26
SIMON
Het was 21 u 15 toen Simon weer in de stuurhut kwam. Op zijn lijstje van favoriete bestemmingen stond het noordpoolgebied vooraan. Alaska is groots, ruig en fel, één brok mateloos geweld en het is vanuit de lucht gezien haast zonder horizon. De Prince William Sound is een waterweg van adembenemende schoonheid met meer dan 4800 km steile kusten, klippen, inhammen, kreken en diepe fjorden, die in omvang de gezamenlijke oppervlakte van landen als België en Nederland ruimschoots overtreffen. De rustige, open wateren vormen er de biotoop voor een ongekende verscheidenheid aan flora en fauna. Orka's en bultrugwalvissen performen op het onbezoedelde blauwe wateroppervlak en in de afgezonderde baaien en inhammen vertonen witte zeehonden, otters of zeeleeuwen hun kunstjes terwijl bruine beren, herten, adelaars en zeearenden of andere zeldzame vogels hun gading vinden in het visrijke water en op de voedselrijke oevers.
Het werd hem vrij spoedig duidelijk dat hij van deze nog ongeschonden wildernis weinig te zien zou krijgen. De zon was ondergegaan om 19 u 08 en hoewel het volgens de instrumenten op de brug vollemaan was en de sterrenkundige schemering zou duren tot 21 u 44, lieten de laaghangende wolken aan de hemel geen spatje licht meer door.
In de stuurhut bevonden zich vier mannen. Kapitein Hazelbos, een rivierloods die door de kapitein met mister Williams werd aangesproken, Gregory Cousins en een roerganger die tegelijk uitkijk was. Opnieuw kwam Simon onder de indruk van de monumentale oppervlakte van het schip. Het dek, dat lang en breed genoeg was om er een par 4 golfbaan op aan te leggen, was bezaaid met brandbluskanonnen, pompen en dekkranen en was over de gehele lengte doorsneden met een loopbrug met pijpleidingen nodig om de olie over de verschillende tanks te verdelen. Hij bleef staan met zijn rug tegen de achterwand van de stuurhut en luisterde naar de loods die, warm aangekleed tegen de bijtende koude buiten, zich van de bakboordnaar de stuurboordvleugel haastte en gebogen over de reling door een portofoon richtlijnen gaf aan de kapitein en aan de twee zeesleepboten om de mastodont vrij van de aanlegkade te krijgen en in de juiste richting te keren. Toen het manoeuvre voltooid was, kwam de loods naar binnen en hing zijn jas en wintermuts aan een kapstok. De sleepboten gooiden de trossen los en Hazelbos liet het uur optekenen in het logboek.
Het was 21 u 21.
Onder begeleiding van een van de zeeslepers voer het schip nu op eigen kracht met een slakkengangetje naar Valdez Narrows, de versmalde haveningang op dertien kilometer van de aanlegkade. Hoewel er nog altijd geen onnodige woorden werden gesproken, kreeg Simon de indruk dat iedereen zich een beetje ontspande, zoals piloten in een vliegtuig wanneer ze na het opstijgen bij slecht weer in de rustigere luchtlagen boven het turbulente wolkendek terechtkomen.
Cousins kwam naast Simon staan. Hij zag wat bleek, mogelijk had hij meer last van zijn hoofdwonde dan hij wilde toegeven. ‘Wat denk je nu?’ vroeg de eerste stuurman. ‘Geef mij maar de snelheid van een jumbojet?’
‘Of de ruimte’, antwoordde Simon. ‘Jullie beschikken natuurlijk over een uitzonderlijk goede radar, maar als schepen van dit formaat elkaar moeten passeren blijft het hoe ook een enge doorgang.’
‘Daarom hebben we afzonderlijke verkeerswegen voor de inkomende en voor de uitgaande schepen. We noemen dat het TSS, het Traffic Separation Scheme.’
‘Dat geloof ik best. Wat ontbreekt zijn de vangrails van de autosnelwegen.’
‘We vangen dat op met vaargeulen die een halve zeemijl uit elkaar liggen’, zei Cousins geduldig, alsof hij de minst slimme leerling van de klas iets aan het uitleggen was. ‘De vaargeulen zijn gemarkeerd met boeien die zijn uitgerust met lichten, hoorns, reflectoren en sommige hebben zelfs radar-transponders waarvan het codenummer op ons radarscherm verschijnt. Dat hebben jullie in de luchtvaart immers ook. Ik bedoel transponders.’
‘A-hum!’
Het was Hazelbos die de aandacht van Cousins opeiste.
‘Ja, sir?’
‘Ik verlaat de brug… ah, papierwerk.’ Hazelbos boerde achter zijn hand. ‘Roep me als de loods het schip verlaat.’ Met de afgemeten passen van iemand die licht beschonken is maar dat met alle geweld wil verborgen houden, verliet hij de stuurhut. Simon zag de loods fronsend naar Cousins kijken. Hij begreep waarom. Volgens het scheepsreglement moeten er tijdens moeilijke doorvaarten altijd twee officieren op de brug zijn.
