12
CYRUS

Cyrus Razdi stapte uit bed met een gevoel van volmaaktheid, alsof hij zopas het scheppingsverhaal had geschreven. Soms waren eigendunk en zelfoverschatting een van de naweeën van het gebruik van haoma, maar in dit geval was de oorzaak veeleer te zoeken bij de vrouw met wie hij net geslachtsgemeenschap had gehad. Dit had hij nog nooit meegemaakt. Nooit eerder had een vrouw zijn drift zo aangewakkerd. Hij herinnerde zich duidelijk dat hij geroepen had als een bezetene toen hij de eerste keer in haar klaarkwam. Onzinnige uitroepen, zoals dat ze zijn zoon zou baren. Dat dit de wil was van Zarathoestra. Dat het een goddelijke voorziening was dat ze zijn pad had gekruist. Die uitroepen had hij herhaald, telkens opnieuw, want hij had van geen ophouden geweten. Hij begreep niet wat hem was overkomen. Hij had nooit geloof gehecht aan de religieuze poespas van Zarathoestra waarmee zijn vader zo had gedweept. Wat dat betreft ging zijn geloofsbelijdenis niet verder dan het besef dat het zijn heilige plicht was het geslacht Razdi in stand te houden door te zorgen voor mannelijke afstamming. En Nina was de eerste vrouw geweest met wie zijn begeerte om te vrijen was samengegaan met een dwingend verlangen om een zoon te verwekken.

Hij bestudeerde haar naakte lichaam. Dat ze hem gedurende de geslachtsdaad de hele tijd Simon had genoemd, raakte hem niet. Simon was immers zijn tweelingbroer, ze hadden hetzelfde bloed, dezelfde genen en die genen wilden maar één ding: de volgende generatie.

Ze kreunde in haar slaap.

Met zijn vingertoppen streelde hij haar gezicht, voorhoofd en slapen. Ze zou spoedig tot haar zinnen komen. Hij was benieuwd hoe ze zou reageren als de haoma uitgewerkt was. Zou ze weten dat hij al zijn hoop, vreugde en haat in die ene lichamelijke daad had verenigd?

Hij voelde hoe zijn penis weer stijf werd. Vastberaden draaide hij om en liep met vaste tred naar zijn eigen kamer. Later kon hij met Nina zoveel vrijen als hij zin had. Zij was de toekomst. Op het ogenblik had hij de handen vol met het heden.

Hij vond Musa met twee van zijn luitenants en Sjafti op het overdekte terras dat uitzag op het park en het zwembad. Op de tafel stonden de resten van een laat ontbijt. Hij vulde een grote kom met muesli en yoghurt aan het buffet en nam plaats tegenover Musa. Met een hoofdbeweging stuurde Musa de twee luitenants weg. Toen ook Sjafti wilde weggaan, wees hij hem terug naar zijn stoel.

‘Jij blijft. Vertel Cyrus wat er is gebeurd.’

Sjafti schoof enigzins verveeld over zijn stoel. ‘Ik heb geen prettig nieuws.’

Cyrus roerde in de kom en proefde van de muesli. ‘Zo?’

‘Een uur geleden werd bij de ingang van het parlement een bomaanslag gepleegd. Er zijn twee doden en een tiental gewonden. Een van de doden is Bani Yazdis.’

Cyrus legde zijn lepel neer.

‘Grootvader?’

‘Ja. De bom ontplofte net toen hij uit zijn auto stapte. De andere dode is zijn chauffeur.’

‘Hij werd dus uit de weg geruimd?’

‘Zo lijkt het wel.’

‘Door wie?’

Sjafti wierp een terloopse blik op zijn neef Musa. ‘Ik weet het niet’, zei hij.

Cyrus wendde zich tot Musa. ‘Heb jij hiermee te maken?’

Musa spreidde zijn handen. ‘Wie zal het zeggen. In Iran bestaat niet de gewoonte een moordaanslag op te eisen. Bani Yazdis’ dood komt ons in ieder geval goed uit. Hij was van plan om via een decreet in het parlement de macht van de Pasdaran aan banden te leggen.’

‘Hoe weet je dat?’

Musa glimlachte. ‘Niet zo moeilijk. Ik zei immers al dat als het erop aankomt iedere moslim waar ook ter wereld een spion is in mijn dienst. Dat geldt ook voor personeel of de dienstboden van ere-gouverneurs en parlementsleden.’

