13
SIMON

‘We hebben een probleem’, zei Simon.

Ze stonden met zijn vieren naast de Pazhan aan de rand van het bos – Simon, Cyrus, Nina en Musa – en sloegen Sjafti en een tiental soldaten gade die het vliegtuig draaiden en naar de door Simon aangewezen plek rolden zodat het zou kunnen opstijgen. Simon wilde geen nieuwsgierigen lokken door onnodig de motor te starten.

‘Ik neem Nina wel op mijn schoot’, zei Cyrus, die ervan uitging dat Simon het had over het gebrek aan zitplaatsen in het vliegtuig. Hij legde een grote hand in Nina's nek en trok haar speels naar zich toe. ‘Wat denk je, Nina? Hoog in de lucht op mijn schoot. Zo heb je ze vast nog nooit bedreven?’

Nina duwde hem van zich af. ‘Laat dat, Cyrus. Het is het moment niet voor flauwe grapjes.’

Simon keek van de een naar de ander, eventjes verbijsterd, en zei ten slotte: ‘Ik had het niet over plaatsgebrek maar over gebrek aan brandstof.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg Cyrus. ‘Dat je geen benzine meer hebt?’

Simon knikte. ‘In ieder geval te weinig om met deze kist en vier passagiers de dichtstbijgelegen grens te halen. Laat staan een veilige grens. We zullen onderweg ergens moeten bijtanken.’

Cyrus wendde zich tot Musa. ‘Kan dat op het vliegveld van Deshen Toppeh?’

Musa trok een twijfelend gezicht. ‘Dat zou ik niet aanraden. Zeker niet na wat er vannacht is gebeurd.’

‘Het hoeft geen vliegtuigbenzine te zijn’, zei Simon. ‘Voor een keer mag het ook wel gewone autobenzine zijn.’

‘Het dichtstbijzijnde benzinestation is tien minuten met de auto. Als je wilt kunnen we met jerrycans benzine aanvoeren. In Iran doen we dat wel meer. Weet je wat? Ga jij een uurtje pitten. Ondertussen vullen wij het reservoir.’

‘Een uur?’ Simon schudde het hoofd. ‘Te riskant. Ik blijf hier geen minuut langer dan nodig. Als straks de mislukte invasie van de Amerikanen in het nieuws komt, schiet iedereen die over een wapen beschikt op alles wat beweegt.’

‘Stom van je dat je niet met een vliegtuig met meer vliegbereik bent gekomen’, mopperde Cyrus. ‘Bijtanken zou sowieso moeilijk zijn geweest, zelfs zonder die vervloekte invasie.’

‘Daar hadden we wel een mouw aan gepast’, zei Simon. Hij wilde geen tijd verspillen aan een uitleg over de mislukte evacuatieplannen via Manzariyeh en richtte zich tot Musa. ‘Weet je geen plek in een meer afgelegen omgeving waar ik kan landen en brandstof innemen?’

‘Niet direct.’ Musa krabde nadenkend in zijn baard. ‘Wacht even.’ Hij pakte een wegenkaart uit de Pazhan en vouwde die open. ‘Zie je dit?’ Hij volgde met zijn wijsvinger Damawand Road, die als een rood lint door de woestijn liep en hield halt bij een pictogram in de vorm van een fabriekje ten noorden van de weg. ‘Dertig kilometer. Het proefstation voor zonnestralingsenergie van Estalak. Je herkent het met gemak aan de batterij vlakke draaibare spiegels tegenover een enorme parabolische hoofdspiegel. Het station is buiten bedrijf maar de gebouwen worden gebruikt door de SAVAMA. Langs de toegangsweg staat een benzinepomp. De weg is geasfalteerd. Je kunt erop landen en taxiën tot aan de pomp. Ik zorg ervoor dat ze je voorthelpen.’

Simon keek sceptisch. ‘En ik betaal met mijn creditcard, neem ik aan?’

Musa glimlachte veelzeggend. ‘Helemaal niet. De brandstofbevoorrading is inbegrepen in de prijs.’

Simon begreep niet wat hij bedoelde, maar onthield zich van commentaar. Hij keek omhoog. De bruine nevel trok weg maar in de plaats ontstonden in de opstijgende warme lucht bolle cumuluswolken die snel in omvang toenamen. Aan de kruinen van de bomen zag hij dat er een zwakke wind was opgestoken. Hij nam een beslissing.

