8
Om van de pijn en de duizeligheid af te zijn, liet Dardalion zijn geest vrij en die vloog weg, door de muren van de donjon heen de heldere middagzon in.
Beneden woedde het gevecht nog steeds voort. Waylander, terug op de vestingmuur, richtte zorgvuldig en schoot de ene schicht na de andere naar de aanstormende Vagrianen. Jonat, die bruiste van een bijna maniakale energie, verzamelde twintig krijgers om zich heen en rende op de Vagrianen af die door de rij wagens heen hadden weten te dringen. Links en rechts op de vestingmuren kozen de boogschutters van de Drenai hun doelen met zorg. Op de oostelijke muur had de vijand vaste voet gekregen, door via de gaten in de vestingwal omhoog te klimmen. Drie mannen vochten hier uit alle macht om het tij te keren en Dardalion dreef naar hen toe.
In het midden van hen bevond zich een officier van middelbare leeftijd die zijn zwaard op een fabelachtige manier hanteerde. Geen wild om zich heen houwen, geen doldrieste aanval; hij vocht met een subtiele gratie en verfijning. Zijn zwaard flitste naar voren en leek zijn tegenstanders nauwelijks te raken. Maar een voor een gingen ze neer terwijl ze stikten in hun eigen bloed. Zijn gezicht stond kalm, bijna sereen, vond Dardalion, en zijn concentratie was intens.
Met zijn geestesogen kon de priester de trillende aura's zien die de stemming van elke man weergaven. De helder rode kleuren trilden rond alle vechtenden, op twee na.
Rond de officier gloeide een harmonieus blauw, en Waylander toonde het paars van zijn beheerste woede.
Nog meer Vagrianen wisten over de kantelen van de oostmuur te klimmen, terwijl Jonat en zijn mannen werden teruggedrongen van de bres in de westmuur. Omdat zijn schichten op waren, trok Waylander zijn zwaard en sprong van de kantelen naar de wagens beneden, boven op een paar Vagriaanse soldaten die hij tegen de grond smakte. Zwaaiend met zijn zwaard kwam hij overeind, en hij had er al twee gedood voor ze zich hadden kunnen herstellen. Een derde stierf terwijl hij met zijn zwaard zwaaide. Waylander blokkeerde de houw van de man en sneed hem met een neerwaartse zwaai de keel af.
In de donjon klom Danyal met de tweeling de wenteltrap van de toren op en eenmaal boven gingen ze met hun rug naar de vestingmuren zitten. Hier drong het rumoer van de strijd nog maar gedempt tot hen door en ze nam de meisjes in haar armen.
'Je bent erg bang, Danyal,' zei Krylla.
'Ja. Jullie moeten maar even op me passen,' antwoordde Danyal.
'Zullen ze ons vermoorden?' vroeg Miriel.
'Nee... ik weet het niet, kleintje.'
'Waylander zal ons wel redden; dat doet hij toch altijd,' verklaarde Krylla.
Danyal sloot haar ogen en het gezicht van Waylander verscheen haar voor de geest: zijn donkere ogen, diep in hun kassen onder de smalle wenkbrauwen, het magere gezicht en de vooruitstekende kin, de brede mond met de enigszins spottende zweem van een glimlach.
De doodskreet van een soldaat galmde boven het strijdrumoer uit.
Danyal liet de kinderen los en boog zich tussen de tinnen van de muur door.
Waylander stond midden in een klein groepje mannen dat zich vechtend een weg naar de donjon probeerde te banen, maar ze waren bijna omsingeld. Ze kon het niet meer aanzien en plofte naast de meisjes neer.
Binnen in de donjon kwam Dardalion met moeite overeind en greep zijn zwaarden. Hij voelde zich nu minder verdoofd en het besef van zijn dreigende dood verdreef de pijn. Hij liep naar de deuren en rukte die open. De zon scheen buiten zo fel dat hij er tranen van in zijn ogen kreeg; knipperend met zijn oogleden zag hij vier man op zich af komen hollen.