Cyrus pakte zijn lepel weer op en begon te eten. Hij had nooit echt een band gehad met zijn grootvader en nu hij op het punt stond het land te verlaten, had hij zijn bescherming niet meer nodig. Wat hem wel verontrustte, was de waarschuwing die achter de moordaanslag schuilging. Wie Musa een strobreed in de weg legde, kon maar beter op zijn tellen passen.

‘Ik neem aan dat je niet van plan bent zijn begrafenis bij te wonen?’

Cyrus wierp een blik op zijn horloge. Het was 11 uur. ‘Nee. Maar ik wil vanmiddag wel afscheid nemen van mijn moeder. Er valt nog een en ander te regelen in verband met het verdere beheer van de bank.’

‘Goed. Ik laat je er naartoe brengen, zodat je onderweg niets overkomt.’ Musa knipte met de vingers en een ondergeschikte bracht een humidor waar hij een sigaar uit koos. Tussen de pufjes door waarmee hij vuur in de sigaar zoog, vroeg hij: ‘Heb je onze overeenkomst nog nagelezen?’

‘Dat hoeft niet. Ik ken de bijzonderste bepalingen uit mijn hoofd.’

‘Dan weet je dus dat je voor onze hulp een tegenprestatie zult moeten leveren?’

‘Je hebt het over het voorschot van één miljoen dollar?’

‘Ik heb het over de clausule van tactische interferentie.’

‘O, dat. Nou, ik heb geen flauw idee waar het over gaat.’

‘Met tactische interferentie bedoelen we politieke inmenging of tussenkomst.’

Cyrus zuchtte. ‘Wil je het beestje alsjeblieft bij zijn naam noemen.’

‘Het komt erop neer dat je af en toe renteloze leningen zult moeten verstrekken aan bedrijven of politici in het Westen die de islamitische republiek welgezind zijn.’

‘Smeergelden dus?’

‘We houden het op renteloze leningen voor onbepaalde termijn.’

‘Omvangrijke sommen?’

Musa tuitte zijn lippen en probeerde met de rook een o te vormen, wat niet lukte. Hij glimlachte. ‘Op school heb ik geleerd dat een keer een altijd meer is dan tien keer nul.’

‘Je spreekt in raadsels.’

‘Het betekent dat je beter een bewindsman op het hoogste niveau met een knoert aan je verplicht maakt dan tien ondergeschikten met een krats.’

Cyrus pakte een pitabroodje en brak het in tweeën. ‘Ongetwijfeld. Het vervelende is echter dat renteloze leningen aan bewindslieden of politici de neiging hebben nooit terugbetaald te worden. Voor mij zou dat wel eens een zware verliespost kunnen betekenen.’

Musa knikte. ‘Daar hebben we ook aan gedacht. We zullen dat compenseren.’

Cyrus schonk zichzelf koffie in. ‘Hoe?’

‘Heel eenvoudig. Als binnenkort de oorlog met Irak uitbreekt, zullen we alle leveringen van wapens en munitie via jou of een van jouw bedrijven laten lopen. Je zult daar een flinke stuiver aan kunnen verdienen. Om maar te zwijgen van wat je met je voorkennis in de oliesector kunt meepikken.’

Cyrus kon daarmee leven. Hij knikte goedkeurend. ‘Heb je nog van die boeiende extra's?’

Musa blies een rookwolk naar het plafond. ‘De praktische uitwerking. Mijn neef Sjafti wordt onze verbindingsman. Als je hulp of informatie nodig hebt, zal hij zorgen dat je die krijgt. Voor de buitenwereld geef je hem een belangrijke post in een van je ondernemingen zodat het niemand zal opvallen dat hij voortdurend om je heen hangt.’

Cyrus dronk van zijn koffie. Sjafti, die via de Algerijnse ambassade het contact met de CIA voor hem tot stand had gebracht, was dus meer dan de onderdanige klootzak zoals hij zich aanvankelijk aan hem had voorgedaan. Wat was hij: edelman, bedelman, schutter, spion of verbindingsman, vertrouwensman en dubbelspion? Dat kon best interessant worden.