‘We gaan ervandoor. Zijn jullie er klaar voor?’

Nina zette een stap dichterbij. ‘Wanneer je wilt.’

‘Cyrus?’

Cyrus raakte onwillekeurig de geldriem onder zijn trui aan. ‘Laten we gaan.’

‘Goed. Jij en Sjafti zitten in de buik bij de radarinstallatie. Nina zit met mij in de cockpit.’

Cyrus fronste. ‘Waarom zij? Kan ik niet beter mee in de cockpit zitten?’

‘Jij bent te groot voor de nauwe ruimte achter mijn stoel.’

‘Ik maak me wel klein.’

Simon keek Cyrus recht in de ogen. ‘Het is beter voor de gewichtsverdeling.’

Cyrus haalde berustend de schouders op. ‘Oké, broer. De piloot is gezagvoerder.’

‘Klopt. Dan gaan we. Sjafti, jij eerst.’

Sjafti wuifde ten afscheid naar zijn neef Musa en hees zich, het landingsgestel als opstapje gebruikend, in het toestel. Simon zag dat hij een AK47 machinepistool en een drietal extra magazijnen meenam en maakte zich zorgen over het extra gewicht. In een opwelling gooide hij de drie valschermen die tot de uitrusting van het vliegtuig behoorden, naar buiten. Als ze op die korte startbaan in de lucht wilden raken, telde iedere kilogram.

‘Jouw beurt, Nina.’

Hij hielp haar in de krappe ruimte achter zijn vliegstoel. Ze zat met opgetrokken knieën en haar neus haast tegen de rugleuning van zijn vliegstoel op een kist met daarin mondvoorraad en allerlei spullen, zoals een lichtpistool, vuurkogels en zelfs een paar verfbommen om zo nodig een plek in de zee te markeren. Hij vouwde zijn pilotenjack tot een bundel om als kussen te dienen.

‘Gaat het zo?’

Ze knikte. ‘Het lukt wel.’

Hij aarzelde. Hij besefte dat hij haar de minst gerieflijke zitplaats had gegeven. ‘Wil je niet liever van plaats verwisselen met Sjafti? Hij is niet veel groter dan jij.’

Haar stem klonk scherp. ‘Nee! Ik wil bij jou blijven.’

Hij glimlachte dankbaar. ‘Wat je wilt.’ Hij wees naar Cyrus. ‘Jouw beurt.’

Cyrus gaf Musa een klap op de schouder. ‘Hou je haaks, kerel.’

Musa hief zijn hand op in een gebaar dat zowel een groet kon zijn als een waarschuwing. ‘Ons leven is in de handen van God, Cyrus. En God houdt ons altijd aan het gegeven woord.’

Cyrus beantwoordde zijn dubbelzinnige uitspraak met een schouderophalen en verdween in het vliegtuig. Zodra hij op zijn plaats zat, gaf Simon hen elk een hoofdtelefoon met keelmicrofoon. ‘Alleen gebruiken als het echt nodig is’, waarschuwde hij.

‘Waarom? Gaat dit naar buiten over de radio?’

‘Alleen als ik dat wil. Voor jullie is het gewoon een intercom. Zelf moet ik een knop indrukken om op de radio te komen. Vooral bij het opstijgen of landen is het beter dat jullie mij niet te veel storen. Allright?’

Niemand antwoordde.

Simon schoof zijn stoel zo ver mogelijk naar voren om Nina wat meer beenruimte te geven, ging zitten en trok de veiligheidsriem strak aan. Hij wilde geen tijd verliezen met het afwerken van een checklist. Dat had ook geen zin, want als iets in gebreke bleef, was het in ieder geval te laat om daar iets aan te doen. Hij hield zijn duim op de elektrische startknop en drukte. De motor was nog warm en de krachtige Rolls Royce sloeg onmiddellijk aan. Een laatste blik op de instrumenten: alles groen. Alleen die verdomde brandstofmeters die onveranderlijk op nul bleven.

Hij keek om. Nina had geen veiligheidsriem maar in de nauwe ruimte zat ze als in een kooi en kon geen kant op.

‘Klaar?’

Ze knikte en maakte een rondje met haar vingertoppen.

Hij keek vooruit. Op zijn verzoek had Musa om de honderd meter een man opgesteld met een zakdoek in de hand om de afstand te markeren. Daardoor leek het veld nog korter dan bij de landing.

