14
CYRUS

De Phantom vi oogde misschien wat ouderwets maar technisch gezien was hij ver vooruit op zijn tijd. Ontsteking en transmissie werden elektronisch gestuurd en van de krachtige achtcilinder V-motor was nauwelijks iets te horen, zelfs niet als hij, zoals nu het geval was, met 160 kilometer per uur over de Autoroute A1 in de richting van Rijsel zoefde. Normaal gebruikte Cyrus zijn auto voor weinig meer dan zich van zijn verblijfplaats of hotel naar een vliegveld te laten brengen, maar bij de verplaatsing van vandaag wilde hij zijn naam liever niet op de passagierslijst zien van een vliegtuigmaatschappij of zijn bestemming op het dagrapport van een taxichauffeur.

De bestuurder van de Phantom was een Siciliaan. Hij had ooit twee ritten in Parijs-Dakar gewonnen en zat al de hele tijd tegen Sjafti, die naast hem zat, op te snijden over zijn prestaties in de woestijn. Cyrus drukte op een knop. Een glazen scherm met doorkijk in één richting kwam omhoog en de stemmen vooraan werden afgesneden.

Een verkeersbord boven de weg kondigde de afslag aan voor de E17 en de Siciliaan veranderde van rijstrook om te kunnen afslaan. Een nieuwe wegwijzer flitste voorbij: Antwerpen 110 km. Cyrus zakte wat onderuit en sloot de ogen. De laatste fase van het inbezitnemen van de Foundations was ingezet.

In het begin had het ernaar uitgezien dat het opsporen van de ondergedoken leden van de Hogere Raad van een leien dakje zou lopen. Aan de top van het verlanglijstje stond generaal Gholan Oweysi, de gewezen militaire gouverneur van Teheran, die vanwege zijn meedogenloze optreden tegen betogers en politieke dissidenten the butcher of de slager werd genoemd. De SAVAMA kreeg al na een paar weken speurwerk een van zijn voormalige maîtresses te pakken en hoorde haar uit. Hoewel de jonge vrouw niets wist over de huidige verblijfplaats van de Slager, verstrekte ze hun vlak voor ze tijdens het verhoor door een hartstilstand werd geveld belangrijke informatie: het adres van zijn moeder die in Teheran was achtergebleven.

Het oude vrouwtje werd opgepakt en opgesloten in de gevangenis. Na zes weken op water en brood lieten ze haar weer vrij en verleenden haar een uitreisvisum. De vrouw deed precies wat Cyrus en Musa gehoopt hadden: ze ging op zoek naar haar ondergedoken zoon. Via allerlei geheime tussenstations belandde ze uiteindelijk bij een appartement in Parijs waar Oweysi zich schuilhield, bewaakt door ex-leden van de Perzische geheime dienst. Het vreugdemaal ter gelegenheid van de hereniging werd onderbroken door een bezoek van Cyrus, die zich had laten vergezellen door Sjafti en twee agenten van de SAVAMA. De benevelde bewakers werden moeiteloos overmeesterd en het vergde Cyrus weinig overredingskracht om met de doodsbange Butcher tot een akkoord te komen. Elk lid van de Hogere Raad bezat een persoonlijk codenummer waarmee hij in Zwitserland toegang had tot een deel van de geheime rekeningen van de Foundations. Wie over de vier codes beschikte, had vrije toegang tot alles en kon alle macht naar zich toe trekken. Oweysi gaf hem zijn codenummer en Cyrus beloofde hem onschendbaarheid en zegde hem een vorstelijk jaargeld toe. Ze namen als goede vrienden afscheid. Toen later op de avond een opgeluchte Oweysi zijn moeder uitgeleide deed, werd hij in de deuropening van zijn huis door de agenten van de SAVAMA neergekogeld.

Zonder de ogen te openen voelde Cyrus dat de Phantom langzamer ging rijden. Hij liet de scheidingswand zakken. ‘Hoe lang nog?’

Sjafti keek om. ‘Een halfuur. We zijn Gent gepasseerd.’