‘Probeer nooit rechtstreeks contact met mij of een van mijn medewerkers te zoeken, zelfs niet via de ambassadeurs van Iran. De enige waar je in een noodgeval bij terechtkunt, is de industriële gezant op de ambassade van Brussel. Je vraagt dan naar een exemplaar van de Export Directory of Iran Industries. Als hij antwoordt dat de oplage uitgeput is maar dat je als eerste op de lijst voor de herdruk komt, dan mag je hem in vertrouwen nemen.’

‘Wanneer is het een geval van nood?’

Musa grijnsde. ‘Als we dat op voorhand wisten, zou het nooit zover komen. Maar maak er geen misbruik van.’

‘Goed. Is dat alles?’

‘Nog dit. Ik weet dat je moeder plannen heeft om op vakantie te vertrekken naar Zwitserland. Dat is voorlopig uitgesloten. Hetzelfde geldt voor je zusters.’

Cyrus keek op. Hij had niet gedacht dat Musa zijn ware gelaat al zou laten zien nog voor hij het land uit was. ‘Ik zie daar het nut niet van in. Ze hebben met de hele zaak niets te maken.’

Musa bestudeerde zijn sigaar. ‘Beschouw hen als een onderpand. Als je de volle tien miljoen hebt overgemaakt, kunnen we de toestand opnieuw beoordelen.’

‘Niet bepaald een blijk van vertrouwen.’

‘Integendeel. Ik zou je ook kunnen laten opsluiten en je in afwachting van de betaling door specialisten in het vak een schoonheidsbehandeling kunnen laten ondergaan. Misschien zou dat meer opbrengen.’

‘Of helemaal niets.’

‘Precies. Ik heb dus gekozen om je te laten vertrekken. Hoewel ik de manier waarop nog altijd onzinnig vind. Was dat gedoe met dat vliegtuig nu echt nodig?’

‘Absoluut. Ik moet bij de Amerikaanse inlichtingendiensten geboekstaafd staan als een tegenstander van het nieuwe regime in Iran. Ze zullen veel meer geloof hechten aan iemand die ze zelf op een spectaculaire manier hebben bevrijd, dan wanneer ik langs sluipwegen plots in het Westen opduik.’

‘Dat zal wel. Weet je al wanneer je broer aankomt?’

‘Vannacht is al wat ik weet.’

‘In het donker? Heeft het dan wel nut dat ik spiegels laat leggen om het landingsterrein te markeren?’

‘Eigenlijk niet. Misschien kun je wat manschappen met een zaklantaarn langs de baan zetten.’

‘Goed idee.’

Cyrus stond op. ‘Ik ga nu naar mijn moeder. Wil jij voor vervoer zorgen?’

Hij verliet het terras. Voor hij wegging, liep hij nog langs Nina's suite en wilde naar binnen gaan, maar ditmaal was de deur op slot. Hij klopte.

‘Nina?’

Geen antwoord.

‘Ik ga even langs mamanjan. Afscheid nemen. Ik ben terug voor het donker wordt.’

Nog steeds geen antwoord. Hij klopte opnieuw. Harder.

‘Nina!’

‘Ja?’ Haar stem klonk gedempt, alsof ze nog in bed lag. Het idee alleen al wond hem op.

‘Neem zoveel mogelijk rust vandaag. Vannacht komt Simon ons halen. Kleed je vanavond warm aan. De nachten in Iran kunnen koud zijn.’

‘Goed.’

‘Tot straks dan?’

Weer geen antwoord.

Hij aarzelde. Het liefst wilde hij haar opdragen de deur open te maken, maar hij zag ervan af. Er was nog genoeg haoma in zijn bloed om weer met haar naar bed te willen en dit was niet het geschikte moment.

Zodra de schemering viel, verlieten ze het huis. Cyrus reed een van de twee Pazhans tot aan de rand van het grasveld zodat hij bij aankomst van het vliegtuig het begin van de landingsbaan met de koplampen kon verlichten. Hij stapte uit en nadat hij met Musa en Sjafti de manschappen naar hun plaats had gebracht en ze zaklantaarns hadden uitgedeeld, bleven ze met z'n drieën naast de Pazhan staan praten en roken.