Hij voerde het toerental op, de ogen gericht op de teller. De Rolls Royce ronkte vertrouwenwekkend.

‘Daar gaan we.’

Hij gooide de rem los en accelereerde. De wielen bonkten hard op het ruwe veld. Eerste man. De bomen aan de kant flitsten voorbij. Tweede man. Hij trok de knuppel zacht naar zich toe, kwam even los van de grond en gleed weer neer. De bomen in de voorruit werden reusachtig groot, hun toppen reikten tot boven de ronding van de koepel. Ik haal het nooit, dacht hij wanhopig. Te zwaar geladen. Derde man. De grond viel weg. Hij trok hard aan de knuppel, de Fairey steigerde op de rand van een overtrek, hij ramde de vergrendeling van het onderstel in en de wielen klapten naar binnen een duizendste van een seconde voor ze zich verstrengeld zouden hebben met de kruinen van de bomen.

‘Oef’, hijgde Nina achter hem in de microfoon.

Simon duwde de stuurknuppel langzaam naar voren en nam wat gas terug. Hij voelde de zweetdruppels op zijn voorhoofd prikken in het besef dat hij het met het extra gewicht van een vol reservoir nooit zou hebben gehaald.

Niet aan denken.

Hij draaide scherp naar rechts en vond in het troosteloze landschap onder hem onmiddellijk de met zand bestoven asfaltweg van Damawand Road. Hij legde de vleugels vlak en vloog verder op een hoogte van honderd meter. Dertig kilometer, had Musa gezegd. Vijf minuten vliegen. Nog drie.

‘Ik zie het’, zei Nina. Ze kon meekijken over zijn schouder. ‘Meer naar links. Een reusachtige spiegel. Misschien wel tweeduizend vierkante meter groot.’

Hij zag de zijweg met aan het eind de zonnestralingsoven, een negen verdiepingen hoog gebouw met aan de gevel de parabolische hoofdspiegel die het zonlicht moest vangen van de batterij kleinere draaibare spiegels en concentreren op een in het brandpunt geplaatste schijf. Het geheel maakte een verwaarloosde indruk. Sommige van de vlakke spiegels vertoonden barsten of lagen tegen een grond als omgewaaide bomen. Het parkeerterrein was leeg. Voor het gebouw stond een auto. Toen hij dichterbij kwam, zag hij aan het eind van de toegangsweg de benzinepompen onder een luifel op twee palen. Naast de pomp stonden twee mannen met witte stofjassen die met het hoofd in de nek naar het naderende vliegtuig staarden. Hij scheerde over de terreinen, keerde om en liet het landingsgestel neer. De spanwijdte van de Fairey was zeventien meter en hij schatte de breedte van de weg op negen meter zodat de tippen van de vleugels aan iedere kant vier meter over de rand staken. Er stond gelukkig niets in de weg: geen huizen, geen bomen, geen telefoon- of andere palen. Hij zette een spiegelende zonnebril op.

‘Nina?’

‘Ja?’

‘Ik ga landen. Trek je hoofd in en zorg dat die twee je niet te zien krijgen.’

Zonder haar antwoord af te wachten, richtte hij de neus van het vliegtuig op de witte doorlopende streep in het midden van de weg en streek neer op het asfalt met de tederheid waarmee een violist zijn strijkstok hanteert. Hij taxiede tot zo dicht mogelijk bij de benzinepompen, wist op het laatste ogenblik het vliegtuig zo te draaien dat de staart voor een deel onder de luifel schoof en met zijn neus haast in de goede richting stond om weer op te stijgen.

Een van de twee mannen stond al gereed met een brandstofslang in de hand. Musa had hen, zoals beloofd, op de hoogte gebracht van hun komst.

‘Cyrus, wil jij uitstappen en het woord voeren? Sjafti kan je helpen als dat nodig is. De brandstofklep is links achteraan. Ik blijf in de cockpit.’

‘Waarom?’

‘Ze hoeven niet te weten dat de piloot een vreemdeling is.’