Cyrus gromde wat en leunde achteruit, zijn ogen nu open, kijkend naar de ononderbroken stroom van vrachtwagens op de weg. De moord op Oweysi was gebeurd op bevel van Musa zonder hem te raadplegen. Stom van Musa. Als Musa Oweysi wat langer in leven had gelaten, zou hij ongetwijfeld bij een volgend bezoek iets meer over de verblijfplaats van Fazeli, Tawakoli en Alilou, de andere leden van de Raad die een codenummer hadden, te weten zijn gekomen. Nu hadden ze geen enkel aanknopingspunt meer. Tot overmaat van ramp sloegen een paar weken later de sporadische grensincidenten tussen Irak en Iran om in een totale oorlog. Iraakse vliegtuigen bombardeerden zonder voorafgaande waarschuwing of ultimatum de internationale luchthaven van Teheran en in revanche stak Iran een deel van de petrochemische installaties van Basra in brand. Te land ontwikkelde de strijd zich tot een uitzichtloze stellingenoorlog. Tegenover het materiële overwicht van Irak had Iran een groot potentieel aan volwassenen en kinderen die in naam van de islam de martelaarsdood wilden sterven. De oorlog duurde veel langer dan door Musa was voorspeld, die als hoofd van de Pasdaran en de SAVAMA al zijn manschappen nodig had om zijn land te helpen overleven. Het opsporen van de drie leden van de Raad werd opgeschort.

De Phantom kwam tot stilstand. Cyrus opende de ogen. ‘Wat is er aan de hand?’

De Siciliaanse chauffeur morrelde wat aan de radio op zoek naar een radiofrequentie met verkeersinformatie in een voor hem verstaanbare taal. ‘Zal wel weer de Kennedytunnel zijn. Daar is het altijd wat.’

‘Is het nog ver?’

‘Als we door de tunnel zijn, zijn we in Antwerpen.’

Het verkeer verliep nu met schokjes. Cyrus berustte. In zijn tijdschema had hij rekening gehouden met enig oponthoud onderweg. Op de keper beschouwd mocht hij niet klagen, want de Golfoorlog had hem geen windeieren gelegd. Als bevoorrecht inkoopagent voor Iran had hij ontzaglijk veel geld verdiend aan leveringen van wapens, munitie en al wat voor de oorlogvoerende landen onder het embargo van de Verenigde Naties viel. Het was een wrede oorlog geworden met bloedige veldslagen en met een onnoembaar aantal doden en verminkten die zowel Iran als Irak had uitgeput. Pas toen het ernaar uitzag dat beide landen zouden instemmen met resolutie 598 van de Veiligheidsraad om een einde te maken aan de uitzichtloze oorlog, had Musa opnieuw zijn agenten ingeschakeld om de overige leden van de Hogere Raad op te sporen. Cyrus gniffelde bij de gedachte dat hij straks zijn nieuwe fortuin uit de oorlogswinsten bij dat van de Foundations zou kunnen voegen.

De Phantom dook de Kennedytunnel in. Vijftig meter verder moest de Siciliaan op de rem gaan staan. Een file van auto's zover ze zien konden blokkeerde de doorgang. Cyrus keek op zijn horloge.

‘Bijna halfacht. Weet je zeker dat hij er nog is?’

Sjafti knikte. ‘Heel zeker. Alilou heeft zijn werk niet meer verlaten sinds de dood van zijn vriend Tabatabai in New York.’

‘Was dat nodig?’

‘Wat?’

‘Tabatabai laten vermoorden. En dan die enscenering. Een als postbode verklede doder die hem in de hal van zijn huis neerknalt. Alilou zal doorhebben dat het het werk was van de SAVAMA.’

‘Dat was het doel dat we voor ogen hadden. Hem laten weten dat we hem op de hielen zitten. Kijk maar naar het resultaat. Hij durft niet eens meer naar huis te gaan.’

‘Hij had ook het hazenpad kunnen kiezen.’

‘Daar is het nu te laat voor. Hij heeft zijn eigen val dichtgeklapt. Een beetje sidderen van angst voor een verhoor kan nooit kwaad.’