De angst overspoelde hem, maar in plaats van die terug te dringen, liet hij het gevoel vrij en slingerde het met een verschrikkelijke kracht naar de vier soldaten. Ze wankelden onder deze geestelijke schok. Een van hen viel terwijl hij naar zijn borst greep, en hij stierf binnen enkele ogenblikken; een tweede liet zijn zwaard vallen en rende gillend terug naar de bres. De overblijvende twee - sterker dan de meesten - weken alleen maar terug.
Met grote angstaanjagende blauwe ogen, waarvan de pupillen nauwelijks te zien waren, liep Dardalion op de grootste groep strijders af. Terwijl hij zijn kracht voortdurend voelde toenemen, slingerde hij zijn angst midden tussen de menigte aanvallers met hun blauwe mantels. Mannen gilden toen ze erdoor getroffen werden en onder de Vagrianen greep de paniek als een besmettelijke ziekte om zich heen. Ze draaiden zich met een ruk om zonder verder nog acht te slaan op de zwaarden van de Drenai en staarden naar de zilveren krijger die op hen af kwam. Een man die vooraan stond, viel onbeheerst bevend op lijn knieën en sloeg vervolgens bewusteloos voorover.
Achteraf kon niet één Vagriaanse soldaat beschrijven hoeveel angst hij had gevoeld, of door welke dreiging die veroorzaakt was, ook al werden ze er keer op keer hardnekkig over ondervraagd... hoewel de meesten zich wel een zilveren krijger konden herinneren die glinsterde als een wit vuur en uit wiens ogen dood en wanhoop straalden.
De Vagrianen keerden zich om en sloegen op de vlucht terwijl ze hun wapens neergooiden.
De Drenai keken vol ontzag toe hoe Dardalion hen naar de bres achterna liep, zijn zwaarden in zijn handen.
'Bij alle goden van het licht,' fluisterde Jonat. 'Is hij een tovenaar?'
'Daar lijkt het wel op,' zei Waylander.
De mannen verbraken de gelederen en renden naar de priester. Ze klopten hem op zijn rug. Hij wankelde en viel bijna, maar twee krijgers tilden hem op hun schouders en hij werd naar de donjon teruggedragen. Waylander glimlachte en schudde zijn hoofd.
'Dak?' zei een stem. 'Ben jij dat?' Waylander draaide zich met een ruk om en keek recht in de ogen van Gellan. De officier zag er ouder uit, zijn haar was dunner geworden en zijn ogen stonden vermoeid.
'Ja, ik ben het. Hoe gaat het met je, Gellan?'
'Je bent geen spat veranderd.'
'Jij ook niet.'
'Wat heb je al die jaren gedaan?'
'Ik heb heel wat rondgereisd. Ik zie dat jij bij het Legioen bent gebleven - ik dacht dat je wilde gaan trouwen en afzwaaien.'
'Ik ben getrouwd en gebleven,' zei Gellan en Waylander zag de pijn op het gezicht van de man, hoewel Gellan zijn uiterste best deed om die te maskeren. 'Het is fijn om je weer eens te zien. We spreken elkaar dadelijk wel, er is nu nog veel te doen.'
Gellan liep weg, maar de man die het eerst met Waylander had gepraat, bleef staan.
'Zijn jullie oude vrienden?' vroeg Sarvaj.
'Wat? Ja, zeker.'
'Hoe lang is het geleden dat je hem voor het laatst hebt gezien?'
'Twintig jaar.'
'Zijn kinderen stierven aan de pest in Skoda en zijn vrouw heeft kort daarna zelfmoord gepleegd.'
'Dank je dat je me dat even vertelt.'
'Hij is een goede officier.'
'Dat was hij altijd al. Veel beter dan hij zelf wist.'
'Hij zou dit jaar met pensioen gaan - hij had in de buurt van Drenan een boerderij gekocht.'
Waylander keek hoe Gellan de mannen aanwijzingen gaf om de gewonden te verzorgen en de lichamen van de gesneuvelden op te ruimen. Anderen stuurde hij de muren op om de bewegingen van de Vagrianen in de gaten te houden.