Vanuit zijn hoge zitplaats sloeg Simon het gesprek tussen Cyrus en de pompbediende gade. Er waren zo te zien geen problemen, want al na een paar inleidende zinnen liep de pompbediende met Sjafti naar achteren en zag Simon de tellers op de benzinepomp in beweging komen. Hij schoof de koepel een eindje open om wat lucht binnen te laten en de gesprekken op de grond tussen Cyrus en de tweede man te kunnen volgen. Ze spraken Farsi. De tweede man stelde zich voor als opzichter van het proefstation. Hij vroeg naar de betekenis van het vreemde embleem op de romp en de uitleg van Cyrus was humoristisch bedoeld, maar het bracht de ander niet aan het lachen. De opzichter liep een paar keer om het vliegtuig en bleef staan bij de overschilderde Britse kokarde op de romp en het nog zichtbare regimentsnummer op de motorkap.

‘Wat is dit?’ vroeg hij, kennelijk achterdochtig.

‘Oude emblemen’, antwoordde Cyrus onverschillig. ‘Het vliegtuig was ooit eigendom van de Anglo-Iranian Oil Company. Toen Mossadegh onze oliebronnen genationaliseerd heeft, heeft hij meteen al hun vliegtuigen en voertuigen in beslag genomen.’

De opzichter was een man van vijfentwintig en had nog nooit van Mossadegh of van nationalisatie van oliebronnen gehoord. Voorzover hij wist was de olie altijd al eigendom geweest van de Iraanse regering. Maar vóór de islamitische revolutie was hij bij het grondpersoneel van de Iraanse luchtmacht geweest en hij kende wel iets van vliegtuigen. ‘Die kokarde is niet van de Anglo-Iranian Oil Company’, weerlegde hij. ‘Het is een Brits militair kenteken. Dit is een verkenningsvliegtuig van de Britse luchtmacht.’

‘Het zal mij worst wezen van wie dit vliegtuig ooit is geweest’, antwoordde Cyrus scherp. ‘Het is nu van ons en het vliegt voor de SAVAMA. Dat is het enige wat telt.’

De opzichter legde een hand op het plaatwerk. ‘Zo te voelen is die kokarde pas overschilderd. De verf is nauwelijks droog. Hoe kan dat nu?’

Cyrus zag dat de pompbediende klaar was met het tanken.

‘Zijn we klaar?’

Sjafti knikte. ‘Het reservoir is boordevol.’

‘Oké. Stap maar in.’

‘Wacht even’, zei de opzichter. ‘Ik wil eerst een woord spreken met de piloot. Vraag dat hij uit het vliegtuig komt en zijn boordpapieren meeneemt.’ Bewust opvallend knoopte hij zijn witte stofjas los zodat daaronder een holster en de kolf van een pistool zichtbaar werden.

‘We hebben geen tijd om te blijven leuteren.’ Met een hoofdbeweging joeg Cyrus Sjafti in het vliegtuig en volgde hem. Vanuit de open deur zei hij: ‘Als je meer wilt weten over de piloot of dit vliegtuig kun je altijd nog Musa opbellen.’

‘Reken maar dat ik dat zal doen.’ De opzichter liep naar een telefoon aan een van de betonnen palen. ‘Jullie verroeren geen vin tot ik hem heb gesproken.’ Hij stak zijn hand uit, maar voor hij de hoorn kon oppakken verbrijzelde het toestel onder een kort salvo uit de AK47 van Sjafti. Toen een van de afketsende kogels de opzichter in zijn rechterarm raakte, liet die zich huilend van pijn en van woede op de grond vallen.

Simon zat er een ogenblik als versteend bij. Toen reageerde hij. Hij startte de motor, taxiede tot de staart vrijkwam onder de luifel en duwde de gashendel brutaal naar voren zonder vooraf uit te lijnen of de instrumenten te controleren. De Fairey ging ervandoor met meer lawaai dan snelheid. Omdat Simon niet volmaakt gelijk met de lengteas was vertrokken, zag het er even naar uit dat hij van de baan zou geraken, maar de contraschroef van de Fairey voorkwam elke ongelijke trekkracht en door minimaal voetroer te geven, slaagde hij erin op de baan te blijven en op te stijgen.

Hij wierp een vlugge blik achterom. De opzichter lag op zijn rug en met zijn linkerhand schoot hij zijn pistool leeg naar het verdwijnende vliegtuig. Veel gevaar was daar niet mee gemoeid. Van die afstand had je met een pistool evenveel kans de maan aan diggelen te schieten als een vliegtuig in volle beweging.

Niettemin was Simon buiten zichzelf van woede. ‘Verrek, Sjafti. Wat haalde je je in het hoofd?’