Cyrus opende de ingebouwde bar en schonk uit een kristallen karaf twee vingers arak in een glas. Sjafti had niet helemaal ongelijk. Alilou mocht gerust wat in zijn stinkerd zitten. Zoveel te makkelijker zou hij hem zijn codenummer geven. Cyrus sloeg de drank naar binnen en zette het glas weg. ‘Als Alilou op zijn werk blijft en niet naar buiten durft te komen, waar slaapt hij dan?’

‘In het bezemhok naast zijn laboratorium.’

‘Wat moet een dierenarts in een laboratorium?’

‘Research. Tegenwoordig noemt hij zich professor. Hij heeft het ver geschopt.’

‘Levert research zoveel op?’

‘Vooral status. Het prestige om voor een interuniversitaire instelling als het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde te mogen werken. Volgens sommigen kan dat niet gemeten worden in geld.’

Cyrus kreeg een minachtende trek om zijn mond. Voor hem werd alles in geld gemeten. Alilou kon als bestuurder van de Foundations zo goed als een blanco cheque voor zichzelf invullen. Wat bezielde zo iemand om voor een appel en een ei in een laboratorium te gaan werken?

De file kwam langzaam in beweging.

Sjafti boog naar achteren en liet zijn stem wat dalen. ‘Wat doen we achteraf met hem?’ vroeg hij.

‘Daar doe je mee wat je wilt’, zei Cyrus onverschillig. ‘Als we zover zijn, heb ik wel wat anders aan mijn hoofd.’

Hij keek opzij. Ze hadden de tunnel verlaten en kwamen bij de afslag die hen naar het centrum van Antwerpen moest brengen. Sjafti en de Siciliaan hadden het terrein verkend en kenden de weg. Hij had zichzelf voorgenomen dat hij, zodra hij de Foundations veilig had gesteld, meer thuis zou blijven. Thuis was Le Manoir de Chinvat, een gerenoveerde kasteelhoeve met tweehonderd hectaren landerijen en bossen bij Les Lilas, een forenzenstadje ten oosten van Parijs. Hij zou zich meer gaan bemoeien met de opvoeding van zijn zoon. Hij zou meer aandacht schenken aan Nina, uitzoeken waarom er na Alexander nooit een tweede zoon was geboren. Het had immers weinig zin een wereldrijk te stichten als de mannelijke opvolging onvoldoende was verzekerd. Vier of vijf zonen was een strikt minimum in een dynastie die haar naam waardig was.

‘Dit is de straat’, zei Sjafti.

Ze reden stapvoets door een lange smalle winkelstraat met somber ogende etalages en daarboven veelal vervallen huisgevels. De straat, met een typisch Belgisch wegdek van kinderhoofdjes en tramsporen die gevaarlijk dicht naast het trottoir lagen, wemelde van mensen van allerlei kleur en nationaliteit, fietsers, gammele Japanse auto's en afgeladen moderne trams. Tegen een van de huisgevels zag Cyrus een verweerd straatnaambordje: Nationalestraat.

Zijn zicht naar voren werd belemmerd door een bestelwagen van Borsten en Billen, een groothandel in wild en gevogelte. De straat gaf hem niet de indruk dat hier een instituut voor tropische geneeskunde met internationale reputatie gevestigd zou zijn. Hij stond op het punt daar een schampere opmerking over te maken toen de bestelwagen een zijstraat insloeg en hij aan het eind van de straat een groot gebouw zag met sobere art-decolijstgevels van arduin en gele baksteen. Hij luisterde zwijgend naar de instructies die Sjafti gaf aan de Siciliaan over de plaats waar hij hen zou opwachten met de auto.

De Phantom hield halt langs de stoeprand tegenover de hoofdingang van het instituut. Ze stapten uit. Achter de erkerramen en de hoge dubbele deur van glas en verguld smeedijzer brandde licht maar de deur was dicht. Zodra het verkeer het toeliet liepen ze naar de overkant. Er was geen deurbel.

‘Hoe komen we erin?’

Sjafti glimlachte. ‘Het personeel van het Instituut is multicultureel.’

Cyrus trok een paar kalfsleren handschoenen aan. ‘Wat heeft dat te maken met gesloten deuren?’

