? Ik heb je met die vrouw gezien - waarom neem je haar niet mee naar Gulgothir om vandaar naar het oosten naar Ventria te reizen?'

'Denk je dat het daar veilig zou zijn?'

Cadoras schudde zijn hoofd. 'Daar heb je natuurlijk gelijk in. Maar dan heb je tenminste een kans. Op deze zoektocht heb je er helemaal geen.'

'Ik ben diep geroerd door je bezorgdheid.'

'Je gelooft het waarschijnlijk niet, maar die is gemeend. Ik respecteer je, Waylander, maar ik heb medelijden met je. Je bent ten dode opgeschreven... en het is je eigen schuld.'

'Waarom mijn eigen schuld?'

'Omdat de vaardigheden die je hebt nu verlamd zijn. Ik weet niet wat er met je gebeurd is, maar je bent niet langer Waylander de Slachter. Als je dat wel was, zou ik nu al dood zijn. De Slachter zou niet gewacht hebben om te praten.'

'Daar kan ik niets tegen inbrengen, maar van de andere kant zou de oude Cadoras ook niet gewacht hebben voor hij zijn pijl afschoot.'

'Misschien worden we allebei wel oud.'

'Pak je wapens bij elkaar en verdwijn,' zei Waylander terwijl hij zijn mes in de schede stak en soepel overeind kwam.

'Ik beloof je niets,' verklaarde Cadoras. 'Waarom doe je dit?'

'Rijd nou maar gewoon weg.'

'Waarom geef je me niet gewoon je mes en bied je me je keel aan?' snauwde Cadoras.

'Ben je boos omdat ik je niet gedood heb?'

'Denk nog eens aan wie je vroeger was, Waylander, dan zou je wel snappen waarom ik boos ben.' Cadoras liep naar zijn wapens en raapte ze weer op. Toen deed hij zijn laarzen aan, trok de zadelriem vaster aan en steeg op.

Waylander keek de huurmoordenaar na die in zuidelijke richting wegreed. Toen liep hij over de heuvel terug naar zijn eigen paard en klom in het zadel. De wagens waren opgelost in de heiige lucht in het noorden, maar Waylander had geen zin om hen voor het vallen van de avond in te halen.

De hele dag verkende hij de beboste heuvels, sliep twee uur lang naast een plas water op een stuk rotsbodem dat door sparren overschaduwd werd. Tegen het vallen van de avond zag hij in het noorden rook omhoog kringelen en hij voelde een kille angst in zich opkomen. Snel zadelde hij zijn ruin en reed in een wilde galop naar de bomen terwijl hij het dier met zijn rijzweep voortdurend tot meer spoed aanspoorde. Bijna een mijl lang galoppeerde hij zo voort, toen zijn gezonde verstand de overhand kreeg en hij zijn vaart vertraagde tot een stevige draf. Zijn geest was verdoofd en hij wist wat hij zou vinden voor hij de top van de laatste heuvel bereikte. De rook was te veel geweest voor een gewoon kampvuur of zelfs tien kampvuren. Hij hield zijn paard in op de top van de heuvel en keek omlaag naar de uitgebrande wagens. Ze waren min of meer in een halve cirkel getrokken, alsof de voerlieden het gevaar hadden zien aankomen en nog maar enkele ogenblikken hadden om een kring te vormen zodat ze zich konden verdedigen. Lijken lagen overal in het rond en de gieren hadden zich in krijsende groepen verzameld.

Waylander reed langzaam de heuvel af. Velen van degenen die nu dood waren, waren levend in handen van de Nadir gevallen en aan stukken gesneden - ze hadden dus geen gevangenen gemaakt. Een kind was tegen een boom gespijkerd en verscheidene vrouwen waren op de grond uitgestrekt tussen vier paaltjes gebonden terwijl er een vuur op hun borst was aangelegd. Een klein eindje naar het noorden lagen Durmasts mannen in een onregelmatige cirkel, omringd door dode Nadirkrijgers. De gieren waren al aan hun maaltijd begonnen en Waylander kon de moed niet opbrengen naar het lichaam van Danyal te zoeken.