Het was 21 u 35.
Simon bleef nog een halfuur toekijken, geboeid door de deskundigheid waarmee de loods en de eerste stuurman het logge monster in de voorgeschreven vaargeul hielden. Af en toe gleden zijn gedachten af, naar Nina die nu ongeveer in Antwerpen zou zijn aangekomen, naar Snuffer die niets meer van zich had laten horen en ten slotte naar Cyrus die een vreemde blik in zijn ogen had gehad toen ze in de Best Western afscheid hadden genomen. Zijn veeleer sombere gedachtegang werd onderbroken door Ann McKenzie, die voor elk van hen een mok met gloeiend hete thee bracht. Toen ze er een aan Simon overhandigde, vroeg ze: ‘Zullen we na de thee de rondleiding maken of later?’
Simon had in de jaren dat hij nog jachtpiloot was voor het idf meer messrooms en recreatiezalen gezien dan hem lief was en op deze supertanker zou dat niet anders zijn. ‘Misschien alleen maar de machinekamer’, opperde hij. Hij herinnerde zich opeens dat het de eerste machinist was die in Valdez in het ziekenhuis was achtergebleven en een babbel met zijn vervanger zou geen kwaad kunnen.
McKenzie bracht hem met een lift naar het haast twintig meter dieper gelegen zenuwcentrum van het schip. Dat was een ruim, airconditioned kantoor met bureaus, computers en een brede console die stond opgesteld voor een sciencefictionachtige controlewand vol schermen, displays en verklikkerlichten waarmee toezicht gehouden werd op de haast volautomatisch bediende machinekamer.
Ze werden in een met metaalgaas afgeschoten portaaltje door de derde machinist opgevangen. McKenzie stelde Simon aan hem voor. ‘Dit is Simon Hofman. Hij is invité van de rederij. Hij zou graag de machinekamer bezoeken.’
‘En misschien een praatje maken met de chief engineer’, voegde Simon eraan toe. De eerste machinist, te herkennen aan zijn pet met vier rechte strepen zonder nelsonkrul, zat een achttal meter verder aan de console, met naast zich de tweede machinist. Ze voerden data in in een computer en vergeleken de uitkomst op hun scherm met de aan- en uitflitsende lichtjes op de controlewand. Simon kon alleen zijn rug en zijn achterhoofd zien.
‘De chief kan nu niet gestoord worden’, zei de derde machinist. ‘Hij is bezig de gegevens voor de overtocht in de autopilot in te voeren. U kunt beter morgen terugkomen. Dan heeft hij wat meer tijd.’
‘Zo lang blijf ik niet’, zei Simon.
De derde machinist haalde de schouders op. ‘Dat is dan jammer.’
De eerste machinist stond op en pakte een losbladig instructieboek van een schap. Terwijl hij naar zijn plaats terugkeerde, wierp hij een vluchtige blik in de richting van de bezoekers. Hij was kort en forsgebouwd, had een korte baard, een door de zon verbrande huid, donkere ogen die dicht bij elkaar stonden en door de hoge jukbeenderen extra opvielen. Simon voelde opeens zijn hart vlugger slaan.
‘Hoe zei u ook weer dat de naam van de chief was?’ vroeg hij.
‘Zias Rachsmit of zoiets. Vermoedelijk joods.’ Het klonk wat denigrerend. ‘Hij is stand-in voor chief Kunkel. Die kreeg een kist op zijn hoofd en ligt in het ziekenhuis.’
Simon pakte Ann McKenzie bij de elleboog. ‘Kom’, zei hij. ‘We laten die lui met rust. Zo belangrijk is het nu ook weer niet.’
Zodra ze weer in de lift waren, zei hij: ‘Breng me naar de Captain. Ik wil hem spreken.’
‘Dat kan niet, meneer Hofman. Hij heeft uitdrukkelijk instructie gegeven dat hij alleen voor de loods en de wachtdoende officier beschikbaar is.’
‘Oké. Dan zie ik je later wel.’ Hij verliet de lift op de derde verdieping en haastte zich naar de gemeenschappelijke schrijfkamer. Van daaruit belde hij de kapitein op. Toen die na langdurig bellen opnam, klonk zijn stem verdwaasd, als van iemand die uit een verdoving wakker wordt. ‘Wat nu weer?’
‘Sir, met Simon Hofman. Ik wilde u waarschuwen. Ik ontmoette zo-even de vervanger van de chief engineer. Ze hebben zijn naam verkeerd begrepen, Captain. Hij heet niet Zias Rachsmit maar Saif Rasjid. Hij is niet joods maar islamitisch. Niet zo lang geleden heb ik hem in Caïro gezien met…’
‘Shit, Hofman, moet je me daarvoor lastigvallen? Wat kan het mij verdommen of de chief in Christus, Allah of Heintje Pik gelooft. Doe me een lol en keer terug naar Valdez. Liefst zo spoedig mogelijk.’
Bang!