Door de intercom hoorde hij Sjafti iets mompelen over een goedgericht schot. Dat bracht hem nog meer buiten zijn zinnen. ‘Als je nog één keer zoiets waagt zonder mijn toestemming, dan schop ik je uit het vliegtuig. Begrepen?’

Geen antwoord.

Simon stond op het punt hem opnieuw de mantel uit te vegen toen Cyrus tussenbeide kwam.

‘Het was Sjafti niet.’

‘Hoezo Sjafti niet?’ Simon had moeite niet te gaan roepen. ‘Wie dan wel? Jij?’

‘Ja. Ik!’

‘Verdomme, Cyrus. Er wordt niet geschoten tenzij ik het zeg. De piloot is baas. Weet je nog?’

‘De piloot is gezagvoerder in het vliegtuig. Ik ben de hazarapatisj. Weet je wat dat is?’

Simon klopte met zijn knokkel tegen het glas van de defecte brandstofmeters. ‘Dat interesseert me niet. Er wordt…’

‘Volgens Oudperzische waarden is dat de aanvoerder van de Tienduizend Onsterfelijken. Onze vader Darius Razdi was hazarapatisj. Zijn titel is op mij overgegaan omdat ik de oudste ben. We zijn tweelingbroers maar ik ben de eerstgeborene. Ik ben dus het familiehoofd. Jij bent mijn mannelijke opvolger tot wanneer ik een eigen zoon heb.’

Simon ergerde zich aan de manier waarop Cyrus het patriarchale leiderschap opeiste. Dat ze tweelingbroers waren, moest nog altijd bewezen worden. Hij ademde langzaam uit. ‘Oudperzische waarden kunnen mij gestolen worden. Het enige wat voor mij telt, is Nina veilig over de grens brengen.’

‘Ook voor mij, broer. Ook voor mij komt Nina op de eerste plaats. Later zul je begrijpen waarom.’

Voor hij meer uitleg kon vragen, legde Nina een hand op Simons schouder en gaf hem een kneepje. Hij schakelde de intercom van de radarcabine uit zodat Cyrus hem niet kon horen. ‘Waar heeft hij het over?’ vroeg hij.

‘Hij…’ Ze aarzelde. ‘Ach gewoon over het gezag van het familiehoofd, in Iran.’ Ze slikte iets weg. ‘Maar hij bedoelt het goed.’

Simon zweeg verward. Hij had het niet gehad over de rol van een hazarapatisj of een familiehoofd maar over wat Cyrus ermee bedoelde dat ook voor hem Nina op de eerste plaats kwam en dat hij later zou begrijpen waarom. Hij wilde daar opheldering over vragen maar zette het uit zijn hoofd. Met al dat gedoe was hij verdorie vergeten het landingsgestel in te trekken. Toen hij zijn fout hersteld had, zakte hij weg in zijn stoel en staarde door de zijruit naar het landschap onder hem. Een stofwolk, opgeworpen door een pick-up met in de laadbak een vrouw in zwarte chador en een paar geiten, trok zijn aandacht. Het was niet dezelfde pick-up als bij zijn heenvlucht, maar door het zicht ervan realiseerde hij zich dat hij al de hele tijd in de verkeerde richting vloog, de richting van Desert One. Hij strekte zijn rug en concentreerde zich op de instrumenten. Eerst moest hij dringend de koers bijstellen. De luchthaven van Asjchabad beschikte niet over het moderne VOR-baken, maar had nog een verouderd NDB-radiobakensysteem in gebruik. Door hierop af te stemmen kon hij, van een afstand van tachtig kilometer, het vliegveld vinden op dezelfde manier als zou hij de lichtbundel van een vuurtoren volgen. Tot hij zover was, zou hij een beroep moeten doen op de oudste en eenvoudigste vorm van luchtnavigatie: kompaskoersen, kaarten en visuele herkenningspunten. De meeste berekeningen had hij daarvoor al gemaakt gedurende de eentonige vlucht van Desert One naar Teheran. Hij pakte zijn klembord met notities uit de kaartenbak en na een paar correcties te hebben uitgevoerd, stelde hij de automatische piloot in op de nieuwe koers.

‘Wat is onze bestemming?’ vroeg Nina die over zijn schouder zijn bewegingen had gevolgd.

‘Een stad die je welbekend is: Asjchabad. Met een omweg weliswaar.’