Hij wendde de teugel naar het westen.

Het spoor was niet moeilijk te volgen, zelfs in het maanlicht, en onder het rijden zette Waylander zijn kruisboog in elkaar.

Beelden verschenen voor zijn geest en hij zag het gezicht van Danyal...

Waylander knipperde met zijn ogen toen hij de tranen voelde opkomen. Hij onderdrukte de snikken die in zijn keel opwelden en iets in hem stierf. Hij rechtte zijn rug, alsof er een gewicht van hem was afgevallen en het recente verleden gleed aan zijn geestesoog voorbij als de dromen van iemand anders. Hij zag de bevrijding van de priester, de redding van Danyal en de kinderen, de strijd bij Masin en de belofte die hij aan Grien had gedaan. Hij keek verbijsterd toe hoe hij Cadoras liet gaan zodat die opnieuw kon proberen hem te doden. Toen hij zichzelf tegen Cadoras over helden hoorde praten, ontsnapte hem een schor lachje. Wat moest hij dwaas geleken hebben!

Hewla had gelijk gehad -liefde was bijna zijn ondergang geworden. Maar nu hadden de Nadir Danyal gedood en daar zouden ze voor boeten. Het deed er niet toe dat ze met honderden waren. Het deed er niet toe dat hij niet kon winnen.

Eén feit was maar van belang.

Waylander de Slachter was weer terug.

 


Danyal knielde naast Durmast op de helling van een heuvel vanwaar ze over de stad van wrakke houten gebouwtjes aan de oever van de rivier konden uitkijken. De heuvel was dicht bebost en hun paarden waren zo'n zestig passen ten zuiden van hen in een holte verborgen.

Ze was vermoeid. De vorige dag waren ze maar op het nippertje aan de Nadir ontsnapt en ze had zich diep over hun vlucht geschaamd. Durmast was in het westen op verkenning uit geweest en ze had hem vlak voor een groep oorlogszuchtige Nadirruiters uit aan zien komen galopperen, zijn bijl in zijn hand. Pijlen flitsten langs hem heen terwijl hij op zijn kastanjebruine ruin langs de wagens was gegaloppeerd, de teugels van de wagen van de bakker had gepakt en om Danyal had geroepen. Zonder verder na te denken was ze achter hem op het paard geklommen en hij had zijn rijdier de sporen gegeven in de richting van de heuvels. Ze zou zichzelf voor de gek houden als ze beweerde dat ze niet wist dat hij haar in veiligheid bracht terwijl al de anderen tot een wrede dood gedoemd waren. Ze haatte zichzelf om deze zwakheid.

Vier Nadirruiters hadden hen in de heuvels achtervolgd. Eenmaal tussen de bomen had Durmast haar van zijn paard geduwd en het gekeerd, om de Nadir het hoofd te bieden. De eerste was gestorven doordat de bijl zijn ribbenkast verbrijzelde. De tweede had met een lans willen steken, die de reus opzij had geslagen voor hij het hoofd van de man van diens romp hakte. De rest van het woeste gevecht was zo snel en chaotisch verlopen dat Danyal het niet in zich op had kunnen nemen. Durmast was op de twee overblijvende ruiters afgestormd en de paarden waren in een wirwar van rondtrappende hoeven tegen de grond gesmakt. Hij was het eerst weer overeind gekomen, dreigend als een oorlogsgod terwijl zijn zilveren bijl in het zonlicht flitste. Toen de vier mannen dood waren, had hij voedsel en water uit hun zadeltassen gehaald en haar zonder een woord te zeggen een Nadirpony gebracht. Samen waren ze tussen de bomen door in noordelijke richting weggereden.

Die nacht, toen de temperatuur flink daalde, hadden ze onder een enkele deken geslapen en Durmast had, nog steeds zonder een enkel woord te zeggen, zijn kleren uitgetrokken en zijn hand naar haar uitgestoken.

Terwijl ze zich naar hem had toegedraaid, had ze liefjes tegen hem gelachen, maar zijn ogen werden groot toen hij het koude staal in zijn lendenen voelde.