Simon legde de hoorn neer. Stom van me, dacht hij. Natuurlijk dat de kapitein hem afscheepte. Die zat niet alleen met een kater maar hij had ook geen enkele reden om er zich het hoofd over te breken dat hij Saif Rasjid in Caïro had samengezien met Ali Nasser, de afgewezen vervanger voor de eerste stuurman. Een ontmoeting tussen twee scheepsofficieren en een vlooteigenaar kon je bezwaarlijk een misdrijf noemen.
Hij pakte de hoorn weer op en probeerde Snuffer aan de lijn te krijgen. Die was niet bereikbaar en hij kreeg de raad een kwartier later opnieuw te proberen. Terwijl hij wachtte, kwam Ann McKenzie binnen. Ze zocht iets in de laden van haar bureau, hing een sleutel weg in de sleutelkast achter haar en verliet de kamer. Simon probeerde opnieuw Snuffer op te bellen. Drie pogingen en haast een uur later had hij hem eindelijk te pakken.
‘Je hebt niets van je laten horen’, zei hij verwijtend.
‘Omdat het verhoor van de chief engineer door de FBI niets heeft opgeleverd. Voor ik daar achter was gekomen, was jij al vertrokken. Wat zit je dwars?’
‘Herinner je je Saif Rasjid en Ali Nasser, de twee tot Amerikaan genaturaliseerde Egyptenaren in Caïro?’
‘Ja. Wat is ermee?’
‘Ze waren toevallig in Valdez met vakantie toen de eerste stuurman en de eerste machinist die kist op hun hoofd kregen. Ze werden door Cyrus opgevorderd om de gewonde officieren te vervangen.’
‘Ze zijn dus nu aan boord van de Exxon Valdez?’
‘Alleen Saif Rasjid. Hij vervangt de eerste machinist. De andere invaller werd op het laatste ogenblik bedankt omdat de vaste eerste stuurman tijdig uit het ziekenhuis werd ontslagen.’
Het bleef stil. Simon hoorde Snuffer als het ware denken.
‘Geloof je nog altijd dat het respectabele moslims en harde werkers zijn?’ vroeg Simon. ‘Of is hier meer aan de hand?’
‘We hebben niets dat aantoont dat dat niet zo is. Het is niet omdat ze moslim zijn dat ze…’
‘Ik weet het: we mogen niet discrimineren. Verrek, Snuffer. Het is niet omdat ze moslim zijn dat we het niet verdacht mogen vinden dat ze na Caïro toevallig in Valdez zijn en de plaats innemen van verongelukte officieren.’
‘Misschien waren ze in Valdez om Cyrus te helpen bij de vernieuwing van zijn vloot.’
‘Ja. En misschien waren ze in Caïro om met Musa en Osama bin Laden te getuigen dat er geen andere God is dan Allah en dat Mohammed zijn dienaar en boodschapper is.’
‘Het is niet omdat je hen met Cyrus en Musa in Caïro hebt samengezien dat je achter een banaal ongeval in de haven een aanslag moet zoeken, Simon. Jij was immers ook in de Egyptische hoofdstad toen de anderen daar waren. Maakt dat van jou een terrorist?’
Simon ergerde zich blauw. ‘God, Snuffer. Ik ben Saif Rasjid niet en ik zit niet op de stoel van de eerste machinist van dit schip.’
‘Jeetje, Simon. Waar ben je bang voor? Dat hij dat schip in zijn eentje zal kapen? Die tankers zijn beter beveiligd dan Air Force One, het presidentiële vliegtuig.’
‘Dat denk je. Ik geraakte aan boord met een Smith and Wesson tussen mijn broekriem zonder dat iemand mij een strobreed in de weg legde.’
‘Meen je dat?’
‘En of. Niemand vroeg mij wat. Alleen maar omdat ik in het gezelschap was van de kapitein hoefde ik niet eens door de metaaldetector te lopen. Die beveiliging is daar zo lek als een zeef.’
Snuffer zei: ‘Een ogenblik.’ Gedurende drie minuten hoorde hij Morning uit Peer Gynt. Toen was hij er weer. ‘Ik heb met de commandant van de kustwacht gesproken. Zodra hij een snelboot ter beschikking heeft, zal hij een paar mariniers aan boord laten brengen. Die blijven op het schip tot in Californië.’
‘Wanneer zal dat zijn?’
‘Vrij vlug. Nog voor één uur in de ochtend.’
Simon legde neer.
Hij ging bij het raam staan en staarde in gedachten verzonken naar buiten. In het licht van de schijnwerpers op de brug zag hij natte sneeuw die omlaag dwarrelde en smolt zodra hij het dek raakte.
Hij keek naar de klok aan de wand.
Het was 22 u 49.
Hij vroeg zich af waarom Cyrus hem tot morgenochtend uit Valdez weg wilde. Waarom hij hem per se aan boord van de Exxon Valdez wilde. Wat bekokstoofde hij?
De Exxon Valdez passeerde Valdez Narrows en meerderde vaart.
Nog twee uur voor er hulp zou komen opdagen. Meer dan tijd genoeg voor een spook om zijn wit laken af te werpen.
Simon besloot dat hij daar niet op zou wachten.