Nina bleef in de auto. Sinds de zon was ondergegaan was het merkbaar kouder geworden en er waaide een kille wind. Ze droeg een zwarte trui met rolkraag, een spijkerbroek en rode laarsjes. Cyrus had al een paar keer geprobeerd een gesprek met haar aan te knopen, maar haar antwoorden bleven beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Desondanks dacht hij niet dat ze boos was. Waarom zou ze? Ze had hem niets te verwijten. Integendeel. Ze had alle reden om dankbaar te zijn.

Toen begon het wachten.

Een tijd later zag Cyrus dat de mannen bijeentroepten en beschutte plekjes opzochten voor de wind. Musa wilde hen terug naar de hen toegewezen plaatsen commanderen, maar hij hield hem tegen. ‘Laat hen. Als we het vliegtuig horen, hebben ze tijd genoeg om hun plaatsen in te nemen.’

‘Zoals je wilt.’

Ze staken een nieuwe sigaret op.

‘Vertel eens wat meer over je broer’, vroeg Musa. ‘Hoe kreeg je het voor elkaar dat hij je hier komt ophalen?’

Cyrus gooide zijn sigaret op de grond en trapte ze uit. ‘Dat is waar broers goed voor zijn.’

‘Hij neemt een serieus risico. Ik weet wel dat de Iraanse luchtmacht op dit ogenblik niet veel meer te betekenen heeft, maar er zijn waarschijnlijk nog wel een paar jachttoestellen luchtwaardig. In dat geval is hij een vogel voor de kat.’

‘Zo gemakkelijk zal dat niet gaan. Hij is een van de beste piloten ter wereld.’

‘Denken ze dat niet allemaal?’

‘Hij denkt het niet, hij is het. Hij is de enige die bij een luchtgevecht twee vingers van zijn linkerhand kwijtraakte en nog met straaljagers mocht blijven vliegen.’

‘Welk luchtgevecht? Over welke oorlog heb je het?’

Cyrus ging daar liever niet op in. Om het gesprek een andere richting uit te sturen, zei hij: ‘Hij bespaart er wel veel geld mee. Zijn manicure rekent hem nog maar de helft van de normale prijs.’

Musa grinnikte. ‘Misschien hadden ze beter zijn pik afgeschoten. Dan had hij pas geld gespaard.’

‘Geld, ja. Maar hij had dan niets meer gehad om zijn was aan op te hangen.’

Musa lachte hinnikend. Midden in zijn lach werd hij weer serieus. ‘Ik vind dat hij verdomd lang wegblijft.’

Cyrus keek op zijn horloge. Het was bijna middernacht. ‘Ik verwacht hem ieder ogenblik.’ Hij was zich sterk bewust van de geldriem die hij onder zijn trui droeg. Dollars, ponden, Zwitserse franken. Genoeg om de eerste maanden gaten te stoppen als dat nodig mocht zijn.

Ze zwegen. De tijd kroop voorbij. In de nachtelijke stilte hoorde je alleen de statische geluiden van de portofoons waarmee de mannen verbinding met elkaar hadden.

‘Je had verdomme die afspraak wel wat nauwkeuriger kunnen maken’, mopperde Musa. Hij liep weg en ging een praatje voeren met zijn manschappen, die hun ongeduld evenmin konden verbergen. Om hen wat milder te stemmen, liet hij thee en broodjes aanrukken.

Cyrus liep het stuk grond af in de lengte en telde zijn passen. Driehonderd vijftig meter. Drie voetbalvelden. Dat moest volstaan. Ooit was Simon er prat op gegaan dat hij een vliegtuig op een postzegel kon neerzetten. Aan het andere eind van de weide ging hij op een omgevallen boomstam zitten en luisterde naar het gesprek tussen de twee mannen die daar op wacht stonden. Ze hadden het over wapens, vrouwen en oorlog.

Het werd middernacht. Geen vliegtuig. Geen Simon.

Het werd één uur.

Cyrus keerde terug naar de Pazhan en ging naast Nina zitten.

‘Alles goed met je?’

Ze knikte. ‘Het duurt lang. Weet je zeker dat hij komt?’

‘Heel zeker. Mijn broer laat mij niet in de steek.’

‘Is dat niet nogal arrogant wat je daar zegt? Misschien komt hij wel voor mij.’

‘Voor jou, voor mij, voor de kick. Hij is niet voor niets een avonturier.’ Hij legde een hand op haar knie.