Waylander keerde Sarvaj de rug toe terwijl deze nog met hem stond te praten, en klom omhoog naar de kantelen van de westmuur om zijn kruisboog te gaan halen. Hij zag een Drenaikrijger die ernaast zat, de man die hem eerder met een welgemikte pijl had gered. Niet in de stemming om een praatje te maken, stapte Waylander langs hem heen en raapte het wapen op.
'Ook iets drinken?' vroeg de man terwijl hij Waylander een veldfles toestak.
'Nee.'
'Het is geen water,' zei de soldaat grinnikend.
Waylander proefde een klein slokje en zijn ogen leken uit hun kassen te puilen.
'Ze noemen het Lentriaans Vuur,' vertelde Vanek.
'Heel toepasselijk!'
'Je gaat er lekker van dromen,' zei Vanek terwijl hij zich uitstrekte en zijn hoofd op zijn armen legde. 'Maak me wakker als ze terugkomen, wil je?'
De Vagrianen hadden zich teruggetrokken tot buiten het bereik van
de boogschutters en stonden in een grote groep naar hun generaal te
luisteren. Waylander kon niet horen wat hij zei, maar zijn gebaren
lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij zat op een groot
grijs paard en zijn witte mantel wapperde in de middagwind; hij
zwaaide verwoed met zijn vuist en de mannen raakten geïntimideerd.
Waylander krabde langs zijn kin en dronk een flinke slok Lentriaans
Vuur.
Wat voor bezwering had de priester gebruikt, vroeg hij zich af, waardoor zulke uitstekende vechters zo gedemoraliseerd konden raken? Hij keek even naar de hemel en hief de veldfles op naar de volken.
'Misschien heb je toch wel enige macht,' erkende hij.
Hij nam weer een flinke slok en ging abrupt zitten. Hij voelde zich duizelig. Zorgvuldig draaide hij de dop weer op de veldfles en legde die naast zich neer.
Stom, zei hij tegen zichzelf. Dadelijk zouden de Vagrianen weer aanvallen. Hij grinnikte. Nou ja, Dardalion moest maar met ze afrekenen! Hij haalde een keer diep adem en leunde met zijn hoofd tegen let koude steen. Boven hem was een stralende hemel, maar donkere schaduwen cirkelden en doken boven de vesting.
'Jullie kunnen de dood zeker ruiken, niet?' zei Waylander en de schorre kreten van de kraaien werden door de wind naar hem toe gedragen. Waylander huiverde. Hij had ooit gezien hoe deze dieren ogen uit kassen pikten en vochten om sappige stukjes vlees van lijken die nog warm waren. Hij richtte zijn blik op de binnenplaats.
Een aantal mannen was druk bezig de lijken op te ruimen. De Vagrianen werden zonder veel plichtplegingen aan de andere kant van de bres gegooid terwijl de Drenai naast elkaar bij de noordelijke muur werden gelegd, hun mantel over hun gezicht. Tweeëntwintig lichamen lagen daar. Waylander telde de overblijvende manschappen. Hij zag er naar negentien - niet genoeg om de vesting tegen een volgende aanval te houden. Er viel een schaduw over hem heen en toen hij opkeek zag hij Jonat die een kleine bundel schichten droeg.
'Ik dacht dat deze nog wel eens van pas zouden kunnen komen,' zei de onderofficier.
Waylander pakte ze met een scheve grijns van hem aan. 'Iets drinken?' vroeg hij.
'Nee. Dank je wel.'
'Het is geen water,' zei Waylander.
'Ik weet het. Ik herkende de veldfles van Vanek! Dun Gellan zou je graag willen spreken.'
'Hij weet waar hij me kan vinden.'
Jonat hurkte neer en lachte grimmig. 'Ik mag je wel, Dakeyras, en ik zou het niet prettig vinden als ik je door drie man naar de donjon zou moeten laten slepen - ongepast en belachelijk.'
'Je hebt gelijk. Help me eens overeind.'
Waylander stond onvast op zijn benen, maar toch slaagde hij erin, zij het met wat moeite, om naast Jonat door de grote zaal naar een kleine kamer achter in de donjon te lopen. Gellan zat op een strozak met een ganzenveer in zijn hand en legde de laatste hand aan zijn rapporten.