'Dit is een vlijmscherp mes, Durmast. Het lijkt me beter voor je als je jezelf kalmeert - en gaat slapen.'

'Een enkel "nee" zou voldoende zijn geweest, vrouw,' had hij gezegd terwijl zijn blauwe ogen glinsterden van kille woede.

'Dan zal ik even "nee" zeggen. Geef je me je woord dat je me niet aan zult raken?'

'Natuurlijk.'

'Aangezien ik weet dat je woord evenveel waard is als een vermolmd eind hout, zal ik je dit zeggen: als je me verkracht, zal ik mijn best doen je te doden.'

'Ik ben geen verkrachter, vrouw. Nooit geweest ook.'

'Ik heet Danyal.' Ze trok het mes terug en draaide hem haar rug toe.

Hij ging rechtop zitten en krabde door zijn baard. 'Je hebt geen hoge dunk van me, Danyal. Waarom niet?'

'Ga slapen, Durmast.'

'Geef antwoord.'

'Wat een vraag! Je hebt die mensen als schapen naar de slachtbank geleid en bent toen gevlucht zonder nog een keer achterom te kijken. Je bent een beest - je eigen mensen bleven achter en stierven, maar jij bent gewoon weggelopen.'

'Wíj zijn gewoon weggelopen,' verbeterde hij.

'Ja - en geloof maar niet dat ik daarom niet de pest heb aan mezelf.'

'Wat had je dan gedacht dat ik kon doen, Danyal? Als ik gebleven was, zou ik misschien een stuk of zeven Nadir hebben gedood en vervolgens zou ik samen met de rest gestorven zijn. Het had geen enkele zin.'

'Je hebt hen allemaal verraden.'

'Ja, maar toen ben ik op mijn beurt verraden - ik had een afspraak met het Nadirstamhoofd Butaso.'

'Ik ben gewoon verbijsterd over je. Die trekkers hebben je betaald en hadden het recht eerlijkheid van je te verwachten. In plaats daarvan heb je hen gewoon aan de Nadir verkocht.' .

'Als je veilig door de landen van de Nadir wil trekken, moet je tol betalen.'

'Zeg dat maar tegen de doden.'

'De doden kunnen slecht horen.'

Ze ging overeind zitten en schoof een eind bij hem vandaan, waarbij ze de deken naar zich toetrok en om haar schouders sloeg.

'Het raakt je helemaal niet, hè? Al die doden?'

'Waarom zou het? Ik heb geen vrienden verloren. Alle levende wezens moeten sterven en hun tijd was gekomen.'

'Het waren mensen, gezinnen. Ze hadden je hun leven toevertrouwd.'

'Wat ben jij eigenlijk? Mijn geweten?'

'Heb je dat dan?'

'Je tong is al net zo scherp als je dolk. Ze hebben me betaald om hen te gidsen - ben ik er verantwoordelijk voor dat zo'n Nadirse hondenvreter zijn woord breekt?'

'En waarom heb je de moeite genomen om mij te redden?'

'Omdat ik met je wilde slapen. Is dat ook al een misdaad?'

'Nee, alleen maar een tamelijk onbeschoft compliment.'

'Bij alle goden, vrouw, Waylander mag je hebben, hoor! Geen wonder dat hij zo veranderd is - je brandt als zuur op de ziel. Hoe zit het, kunnen we die deken delen?'  

 


De volgende dag waren ze zwijgend verder getrokken tot ze de laatste rij heuvels voor de rivier hadden bereikt. Nadat ze hun paarden hadden ingehouden, had Durmast naar de blauwe bergen ver in het noordwesten gewezen.

'De hoogste top is de Raboas, de Heilige Reus, en de rivier stroomt vanaf die bergketen helemaal naar de zee. De monding ligt honderd mijl ten noorden van Purdol. Hij wordt de Roastrias genoemd, de Rivier van de Dood.'

'Wat ben je van plan?'

'Daarginds is een stad. Daar zal ik passage boeken op een boot en naar de Raboas varen.'