‘Alilou is toevallig niet de enige Iraniër die voor het ITG werkt.’ Sjafti tikte met zijn ring tegen het glas van de deur. Haast onmiddellijk werd de deur op een kier gezet en ze stapten naar binnen. Een man van halverwege de dertig met een smal gezicht in grijs pak en met streepjesdas deed de deur achter hen dicht en op het nachtslot. Sjafti schudde hem de hand en stelde hem voor aan Cyrus. ‘Dit is Ransjans. Hij is een van de medewerkers van onze geachte professor.’

Cyrus begroette hem met een hoofdknik. Het viel hem op dat de ander twee sloffen Engelse sigaretten onder de arm had.

‘We kwamen met hem in contact via een telefoonnummer in het adresboekje van de schielijk overleden dokter Tawakoli’, zei Sjafti. ‘Nietwaar, meneer Ransjans?’

De assistent knikte. ‘Zoals u zegt, meneer Sjafti.’ Hij had donkerbruine ogen die schichtig van de een naar de ander schoten. ‘Jullie zijn laat’, zei hij klaaglijk. ‘Ik sta hier al meer dan een halfuur te wachten in de gang.’

‘Wat wil dat zeggen?’ vroeg Cyrus humeurig. ‘Is Alilou niet aanwezig?’

‘Heus wel. Hij is aan het werk in Myc.’

‘Myc?’

‘Het laboratorium voor mycologie. Schimmelonderzoek.’

‘Zijn er nog andere mensen in het gebouw?’

‘Alleen de conciërge. Hij woont in een ander deel van de campus, aan de kant van de Kronenburgstraat. De schoonmaakploeg komt 's ochtends om vijf uur, voor de anderen aan het werk gaan.’

‘Breng ons naar Alilou.’

Ze volgden Ransjans door een hal met sobere art-decoversieringen en kwamen in een grote traphal met een hoog plafond en imposante muurschilderingen die mensen, landschappen en scènes voorstelden uit het Midden-Afrika van de jaren twintig. Ze namen niet de lift. Een brede trap van zwarte en grijze marmer met vertinde trapleuningen bracht hen naar de eerste verdieping, waar Ransjans hen voorging door gangen met lambriseringen in diverse houtsoorten en originele zwart-witbetegeling uit de jaren dertig, langs een beeldhouwwerk dat een patiënt voorstelde lijdend aan Afrikaanse slaapziekte. Ze kwamen in een lange gang met aan de ene kant ramen die uitzagen op een verzonken tuin met vijvers en fonteinen en aan de andere kant deuren naar kantoren en laboratoria.

Bijna aan het eind van de gang bleef Ransjans staan voor een deur met een bordje: ‘Professor Van Breusium – Mycologie’.

‘Wie is Van Breusium?’ vroeg Cyrus gedempt.

‘Een gerenommeerd professor die deze afdeling voor toegepast onderzoek in het leven heeft geroepen. Hij is helaas overleden en werd opgevolgd door professor De Vroey. Alilou is zijn assistent.’

‘Waar is de bergruimte waar Alilou slaapt?’

Ransjans wees naar het eind van de gang. ‘De tussenverdieping tegenover de koffieautomaat. Er zijn twee toegangen. Een vanuit het laboratorium. Een andere vanuit het trappenhuis. De sleutel van de tweede deur zit achter het brandblusapparaat in het trappenhuis.’

Cyrus legde zijn hand op de deurknop en wilde naar binnen gaan, maar trok zijn hand terug toen hij achter de deur stemmen hoorde.

‘Het is de radio’, fluisterde Ransjans. ‘Alilou is een radioamateur.’

Cyrus probeerde de knop om te draaien maar de deur zat op slot. Hij tikte Ransjans op de schouder. ‘Zorg dat hij openmaakt.’

Ransjans klopte op de deur. Hij sprak Farsi. ‘Professor. Ik ben het. Ransjans.’

Binnen werd het opeens stil maar de deur bleef dicht.

Cyrus en Sjafti stelden zich op aan weerszijden van de deur zodat ze uit het zicht bleven. Ransjans klopte opnieuw.

‘Laat me erin, professor. Ik heb de Players mee waar u om gevraagd hebt.’