Jonat salueerde en liep achterwaarts de deur uit, die hij stevig achter zich in het slot trok. Omdat er niets beters was, ging Waylander met zijn rug tegen de muur op de grond zitten.
'Ik had ongelijk,' zei Gellan. 'Je bent wel veranderd.'
'We veranderen allemaal. Het is een onderdeel van onze weg naar de dood.'
'Ik denk dat je wel weet wat ik bedoel.'
'Zeg jij het me maar - het is jouw vesting.'
'Je bent kil geworden, Dak. Vroeger waren we vrienden. Wapenbroeders. Maar daarnet buiten groette je me als een vroegere kennis.'
'Nou, en?'
'Dus vertel me maar eens wat je overkomen is.'
'Als ik behoefte heb om te biechten, zoek ik wel een tempel. En bovendien heb je belangrijker dingen aan je hoofd. Zoals een leger dat erop uit is om je te vernietigen.'
'Zoals je wilt,' zei Gellan triest, 'dan moeten we onze vroegere vriendschap maar vergeten. Vertel me eens iets over je vriend. Over wat voor enorme krachten beschikt hij - en hoe komt hij eraan?'
'Ik mag vervloekt zijn als ik het weet,' zei Waylander. 'Hij is een Bronpriester. Een paar mannen wilden hem doodmartelen, maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Sindsdien is hij gewoon een blok aan mijn been. Maar voor vandaag had ik nog geen spoor van die enorme krachten bij hem gezien.'
'Hij kan heel waardevol voor ons zijn.'
'Nou en of. Waarom praat je daar niet met hemzelf over?'
'Dat zal ik doen. Kom je met ons mee naar het Skultikwoud?'
'Waarschijnlijk wel. Als we het overleven.'
'Ja, als we het overleven. Nou, als dat het geval is, neem dan die kruisboog niet mee.'
'Het is een goed wapen,' zei Waylander.
'Ja, en heel ongebruikelijk. Alle officieren zijn gewaarschuwd dat ze uit moeten kijken naar een man met zo'n wapen; hij zou de koning vermoord hebben.'
Waylander zei niets, maar toen Gellan hem strak in zijn donkere ogen keek, sloeg de huurmoordenaar ze neer. Gellan knikte. 'Ga nu maar, Dakeyras. Ik wil even met je vriend praten.'
'Niet alles is wat het lijkt,' zei Waylander.
'Ik wil er niets over horen. Ga nu.'
Toen Waylander wilde vertrekken, ging de deur open en Dardalion ,tapte naar binnen. Gellan stond op en stak zijn hand uit om hem te begroeten. De priester pakte hem. De greep was stevig, maar niet sterk, vond Gellan.
'Ga zitten,' zei hij tegen Dardalion terwijl hij een gebaar naar het bed maakte.
'Vertel me eens iets over je metgezel.'
'Dakeyras of Danyal?'
'Dakeyras.'
'Hij heeft me gered... ons allemaal. Hij heeft bewezen dat hij een goede vriend is.'
'Heb je hem altijd als Dakeyras gekend?'
'En wat heb jij daarmee te maken?'
'Je hebt hem dus ook onder een andere naam gekend?'
'Daar laat ik me niet over uit.'
'Ik heb al met de kinderen gepraat,' zei Gellan.
'Dan heb je van mij geen bevestiging meer nodig.'
'Nee. Ik ken Dakeyras van vroeger. Of beter, ik dacht dat ik hem kende. Een man van eer.'
'De laatste dagen heeft hij laten blijken dat hij dat nog steeds is,' zei Dardalion. 'Laat dat voldoende zijn.'
Gellan glimlachte en knikte. 'Misschien. Vertel me eens iets over jezelf en die verschrikkelijke krachten die je vandaag ten toon spreidde.'
'Daar kan ik maar weinig over vertellen. Ik ben... was een Bronpriester. Ik heb de macht om te Reizen en te Communiceren.'