Ze keek verrast. ‘Turkmenistan? Hoe kom je daarbij? Is Turkije niet minder ver?’

‘Minder ver, maar niet veiliger. Wat Iran nog heeft aan land- en luchtmacht ligt vooral geconcentreerd in het grensgebied van Turkije en Irak. Kun jij kaartlezen?’

‘Een beetje.’

Hij gaf haar een landkaart en een verrekijker. ‘Over een uur moeten we onder ons het droge rivierdal zien van de Kai Shur. Die wadi moeten we volgen tot we de spoorweg tussen Teheran en Mashad kruisen. Als het goed is, brengt de automatische piloot ons tot daar, maar we kunnen maar beter een oogje in het zeil houden. Heb je honger?’

‘Ik zou wel iets lusten.’

‘In de kist onder je vind je alles wat we nodig hebben: kaas, fruit, biscuits, chocolade en flessen met water. Vraag of Cyrus en Sjafti wat te eten willen.’ Toen pas dacht hij eraan dat Cyrus en Sjafti volledig blind meevlogen in de buik van het toestel. Hij zette de intercom weer aan.

‘Cyrus?’

‘Ja?’

‘We vliegen op dit ogenblik boven de Grote Zoutwoestijn in de richting van Turkmenistan. Als het weer ons geen parten speelt, kunnen we over een drietal uurtjes landen in Asjchabad.’

‘Wat is er met het weer? Hier beneden zien we geen barst.’

Simon speurde de lucht af ‘Waar we vandaan komen is het nu helder weer, maar voor ons zie ik grijze wolkenbanken. We gaan slecht weer tegemoet.’

‘We zullen ramen en deuren dichthouden.’

Simon grinnikte. ‘Doe dat.’ Hij was blij dat Cyrus niet meer slecht gehumeurd was. ‘Je bent toevallig niet thuis in radarscanning? Dat zou momenteel goed van pas komen.’

‘Sorry. Elektronica is niets voor mij.’

‘Ook goed. Hebben jullie iets op zak dat in de Sovjet-Unie kan dienen als identificatiebewijs?’

‘Maak je om ons geen zorgen. We hebben het nodige.’

Ze zwegen, ieder bezig met zijn eigen gedachten. Een hele tijd later tikte Nina hem op de schouder. ‘Ik zie iets dat op een wadi lijkt.’

Ze had gelijk. Het vlakke vegetatieloze landschap had plaatsgemaakt voor een grindwoestijn vol met afgerond puin en met occasioneel een pluk zoutgras of een ganzenvoetstruik. Zo ver het oog reikte, doorkliefde een droog rivierdal de bodem als een enorme bliksemschicht.

‘Is het de Kai Sur?’ vroeg Nina.

Hij knikte tevreden. Hij had het vliegen op een gegist bestek nog niet verleerd. ‘We moeten nu ieder ogenblik de spoorweg naar Mashad passeren.’

Nina wees naar het noordoosten. ‘Die zwarte streep. Is dat het?’

‘Dat is het. Je bent een echte padvindster.’

‘Dank je.’

Simon stelde de NDB-ontvanger af op het identificatiesysteem van Asjchabad, tot de richting waarin het baken lag werd aangegeven op de horizontale plaatsbepaler op het instrumentenpaneel. Nog vijftien minuten vliegen tot de grens met Turkmenistan.

‘Hoe ontstaat zoiets?’

‘Wat?’

‘Een wadi?’

‘Regen’, antwoordde Simon.

‘In de woestijn?’

Hij knikte. ‘Het gebeurt zelden, maar als het gebeurt kan de regenbui zo hevig zijn dat in de wadi een woeste wateren modderstroom ontstaat die alles met zich meesleurt. Wie zich op dat ogenblik in de rivierbedding bevindt, komt er niet levend uit. Minder dan twee uur daarna is al dat kostbare water verdwenen in de droge bodem alsof het er nooit is geweest.’

Ze schudde het hoofd. ‘Je houdt het niet voor mogelijk.’

Als om haar tegen te spreken, verschenen plots zilveren streepjes op het plexiglas van de koepel.

‘Verdorie, Nina. Dat had je niet moeten doen.’

‘Wat?’

‘Om regen roepen.’