Ze hoorden binnen een stoel verschuiven. Even later klikte het slot en werd de deur op een kier gezet. Ransjans deed de deur verder open maar voor hij in beweging kon komen, duwde Cyrus hem opzij en stapte naar binnen. Hij kwam in een ruim vertrek met een tiental werktafels voor onderzoekers en hun assistenten, rijkelijk gestoffeerd met alles wat een laboratorium voor research nodig heeft, van de eenvoudigste kelk of kookkolf tot de meest geavanceerde elektronenmicroscoop of computer met randapparatuur.

Sjafti en Ransjans gingen eveneens binnen en vatten post naast Cyrus. Alilou, gehuld in een doktersjas die voor hem twee maten te groot was, stond bij een van de werktafels met zijn rug naar hen toe en bestudeerde een grafiek op een zeer groot computerscherm. Hij werd blijkbaar gewaar dat er achter hem iets aan de hand was en draaide langzaam om. Alilou was een kleine man van hooguit 1 meter 65 met verhoudingsgewijs een groot hoofd, een brede snor en donker weelderig haar dat zijn oren volledig bedekte. Toen hij de drie mannen zag staan, trok alle kleur weg uit zijn gezicht.

‘Wat heeft dit te betekenen?’

‘Herken je mij niet?’ vroeg Cyrus.

Alilou legde de sigaret die hij tussen de vingers hield op een asbak. ‘Moet dat?’

‘Chinvat. Persepolis. De groots opgezette viering ter gelegenheid van het 2500-jarige bestaan van de Perzische monarchie. Ik zat naast de koetsier op de bok van de koets waarin je had plaatsgenomen met een paar andere leden van de Raad der Vaderen.’

Er verscheen een blik van herkenning in zijn donkere ogen. ‘Cyrus Razdi. De zoon van aga Darius Razdi, de kanselier van de sjah.’

‘Goed geraden.’ Cyrus wierp een goedkeurende blik om zich heen. ‘Je hebt het ver geschopt. Professor aan een vooraanstaande universitaire instelling.’

‘Professorandus.’

‘Wat is het verschil?’

‘Dat ik al wel het ambt waarneem, maar officieel de titel nog niet mag voeren.’

‘Het blijft een prestatie voor iemand die oorspronkelijk voor dierenarts heeft gestudeerd.’

‘Dank u.’

Cyrus richtte zich tot Ransjans. ‘Wat we te bespreken hebben, is confidentieel. Wil je buiten wachten?’

Ransjans veerde op alsof hij een schop tegen de schenen kreeg. Hij legde gehaast de twee sloffen sigaretten op het blad van de werktafel van Alilou en repte zich naar buiten. De behoedzame manier waarop hij de deur achter zich dichtdeed, was veelzeggend.

Cyrus wees naar een zithoekje met een paar armstoelen en een kleine ronde tafel. ‘Zullen we gaan zitten?’

‘Zoals u wilt.’ Terwijl ze naar de stoelen liepen, graaide Alilou een pakje sigaretten van zijn werktafel mee. ‘Sigaret?’

‘Ik rook niet.’

Cyrus en Alilou gingen zitten. Sjafti stelde zich op achter de stoel van Alilou.

‘Staat u toe?’

Alilou stak een sigaret op en zoog de rook diep naar binnen. Alles aan hem verraadde dat hij een verstokte roker was, zelfs de manier waarop hij de rook weer uitblies. ‘O ja, wilt u misschien koffie? We hebben hier een koffieautomaat.’

‘Laat maar. Je weet immers waar we voor gekomen zijn?’

Alilou knikte zwakjes. ‘Ik vermoed dat het te maken heeft met de Foundations.’

‘Dat heb je goed geraden.’ Cyrus tuurde nadenkend naar een ingelijste foto aan de wand waarop een groepje van zes mannen en vier vrouwen in de tuin van het instituut met een bevroren glimlach naar de lens keek. De pioniers van Mycologie, luidde het onderschrift. Vanwege zijn kleine gestalte stond Alilou op de eerste rij met de onafscheidelijke sigaret tussen de vingers. Ransjans stond achter hem en keek naar het achterhoofd van Alilou en niet naar de lens.