Nina duwde zijn hand weg. ‘Was dat nodig, daareven?’

‘Wat?’

‘Met Musa. Dat je de spot dreef met Simons verminking. Zo praat je niet over iemand van wie je houdt. Zeker niet als je denkt dat hij je broer is.’

Hij ergerde zich eraan dat ze ook maar een ogenblik twijfel liet bestaan over zijn verwantschap met Simon. Hij legde een hand in haar hals en streelde haar liefkozend terwijl hij tegelijk de druk verhoogde. ‘Laten we het leuk houden, Nina. Zeker nu…’ Hij wilde zeggen: nu je mijn zoon in je draagt, maar hij hield zich in.

‘Wat nu?’

‘Nu we elkaar nodig hebben. Jij, ik, Simon. We vormen één geheel.’ Hij lachte. ‘Een volmaakte drievuldigheid, zonder daarom heilig te zijn.’

Voor Nina kon antwoorden, verscheen Musa naast de auto. Hij had er duidelijk de pest in. ‘Ik ben het wachten beu’, mopperde hij. ‘We gaan naar huis.’

Cyrus schudde het hoofd. ‘Geen sprake van. We blijven op post. Op zijn minst tot het dag wordt.’

Musa liep rood aan. ‘Wie deelt hier de bevelen uit? Jij of ik?’

Cyrus bleef kalm. ‘We hebben een overeenkomst gesloten. Als je het al bij het eerste ongemak laat afweten, zal van de rest ook niet veel terechtkomen.’

Musa's ogen schoten vuur. ‘Wat zeg je? Eerste ongemak? En de overval op het Shahid Raja Institute? Wat was dat? Peanuts?’

Cyrus stapte uit voor de ander de kans kreeg nog meer uit zijn slof te schieten. Hij legde zijn hand op Musa's arm. ‘Weet je wat? Laat de mannen naar binnen gaan. Ze kunnen zich wat verwarmen en wat rusten, maar ze moeten wel paraat blijven. Zet een uitkijkpost op het dak van de villa. Zodra hij het vliegtuig hoort, moeten ze als de weerlicht hun plaatsen weer innemen.’

Musa trok geïrriteerd zijn arm los en liep weg. Tot zijn opluchting hoorde Cyrus dat hij de manschappen bijeenriep en hun opdroeg zich naar hun kwartier te begeven en daar stand-by te blijven. Nadat hij uitgesproken was, kwam hij terug naar de Pazhan, nog altijd uit zijn humeur. Een jonge soldaat die als Musa's verbindingsman optrad, kwam aangelopen met een radio. ‘Stront aan de knikker, chef.’

‘Wat is er?’

‘Er is vannacht een vliegtuig neergestort. In de woestijn in de buurt van Garmsar. Er woedt een reusachtige brand.’

‘Waar is Garmsar?’

‘Een kleine vijfhonderd kilometer naar het zuidoosten.’

Cyrus voelde hem de moed in zijn schoenen zinken. ‘Denk je dat het Simon is?’

‘Hoe wil je dat ik dat weet?’ Musa zette de hoofdtelefoon op die de verbindingsman hem overhandigde en luisterde. Zijn gezicht betrok. ‘Het zou om meer dan één vliegtuig gaan. Er is sprake van verschillende brandhaarden.’

Nina kwam uit de auto. ‘Wat is er met Simon? Ik hoorde zijn naam noemen.’

‘Bemoei je er niet mee, vrouw. Keer terug naar de auto’, snauwde Musa.

Nina deed verbijsterd een stap achteruit. Ze keek vragend naar Cyrus. Die gaf haar met een hoofdbeweging te kennen dat ze maar beter kon gehoorzamen. Ze ging weer in de auto zitten en liet de ramen open zodat ze het gesprek kon volgen.

Musa luisterde nog even en zette de hoofdtelefoon af.

‘En?’

‘Er doen allerlei geruchten de ronde. De plaatselijke gouverneur spreekt van een ongeluk met een tankwagen. Bij de SAVAMA denkt men aan een Amerikaanse invasie.’

Cyrus huiverde, en dat was niet van de nachtelijke kilte. Als het waar was dat de Amerikanen een invasie begonnen waren, dan zou binnen de kortste keren het hele land in rep en roer staan. Er zou geen doorkomen meer aan zijn, zelfs al zou Simon toch nog op het appel komen.