‘Maar ik heb helemaal niet…’

‘Grapje. Het zat er al de hele tijd aan te komen.’ Hij wees vooruit naar de horizon. ‘Zie je dat? Dat is in de taal van de weerkundigen een cumulonimbus.’ Terwijl ze keken, breidde de onweerswolk zich zo snel uit dat ze haar omhoog zagen ‘borrelen’ terwijl ze kleine wenkbrauwachtige donderwolkjes op haar koppen meedroeg. De onweerswolk werd zo groot dat de donderwolken op de koppen nog steeds door het zonlicht gekoesterd werden terwijl het op de grond al zo goed als donker was.

Nina huiverde. ‘Wat doen we nu?’

Simon schakelde de automatische piloot uit. ‘Uitwijken, zelfs als dat een grote omweg betekent.’

‘Kunnen we er niet gewoon doorheen vliegen?’

‘Liever niet. In normale omstandigheden vlieg ik in de rustige lucht erboven, cumuluswolken komen zelden boven de drieduizend zeshonderd meter.’

‘Wat houdt je tegen?’

‘De Iraanse grondradar. Drieduizend zeshonderd meter is de ideale hoogte om te worden opgemerkt. Daarom blijf ik al de hele tijd zo laag.’

‘Waarom vliegen we er niet onderdoor?’ Ze bestudeerde de wolkenmassa met de verrekijker. ‘Er is ruimte genoeg.’

‘Te veel turbulente thermiek. Het zou je tegenvallen.’

Ze zocht met de verrekijker de horizon af van links naar rechts, op zoek naar een doorgang in de donkere muur van wolken.

‘Simon?’

‘Wat is er?’

‘Ik zie een vliegtuig.’

Wat? Waar?

‘Links, hoog boven ons.’

Hij draaide zijn hoofd om, zo ver als zijn schouderriem toestond, maar de hemel was leeg. Hij nam zijn zonnebril af, masseerde zijn ogen, en zette hem weer op. Ze duwde de verrekijker in zijn hand. ‘Boven de wolken. Tussen die twee torens.’

Het beeld was wazig. De oculairs waren ingesteld op haar ogen. Hij stelde bij. Zoeken. Niets. Zonnebril af. Vlugge blik op de instrumenten. Dashboard oké. Weer zoeken. De twee torens waren ineengevloeid tot een aambeeldvormige wolk die reikte tot in de stratosfeer. Géén vliegtuig. Nina had zich vergist.

Hij slaakte een zucht van opluchting.

Toen zag hij een glinstering. De weerkaatsing van licht op glas toen ver weg en hoog boven hen een zwarte stip tevoorschijn kwam uit een wolk. Zijn hart sloeg een slag over. Kalm blijven, Simon. Hij bracht de kijker naar zijn ogen. De stip was nu groter en scherper omlijnd. Rotorbladen! Wat hij zag was geen toestel met vaste vleugels maar een helikopter.

Er viel een pak van zijn hart. Als het een straaljager was geweest, zouden ze nu al uit de lucht zijn geschoten. De helikopter was nog te ver om het type te herkennen. Voorzover hij zich kon herinneren bezat de Iraanse luchtmacht alleen gevechtshelikopters van Russische en Franse makelij. Hij deed een schietgebedje dat het niet de Russische M124 Hinde was. De Hinde was een vliegende tank. Hij was log en zwaar, vloog trager en minder ver dan de Fairey, maar tegen zijn vuurkracht hadden zelfs Amerikaanse gevechtshelikopters weinig verweer, laat staan de verouderde Fairey.

De helikopter veranderde van koers.

‘Hij heeft ons gezien’, zei Nina, haar stem nog steeds merkwaardig kalm. ‘Wat doen we nu?’

Simon keek van de naderende helikopter naar de onweerswolk, zijn geest koortsachtig bezig met berekeningen van ruimte en tijd. Nina zag wat hij van plan was. ‘Kunnen ze op ons inlopen?’

‘De Fairey vliegt ruim honderd kilometer per uur vlugger dan een doorsnee helikopter. De helikopter wint wel aan snelheid omdat hij mag dalen terwijl ik bezig ben te stijgen.’ Hij zette de bocht in en voerde het toerental op. ‘Als ik die wolken kan halen, kan ik hem misschien kwijtraken.’