‘Wel? Ik luister.’

De kleine professor keek hem aan met knipperende ogen. ‘Wat wilt u van me weten?’

‘Hou je niet van de domme, kerel. Je codenummer.’

Alilou dook als het ware in elkaar op zijn stoel. ‘Mijn codenummer, zegt u?’

‘Je hebt me goed verstaan.’

‘Dat wel, maar… Hoor eens, meneer Cyrus. U weet ook wel dat de Foundations… Ik bedoel dat de Raad… nou ja, het beheer…’ Hij pakte een nieuwe sigaret en stak ze op met de peuk van de oude.

‘Komt er nog wat van?’ vroeg Cyrus ongeduldig.

‘Maar, meneer Cyrus. Ik heb met de hele situatie niets meer te maken.’

‘Hoezo?’

‘Mijn bestuursmacht bij de Foundations werd mij afgenomen. Het gebeurde net voor de machtsovername door ayatollah Khomeini. Dat moet u immers ook weten. Van de ene op de andere dag weigerden de banken mijn opdrachten uit te voeren.’

Cyrus boog zich voorover. ‘Vertel geen onzin, man.’

‘Ik zweer u dat ik de waarheid spreek, Sjazdeh’, zei Alilou plechtig. ‘De Profeet is mijn getuige.’

‘En je liet het daarbij? Je hebt geen bezwaar aangetekend?’

‘Bij wie, meneer Cyrus? De een na de ander ging iedereen dood. Uw doorluchtige vader. De sjah. Generaal Oweysi. Bijan Fazeli, dokter Tawakoli. Ze stierven allemaal een gewelddadige dood, uitgezonderd de sjah. Zelfs mijn vriend Ali Tabatabai moest eraan geloven.’

‘Waarom denk je dat Tabatabai vermoord werd?’

Alilou transpireerde, op zijn voorhoofd parelde het zweet. ‘Ik weet het niet. Misschien omdat hij mijn vriend was. Misschien omdat ze dachten dat hij wist waar ik woonde.’

‘Wie zijn ze, Alilou?’

‘De schoften van de SAVAMA? Wie anders?’

Sjafti's gezicht vlamde op van woede. Hij greep Alilou bij de pols en draaide die om. ‘Wat zeg je? Schoften? Ik ben de SAVAMA, klerevent.’

Alilou keek smekend op naar Cyrus. ‘Laat hem ophouden, Sjazdeh. Ik kan niet tegen pijn.’

Cyrus stond op en beende over de betegelde vloer, vier passen heen, draaide zich op de ballen van zijn hielen om, om vervolgens in vier passen terug te lopen. Kon het waar zijn dat de bestuursmacht van Alilou hem op de een of andere manier was afgenomen? Was dat de reden dat Oweysi en later Fazeli en Tawakoli hem zonder al te veel tegenstand hun codenummer hadden gegeven? Omdat die niets meer waard waren? Of hadden ze hem verkeerde nummers gegeven. Nee. Uitgesloten. Hij had de juistheid ervan nagetrokken nog voor ze door de SAVAMA werden terechtgesteld. Hij bleef staan en keek nadenkend neer op de kleine geleerde.

‘Mijn kleine vinger zegt me dat je me niet alles hebt verteld, beste vriend. Ik ben bang dat je nog heel wat meer pijn te verwerken zult krijgen.’

Sjafti draaide zijn arm nu helemaal op zijn rug en Alilou steunde van de pijn. ‘Wat wilt u meer weten?’ vroeg hij tussen zijn opeengeklemde tanden.

‘Laat hem los.’

Cyrus ging weer zitten en legde een hand op Alilous knie. ‘Ik wil weten wat hier achter steekt. Of wie? Als jouw code niet meer werkt, moet iemand anders legaal de macht in handen hebben. Ik zeg legaal, want Zwitserse advocaten en banken laten zich niet zomaar beduvelen.’

Alilou boog zich naar Cyrus toe. ‘Kan ik u even alleen spreken?’ vroeg hij fluisterend.