'Maar waardoor sloeg de vijand op de vlucht?'
'Angst,' zei Dardalion kalm.
'Waarvoor?'
'Gewone angst. Mijn angst die ik naar hun geest had geslingerd.'
'Laat mij die angst eens voelen,' zei Gellan.
'Waarom?'
'Om het te kunnen begrijpen.'
'Maar op dit moment voel ik geen angst. Ik heb niets wat ik kan gebruiken.'
'Zal de vijand opnieuw aanvallen? Kun je me dat vertellen?'
'Ik denk niet dat ze dat zullen doen. Er is een man in hun midden - hij heet Ceoris - die hen aanspoort om aan te vallen, maar ze zijn bang. Als hij tijd genoeg krijgt, zal hij hen uiteindelijk wel weten over te halen, maar je versterkingen zullen binnen een uur hier zijn.'
'Wie komt er aan?'
'Een grote man die Karnak heet. Hij heeft vierhonderd ruiters bij zich.'
'Dat is inderdaad goed nieuws. Je bent van erg veel nut, Dardalion. Wat zijn je verdere plannen?'
'Plannen? Ik heb geen plannen. Ik had niet gedacht .. .'
'We hebben ook priesters in het Skultikwoud - meer dan tweehonderd. Maar zij zullen niet vechten zoals jij - als ze dat wel zouden doen, zouden de Drenai daar heel veel baat bij hebben. Met behulp van jouw krachten, honderdvoudig versterkt, zouden we alle Vagriaanse legers op de vlucht kunnen jagen.'
'Ja,' zei Dardalion vermoeid, 'maar dat is niet de manier waarop de Bron werkt. Ik ben uit zwakheid geworden tot wat ik ben. Als ik zo sterk was als zovelen van mijn mede-priesters, zou ik weerstand hebben geboden aan het misbruiken van mijn krachten - net als zij doen. Ik kan hun niet vragen om datgene te worden wat ze verafschuwen. De ware macht van de Bron heeft altijd gelegen in de afwezigheid van de macht. Begrijp je me?'
'Ik geloof het niet.'
'Het is alsof je een speer op de borst van je vijand hebt gezet en hem dan opzij gooit. Zelfs als hij je doodt - als hij dat doet - weet hij dat hij het niet doet op grond van zijn eigen kracht, maar dankzij jouw keuze.'
'Maar - om je vergelijking even door te trekken - je bent dan wel dood, nietwaar?'
'De dood is niet belangrijk. Weet je, de Bronpriesters geloven dat het leven alleen kan bestaan als er harmonie wordt gecreëerd door evenwicht. Voor iedere mens die steelt en doodt, moet er een zijn die geeft en redt. Getijde liefde noemden ze dat in mijn tempel; mijn abt gaf daar vaak les over. In een winkel geeft de winkelier je te veel wisselgeld terug. Je houdt het en je bent opgetogen over je geluk. Maar wanneer je weg bent, beseft hij zijn vergissing en hij is boos, zowel op zichzelf als op jou. Dus de volgende persoon die zijn winkel binnenkomt, zet hij af om zijn geld terug te krijgen. Deze man beseft dat later op zijn beurt. Hij is boos en reageert zijn woede misschien op iemand anders af. Zo wisselen de getijden elkaar af, waarbij elke nieuwe golf op steeds meer mensen van invloed is.
De Bron leert ons alleen goede dingen te doen - om eerlijk te zijn, kwaad met goed te vergelden, om het getij te keren.'
'Allemaal heel erg edel,' zei Gellan, 'maar buitengewoon onpraktisch. Wanneer een wolf de kudde aanvalt, houd je die niet uit de buurt door hem lammeren te voeden! Maar dit is niet het moment voor een theologisch debat. En je hebt reeds bewezen hoe je erover denkt.'
'Mag ik je iets vragen, Gellan?'
'Natuurlijk.'
'Ik heb je vandaag zien vechten en je was totaal anders dan elke andere krijger. Je was kalm en voelde je vredig. Te midden van die hele slachtpartij en al die angst, was je de enige die kalm bleef. Hoe slaagde je daarin?'