‘We kunnen maar beter opkrassen’, zei Musa.

Cyrus herstelde zich. ‘Waarom? We lopen hier geen enkel gevaar. Integendeel. De branden in de woestijn leiden de aandacht af van de overval op het instituut. We houden ons aan onze afspraak.’

‘Verloren moeite.’

‘Wat hebben we te verliezen?’

Musa wilde antwoorden maar kon niets bedenken. Hij beet op zijn lippen. ‘Het is goed. Ik houd de manschappen beschikbaar tot de zon opkomt. Daarna moet je maar wat anders bedenken voor die spectaculaire uittocht van jou.’ Hij draaide zich om en beende weg, gevolgd door zijn radioman.

Cyrus bleef achter. Hij stak zijn handen diep in zijn zakken en staarde somber voor zich uit. Had hij het te ver gezocht? Nee. Hij had het allemaal zorgvuldig uitgekiend. Een opzienbarende ontsnapping uit de klauwen van de vijand. Simon die hem in opdracht van de CIA kwam redden. De Amerikanen zouden hem met open armen ontvangen. Ze zouden vertrouwen in hem stellen. Dat had hij nodig, althans de eerste jaren. Later, als hij de macht naar zich toe had getrokken, konden ze doodvallen.

Nina was geruisloos uit de auto gekomen en raakte voorzichtig zijn elleboog aan. Haar stem beefde. ‘Is het waar? Is er een vliegtuig neergestort?’

‘Misschien.’

Haar stem balanceerde op de grens van hysterie. ‘Kan het Simon zijn? Ik hoorde je zijn naam noemen.’

Hij wilde uitvaren en zijn ongenoegen op haar uitwerken, maar wist zich te beheersen. ‘Er zijn meerdere brandhaarden dus zal het Simon niet zijn. Simon komt alleen. Niet met een hele vloot. Er moet daar iets anders aan de hand zijn.’

‘Wat dan?’

‘Weet ik veel.’

‘Denk je dat hij nog komt?’

‘Ja.’

‘Waarom denk je dat hij zo laat is?’

‘Shit, Nina. Wie denk je dat ik ben. Een helderziende? Misschien moest hij een omweg maken om de gevechten te mijden. Ik heb het je al gezegd: broers laten elkaar niet in de steek.’

‘Sorry’, zei ze verongelijkt en tegelijk opgelucht door zijn onwankelbare zekerheid dat Simon op komst was.

Cyrus schuifelde ongeduldig met de voeten over de grond. ‘Het is koud’, zei hij. ‘Laten we in de auto wachten.’

Ze zaten urenlang zwijgend naast elkaar in de auto met de ramen neergelaten. Af en toe zette Cyrus de autoradio aan, maar radio Teheran zond 's nachts niet uit en de weinige radiostations die wel in de ether waren, gaven alleen heruitzendingen van politieke en godsdienstige programma's.

Naarmate de tijd verstreek, werd de kwade luim van Cyrus erger en groeide de wanhoop van Nina. Een keer waren ze om de beurt naar het huis geweest om het toilet te gebruiken, maar verder hadden ze de hele nacht roerloos naast elkaar gezeten.

Toen het eerste licht de oostelijke hemel begon te kleuren verscheen Musa naast de auto.

‘Heb je het gehoord?

‘Wat?’

‘De brandhaarden bij Garmsar. Het blijken Amerikaanse vliegtuigen te zijn geweest.’

Cyrus keek instinctief omhoog, alsof hij ieder ogenblik een Amerikaanse luchtvloot verwachtte. ‘Een invasie?’

‘Ik zou het veeleer een raid noemen. Een poging om het gegijzelde ambassadepersoneel te bevrijden die faliekant afliep.’

‘Wat is er misgelopen?’

‘Ze kwamen met een kleine vloot Herculessen en helikopters en bij een tussenlanding in de zoutwoestijn zijn een paar van die tuigen met elkaar in botsing gekomen.’

‘En toen?’

‘Toen hadden ze hun bekomst. Ze lieten hun helikopters achter en namen de wijk. De schijtlaarzen.’