Sjafti bemoeide zich ermee. ‘Wat hoor ik daar? Hem alleen spreken? Vergeet dat maar.’

‘Hou op, Sjafti. Zo meteen krijgt hij een beroerte van schrik.’ Cyrus glimlachte bemoedigend naar Alilou. ‘Kom op, kerel. Wie steekt erachter?’

Alilou wiegde heen en weer als een kind. ‘Ik mag niet… U alleen. Niet de SAVAMA.’

‘Een laatste keer, Alilou. Wie?’

Alilou keek wanhopig van de een naar de ander.

‘Genoeg.’ Sjafti pakte een bistouri van een van de werkbanken en hield die onder Alilous neus. ‘Zie je dit operatiemes? Het is vlijmscherp. Zal ik je ermee aan mootjes snijden? Zal ik beginnen met een oor? Zoals bij Van Gogh?’ Hij trok aan de linker oorschelp en gaf een jaap van een centimeter langs de schedel. Het bloed stroomde over Alilous wang op de kraag van zijn doktersjas.

Alilou jammerde zachtjes en greep naar zijn oor.

‘Zullen we nu je jongeheer wat inkorten?’

Alilou werd lijkbleek. Hij mompelde iets.

‘Wat zeg je?’

‘Fa…’

‘Wat fa?’

‘Fariman.’

‘Wie?’

‘Fariman Razdi.’

De naam trof Cyrus als een stroomstoot. ‘Oom Fariman?’

Alilou knikte gelaten.

‘Oom Fariman is dood. Je probeert me te belazeren. Dat zal je zuur opbreken.’

Door een zakdoek tegen zijn oor te drukken probeerde Alilou het bloeden te stoppen. ‘Jouw oom leeft. Hij is geschonden en hij is ziek, maar hij leeft.’

‘Ellendeling. Je liegt. Ik heb hem met eigen ogen zien sterven.’

De tempel van Chinvat die in lichterlaaie stond. Pedar en oom Fariman die te midden van de helse vlammen een strijd op leven en dood vochten. Een zwaarverbrande oom Fariman die smekend zijn armen uitstak omdat hij niet in staat was zonder hulp door het gat te klimmen dat ze in de deur hadden gehakt. Simon die hem bij de handen pakte en hem wilde helpen maar zijn greep verloor toen onverwacht oom Fariman door een onzichtbare kracht naar binnen werd gerukt en door de vlammenzee werd opgeslokt.

Cyrus huiverde bij de herinnering. ‘Uit het inferno van Chinvat zijn slechts vier mensen levend ontkomen’, zei hij. Die vier waren hijzelf, Nina, zijn broer Simon en Simons moeder Sharon. ‘Oom Fariman was daar niet bij.’

Sjafti pakte de veel kleinere Alilou bij zijn lange haren en trok hem op uit zijn stoel. ‘Wel, professor? Wat heb je daarop te antwoorden?’

Alilous stem beefde van angst. ‘Ik weet het niet. Het enige wat ik weet is dat alles wat aan de Foundations toebehoort nu van hem is.’

‘Trek je broek uit. Eens kijken of je nog zoveel praats hebt als je het zonder pik moet stellen.’

Cyrus kwam tussenbeide. ‘Wacht even. Ik wil hem eerst nog een paar vragen stellen. Als hij niet de juiste antwoorden geeft, kun je je gang gaan.’

Sjafti duwde Alilou zo abrupt van zich af dat die zijn evenwicht verloor en op de grond viel. Hij draaide op zijn zij en kromp in elkaar. Cyrus boog zich over de liggende gedaante. ‘Dus volgens jou heeft oom Fariman de teugels in handen. Waar kan ik hem vinden?’

Alilou slikte iets weg. ‘Ik weet niet of ik zijn adres wel mag…’

Cyrus schopte hem genadeloos in de onderbuik.

‘Niet doen.’ Alilou probeerde weg te kruipen onder het tafeltje maar Sjafti trok hem er bij de haren onderuit. ‘Wel?’

Alilou snikte. ‘Hij woont hier niet zo ver vandaan.’

‘Waar?’

‘In Antwerpen. Hotel De Witte Lelie. Een privé-hotel in de Keizerstraat.’