'Ik had niets te verliezen,' zei Gellan.
'En je leven dan?'
'Ach, ja, mijn leven. Was er nog iets anders wat je wilde weten?'
'Nee, maar als je het me niet kwalijk neemt, zou ik nog even dit willen zeggen: alle kinderen zijn schepsels vol vreugde, en alle mensen zijn in staat om lief te hebben. Je hebt het gevoel dat je alles verloren hebt, maar er was een tijd dat je vreugde voelde, voor je kinderen geboren werden en je je vrouw nog niet kende. Is het niet mogelijk dat er ergens nog een vrouw is die je leven weer zal vullen met liefde en je kinderen zal schenken om je vreugde te brengen?'
'Je kunt nu beter gaan, Dardalion,' zei Gellan rustig.
Waylander liep terug naar de vestingmuur en keek naar de vijand.
Hun leider was klaar met zijn toespraak en de mannen zaten op de
grond terwijl ze stuurs naar de vesting keken. Waylander wreef in
zijn ogen. Hij wist hoe zij zich voelden. Vanochtend waren ze nog
vol zelfvertrouwen geweest over hun kracht en moed, arrogant en
trots. Nu waren ze gedemoraliseerd door het besef dat ze verslagen
waren.
Zijn eigen gedachten waren een echo van zijn wanhoop. Een week geleden was hij nog Waylander de Slachter geweest, overtuigd van zijn kwaliteiten en zich van geen kwaad bewust.
Nu voelde hij zich eenzamer dan ooit tevoren. Hoe vreemd dat de eenzaamheid hem nu moest bekruipen, nu hij omringd was door mensen, peinsde hij. Hij had deze emotie nooit gevoeld toen hij alleen in de bergen of de wouden woonde. Zijn gesprek met Gellan had hem diep gekwetst en hij had zoals altijd zijn toevlucht tot ironie genomen. Van alle mensen die hij zich herinnerde, koesterde hij alleen voor Gellan genegenheid.
Maar wat had hij tegen hem kunnen zeggen? Nou, Gellan, oude vriend, ik zie dat je in het leger bent gebleven. Ik? O, ik ben huurmoordenaar geworden. Ik dood iedereen voor geld - ik heb zelfs jullie koning vermoord. Het ging zo gemakkelijk; ik schoot hem in zijn rug terwijl hij in zijn tuin liep.
Of misschien had hij hem over de moord op zijn gezin kunnen vertellen. Zou Gellan zijn wanhoop hebben kunnen begrijpen en wat het met hem gedaan had? Waarom zou hij? Had hij zijn eigen gezin niet verloren?
Het kwam allemaal door die vervloekte priester. Hij had hem gewoon vastgebonden aan die boom moeten laten staan. Die priester had macht: toen hij de kleren van die rovers had aangeraakt, had hij hun wandaden via hun kleren gevoeld. Waylander had een doder van hem gemaakt, door zijn zuiverheid te bezoedelen. Maar werkte een dergelijke macht misschien als een tweesnijdend zwaard? Had de priester die verderfelijke gave vergolden door goedheid in Waylander wakker te roepen? Waylander glimlachte.
Een Vagriaanse ruiter kwam uit het noorden aangalopperen en hield zijn paard in voor de generaal. Binnen enkele minuten zaten alle Vagrianen in het zadel en reden ze in oostelijke richting weg.
Waylander schudde zijn hoofd en maakte de pezen van zijn kruisboog los. Drenaisoldaten renden naar de muren om de aftocht van de vijand gade te slaan, en een schor gejuich steeg op. Waylander ging zitten. Vanek geeuwde en rekte zich uit.
'Wat is er aan de hand?' vroeg hij terwijl hij overeind ging zitten en nogmaals geeuwde.
'De Vagrianen zijn vertrokken.'
'Da's mooi. Bij alle goden, wat heb ik een honger.'
'Slaap je altijd midden in de strijd?'