Cyrus vloekte. Wat een pech. Dat die stomme Amerikanen nu net deze nacht moesten uitkiezen om hun landgenoten te bevrijden. Geen wonder dat Simon niet op het appel verscheen. Hij ging zitten op de voorbumper van de Pazhan, het hoofd in de handen. Wat nu?

‘Wat denk je?’ vroeg Musa. ‘Houden we ermee op?’

Cyrus krabde vertwijfeld in zijn baardstoppels. ‘Ik begrijp het niet’, zei hij. Hij tuurde met half dichtgeknepen ogen naar de snel wassende streep licht aan de horizon. De wind was gaan liggen en het werd snel warmer. ‘Wat heeft die raid van de Amerikanen met onze afspraak met Simon te maken? Hij had hier moeten zijn lang voor die branden bij Garmsar gerapporteerd werden.’

Musa haalde de schouders op.

Nina gooide het portier van de auto open en sprong uit de auto.

‘Cyrus, ik hoor iets.’

Hij ging staan en spitste de oren. Niets. Het enige wat hij hoorde, was in de verte het gerammel van een vrachtwagen op de Farabahad Road. In het oosten zette de ochtendschemering de horizon in een felle gloed, maar een vervuilde nevel die van het industriepark in het zuidwesten kwam aandrijven, beperkte het zicht.

‘Ik denk dat je je…’

Nu hoorde hij het ook. Heel in de verte, als het gonzen van een bij, maar het was onmiskenbaar het geluid van een vliegtuigmotor. De uitkijkpost op het dak hoorde het ook en sloeg alarm. De soldaten van Musa stroomden naar buiten.

Het motorgeronk kwam nader, maar het vliegtuig vloog zo laag dat hij het niet kon zien, gehinderd door de bomen op het veld. Voortgaande op het geluid vloog het tot ongeveer aan de rotonde van de Damawand Road waar het een wijde bocht beschreef, op zoek naar de landingsplaats.

Cyrus haastte zich naar de auto en startte de motor. Voor hij kon wegrijden liet Nina zich naast hem neerploffen. ‘Doe de koplampen aan. Vlug! Hij vindt ons niet.’

Hij schakelde, liet het koppelingspedaal los en hotste zo snel mogelijk naar de overkant van het grasveld van waar hij een ruimer gezichtsveld had. Voor alle zekerheid parkeerde hij de auto uit het zicht tussen de bomen. De koplampen aandoen had geen zin meer. Het was volop dag.

‘Blijf in de auto tot we zeker zijn dat het Simon is.’

Hij stapte uit de auto en liep behoedzaam naar de rand van het bos. Nog steeds kon hij het vliegtuig wel horen maar niet zien. Hij zocht verwoed de horizon af. Toen zag hij het. Tot zijn ontsteltenis vloog het naar de verkeerde kant, weg van Teheran. Toen het nog slechts een donkere schaduw was tegen het licht van de opkomende zon, beschreef het een ruime bocht en kwam terug. Het naderde laag over de huizen van de villawijk, met zacht pruttelende motor, een plomp vliegtuigje met een lelijke bult onderaan en een vreemdsoortige dubbele schroef. De soldaten van Musa waren intussen bij het landingsterrein aangekomen. Ze stormden met zijn allen het grasveld op om de hun voorgeschreven posities in te nemen. De piloot moest hen als een bedreiging hebben ervaren want hij gooide het roer om en maakte zich met brullende motor uit de voeten. Cyrus had alle hoop haast opgegeven toen het vliegtuig een korte bocht beschreef, het landingsgestel uitklapte, en vanuit een onmogelijke hoek en in een steile glijbaan landde op het grasveld dat, zodra het toestel er op was neergestreken, nog maar half zo groot leek.

Toen het vliegtuig tot stilstand was gekomen, verliet Cyrus zijn schuilplaats. Zijn hart zwol van broederliefde en van trots toen hij Simon de koepel zag openschuiven en het vliegtuig zag verlaten. Met afgemeten passen liep hij op hem toe om hem in zijn armen te sluiten, maar voor hij zover was vloog Nina hem voorbij als een wervelwind. Ze sloeg haar armen om Simons hals. Ze kuste hem op zijn voorhoofd en op zijn neus en op zijn mond en ze lachte en huilde tegelijk en noemde voortdurend zijn naam:

‘Simon, Simon, Simon, Simon.’