‘Hij liegt’, zei Sjafti. ‘Hij woont zelf in De Witte Lelie. In hun gastenboek komt geen Fariman voor.’

Cyrus wierp een vlugge blik op zijn horloge. Ze waren al een hele tijd binnen. Het werd tijd om af te ronden. ‘Wel, Alilou? Krijg ik de echte naam of wil je de weg op van je vriend Tabatabai?’

‘Bl… ake.’ Alilou begon al bij voorbaat te jammeren toen Sjafti met de bistouri onder zijn neus zwaaide.

‘Wat zeg je?’ vroeg Cyrus fronsend.

Alilous ogen puilden uit toen Sjafti de bistouri tegen zijn adamsappel drukte. Hij stotterde van angst. ‘Bl… Blake. Samuel Blake.’

Cyrus staarde Alilou verbijsterd aan. ‘Samuel Blake, zeg je?’

‘Echt waar. Hij geeft zich uit voor Amerikaan, maar het is hem. Ik zweer het.’

‘Wat is er met die Blake?’ vroeg Sjafti ongeduldig. ‘Ken je hem?’

Cyrus keek nadenkend voor zich uit. ‘Samantha Blake is de vrouw met wie Fariman in Alaska een affaire heeft gehad toen hij daar voor de Foundations een pijplijn aanlegde.’

‘Samantha is niet Samuel.’

‘Nee. Maar het is er de vrouwelijke vorm van. Dat kan geen toeval zijn. Alilou kon dat niet zelf bedenken.’

‘Dus is het waar dat Fariman leeft?’

‘Dat moet wel. Ik begrijp alleen niet waarom hij zelf het roer in handen heeft genomen. Geld en macht hebben hem altijd onverschillig gelaten. Het enige wat hem interesseerde waren vliegtuigen. Net als Simon.’

‘Wat nu?’

‘We zoeken hem op. Wat anders?’

Alilou kreunde meelijwekkend. Hij krabbelde overeind en bleef gebukt staan met de handen aan zijn buik. ‘Ik moet nodig naar de WC.’

‘Wat doen we met hem?’ vroeg Sjafti. Hij liet zijn stem dalen. ‘Zal ik het afmaken?’

Cyrus dacht even na. ‘Kunnen we hem niet meenemen en opsluiten in een van de schepen van Caspian Shipping?’ Caspian Shipping had de afgelopen jaren voor heel wat clandestiene wapenuitvoer vanuit Antwerpen naar Iran gezorgd.

Alilou was te zeer met zichzelf bezig om hen te horen. ‘Alstublieft. Ik kan het echt niet langer ophouden.’

Cyrus snoof. Alilou stonk. Zo meteen deed hij het in zijn broek. ‘Waar is de wc?’

Alilou wees naar een deur achter zijn werktafel die op een kier stond. Sjafti pakte hem in zijn kraag en duwde hem ernaartoe. ‘Maak voort.’

Alilou waggelde naar de deur maar toen hij die verder openduwde, zagen ze erachter een brede gang met rekken aan de wanden, geen WC. Hij stapte naar binnen en voor ze konden reageren had hij de deur achter zich dichtgetrokken. Ze hoorden een klik.

‘De andere deur! Schiet op. Dit is de opbergruimte. Ik bewaak deze kant.’

Sjafti was al onderweg. Cyrus probeerde de deur open te maken maar die zat muurvast. Hij wachtte. Even later hoorde hij achter de deur het lawaai van een vechtpartij, de stem van Alilou die om genade smeekte, vallende voorwerpen, geluiden als van een gewond dier dat in paniek tegen de wanden van zijn kooi oploopt om te ontsnappen. Toen werd het stil.

Wat later werd de deur van de binnenkant opengemaakt. Sjafti stapte naar buiten en veegde zijn bebloede handen af aan zijn zakdoek.

‘Alilou heeft zelfmoord gepleegd’, zei hij onverschillig. ‘Hij heeft zijn polsen doorgesneden.’

Cyrus liep naar de deur. ‘Heeft hij nog iets gezegd over oom Fariman?’ vroeg hij over zijn schouder.