'Ik weet het niet, dit is de eerste slag die ik meemaak - tenzij je het veroveren van de wagens ook meetelt, wat eerder een slachting was. Ik zal je antwoord geven wanneer ik nog een paar gevechten heb meegemaakt. Heb je mijn veldfles leeggedronken?'
Waylander gooide hem de halflege veldfles toe, stond toen op en liep naar de donjon. De kok had een ton appelen geopend en Waylander pakte er twee, die hij opat voor hij de wenteltrap in de toren opklom. Hij stapte in het zonlicht en zag Danyal tussen de tinnen oor leunen en naar het noorden kijken.
'Het is voorbij,' zei Waylander, 'jullie zijn nu veilig.'
Ze draaide zich om en glimlachte. 'Voor een poosje.'
'Dat is alles wat een mens kan vragen.'
'Blijf even bij me zitten praten,' zei ze.
Hij keek naar haar en zag het zonlicht in haar roodgouden haar glinsteren. 'Ik heb niet veel te zeggen.'
'Ik was bang voor je toen je aan het vechten was. Ik wilde niet dat je zou sterven,' zei ze haastig toen hij in de schaduwen van de deuropening stapte.
Hij bleef enkele ogenblikken met zijn rug naar haar toe staan en draaide zich toen om. 'Het spijt me van die jongen,' zei hij zacht. Maar de wond was ongeneeslijk en hij zou nog uren- en misschien vel dagenlang pijn hebben geleden.'
'Ik weet het.'
'Ik vind het helemaal niet plezierig om jongens te doden. Ik weet niet waarom ik dat zei. Ik kan nooit zo goed uit mijn woorden komen... niet zo goed met mensen omgaan.' Hij liep naar de tinnen en keek omlaag naar de soldaten die de ossen voor de wagens spanden en zich klaarmaakten voor de lange tocht naar het Skultikwoud. Gellan stond in het midden van alle drukte, met Sarvaj en Jonat aan weerskanten van hem. 'Vroeger was ik officier. Ik ben heel wat dingen geweest. Een echtgenoot. Een vader. Hij zag er zo vredig uit, zoals hij daar tussen de bloemen lag. Alsof hij in de zon lag te slapen. De dag tevoren had ik hem nog geleerd hoe hij kleine sprongen met zijn pony :on maken. Ik ging op jacht... hij wilde met me mee.' Waylander staarde naar de grijze stenen bij zijn voeten. 'Hij was zeven. En ze hebben hem toch gedood. Ze waren met zijn negentienen - deserteurs en rebellen.'
Hij voelde haar handen op zijn schouders en draaide zich om in haar armen. Danyal had niet veel begrepen van wat hij allemaal verteld had, maar ze had de smart in zijn woorden gehoord. Hij leunde tegen de tinnen, waarna hij haar tegen zich aantrok, zijn gezicht tegen het hare. Ze voelde zijn tranen op haar wangen.
'Hij zag er zo vredig uit,' zei Waylander.
'Net als Culas,' fluisterde Danyal.
'Ja. Ik heb ze allemaal opgespoord - het heeft me jaren gekost. Er stond een prijs op hun hoofd en ik gebruikte elke beloning om mijn speurtocht naar de anderen te bekostigen. Toen ik de laatste te pakken had gekregen, wilde ik dat hij zou weten waarom hij ging sterven. En toen ik hem vertelde wie ik was, kon hij zich die moorden niet eens herinneren. Hij stierf zonder te weten waarom.'
'Hoe voelde je je toen?'
'Leeg. Verloren.'
'En hoe voel je je nu?'
'Ik weet het niet. Het is niet iets waarover ik wil nadenken.'
Ze bracht haar handen omhoog en legde die rond zijn gezicht terwijl ze dat naar het hare keerde. Ze boog haar hoofd voorover en kuste hem, eerst op zijn wangen, toen op zijn mond. Toen week ze achteruit en trok hem overeind.
'Je hebt ons het leven geschonken, Dakeyras, de kinderen en mij. Daarom zullen we altijd van je blijven houden.'
Voor hij kon antwoorden, klonk er opnieuw gejuich op van de muren beneden.
Karnak was met vierhonderd ruiters aangekomen.