'En hoe zit het met Waylander?'

'Als hij nog leeft, zullen we hem daar wel aantreffen.'

'Waarom wachten we niet gewoon in de stad op hem?'

'Hij komt niet hier - hij rijdt regelrecht naar het noordwesten. Wij zijn naar het noordoosten gereden om aan onze achtervolgers te ontkomen. Butaso is een Speer, een stam uit het westen; dit is het land van de Wolfskoppen.'

'Ik dacht dat je niet verder dan Gulgothir wilde reizen.'

'Ik ben van gedachten veranderd.'

'Waarom?'

'Omdat ik een Drenai ben. Waarom zou ik Waylander niet helpen om het Bronzen Harnas terug te vinden?'

'Omdat je daar niets mee kunt verdienen.'

'Laten we gaan,' zei hij kortaf terwijl hij zijn paard de sporen gaf en tussen de bomen door reed.

Nadat ze de paarden in een holte hadden verborgen, kroop Durrmast naar de top van een heuvel vanwaar hij over de stad kon uitkijken. Er waren ongeveer twintig huizen en zeven pakhuizen die langs een houten kade waren gebouwd. Achter de pakhuizen stond een lang laag gebouw met een overschaduwde veranda.

'Dat is de herberg,' zei Durmast, 'maar hij fungeert daarnaast ook als het voornaamste warenhuis. Er schijnen geen Nadir in de buurt te zijn.'

'Zijn die mensen dan geen Nadir?' vroeg Danyal terwijl ze naar een groepje mannen wees dat naast de kade zat.

'Nee. Dat zijn Gesta's - geen stam. Oorspronkelijk waren het uitgestotenen, maar nu bewerken ze het land en bevaren de rivier om handel te drijven. De Nadir komen naar hen toe voor ijzeren gereedschappen en wapens, dekens en dergelijke.'

'Ben je hier bekend?'

'Ik ken de meeste steden, Danyal.'

Samen reden ze de stad in, waar ze hun paarden aan de paal voor de herberg vastbonden. De gelagzaal was schemerig verlicht en het rook er naar zweet, verschaald bier en eten dat zwom in het vet. Danyal liep naar een tafeltje bij een raam waar een luik voor zat; nadat ze de dwarsbalk had weggetrokken, duwde ze de luiken open, die met een flinke klap tegen de rug van een man die buiten stond aan kwamen.

'Stomme koe!' schreeuwde hij.

Danyal keerde zich van hem af en ging zitten, maar toen hij nog steeds scheldend de herberg binnenstormde, ging ze staan en trok haar zwaard. De man bleef stokstijf staan toen ze op hem af liep. Hij was gedrongen van gestalte en gekleed in een kort bont jack met een brede zwarte gordel, waaraan twee lange messen hingen.

'Ga weg of ik dood je,' grauwde Danyal.

Durmast dook achter de man op en terwijl hij hem bij zijn gordel greep, tilde hij hem finaal van de vloer en droeg hem langs Danyal heen.

'Je hebt de dame gehoord,' zei Durmast. 'Maak dat je wegkomt!' Met een handige beweging slingerde hij de man door het open raam en zag tot zijn genoegen hoe hij in het zand terechtkwam, ettelijke voeten van het houten trottoir vandaan. Met een brede grijns op zijn gezicht keerde Durmast zich toen weer naar Danyal. 'Ik zie dat je je reputatie als lief meisje eer aandoet.'

'Ik had je hulp helemaal niet nodig.'

'Daar ben ik me van bewust. Ik bewees die man gewoon een dienst. Als hij geluk had gehad, zou je hem alleen neergestoken hebben, maar misschien had je je zelfbeheersing verloren en die zure tong van je gebruikt. Daar zou hij nooit van hersteld zijn.'

'Dat is helemaal niet grappig.'

'Dat hangt van je standpunt af. Ik heb voor ons passage op een zeilschip geboekt, dat morgen in de loop van de ochtend vertrekt. Ik heb ook een kamer genomen... Met twéé bedden,' voegde hij er nadrukkelijk aan toe.