De afstand tussen de twee toestellen verminderde snel. Hij herkende het type. Het was geen Russische Hinde, maar een verouderde Alouette, een Franse helikopter met centrifugale koppeling en een kleinere hoofdrotor dan gebruikelijk. Zoals verwacht hadden ze hun betere gevechtshelikopters, zoals de Hinde en de Amerikaanse Bell, bewaard voor de bewaking van de grenzen met Irak en Turkije. Hij zag aan de buitenkant onder het toestel geen raketlanceerders voor geleide Mistral-raketten of gondels voor kanonnen. Godzijdank.

‘Cyrus?’

‘Ja?’

In een paar woorden legde hij de toestand uit. ‘Laat hem maar komen’, zei Cyrus. ‘Als hij te dichtbij komt, schiet ik hem met de AK47 een rits kogels in zijn reet.’

‘Hou de deur dicht, Cyrus. De Alouette beschikt over een AA52-machinegeweer van duizend schoten per minuut. Daartegen is jouw AK47 maar kinderspeelgoed.’

‘Je geeft het dus op?’

‘Nee. Ik ga proberen hem in de wolken kwijt te raken. Een Alouette is niet uitgerust om op zijn instrumenten in de wolken te vliegen. Wij wel.’

‘Kan ik iets doen?’

‘Ja, bidden. En je veiligheidsriem aanhalen. Als we die onweerswolk halen, zul je niet weten wat je overkomt.’

De Alouette had opnieuw zijn koers verlegd. Hij had Simons zet voorzien en wilde hem de pas afsnijden. Het was niet duidelijk wie als eerste de wolken zou halen. Afstanden in de lucht zijn moeilijk in te schatten.

Hij zette de radio aan en zocht de radiofrequentie van de Air Traffic Control van Asjchabad. Voor hij de verkeerstoren opriep, vroeg hij of Nina het gesprek wilde overnemen zodra hij zich bij de verkeersleiding had gemeld.

‘Waarom?’ vroeg ze.

‘Omdat Turkmenistan nog altijd tot de Sovjet-Unie behoort en ze daar heel argwanend zijn voor alles wat hun grenzen passeert. Vertel hen in het Turkmeens en het Russisch dat je correspondente bent van de Pravda en op de vlucht bent voor de Iraanse zedenpolitie.’

Hij liet haar aan het woord en concentreerde zich op de vlucht. De turbulentie werd ieder ogenblik sterker en de Fairey sidderde in de vlagen. De twee toestellen vlogen nu op dezelfde hoogte. Simon kon achter de hoofdrotor boven op de romp van de helikopter duidelijk de gasturbinemotor onderscheiden als was hij een buitenboordmotor op een speedboot. De gezichten in de cabine waren met de verrekijker herkenbaar. De piloot op de rechter voorstoel maakte met gebalde vuist en de duim omlaag een niet mis te verstaan gebaar: landen.

Als om het bevel kracht bij te zetten, werd achter de cabine van de Alouette een zijdeur opengeschoven zodat een machinegeweer op een driepoot zichtbaar werd. Aan de loop herkende Simon een Sagger 20 mm-kanon, een uiterst dodelijk wapen met een magazijn van 480 kogels. Zijn reactie was instinctief: hij trok scherp op en gaf meer vermogen om de afnemende snelheid bij het stijgen te compenseren. De Fairey ging omhoog als een snellift. Achter hem hoorde hij Nina naar adem happen toen de G-krachten haar lichaam teisterden.

De Alouette loste een paar waarschuwingsschoten die akelig dichtbij waren. Simon ramde het stuur naar rechts met rechts richtingsroer voor een ruwe rol, liet de neus doorvallen tot de naald van de snelheidsmeter de rand van de rode zone raakte en trok de Fairey uit de duik naar een steile klim. Het vliegtuig sidderde en kraakte in zijn voegen.

Een helikopter is niet geschikt voor stuntvliegen en de piloot deed geen moeite om hem te volgen. Maar hij was een oude rot in het vak. Hij bleef op zijn plaats hangen en liet de romp van de Alouette meedraaien zodat de loop van zijn kanon op de Fairey gericht bleef. Simon voerde een nieuwe rol uit over links. In de buik hoorde hij Cyrus vloeken en Sjafti kokhalzen, het geluid versterkt door de intercom. Je zou van minder ziek worden.

Opeens werd het donker in de cockpit. Hij was de onweerswolk binnengedrongen. Dashboardlicht aan. Een snelle blik op de instrumenten. Onleesbaar. Blik naar buiten. Turbulentie en regen. Geen Alouette meer te zien. Hagelstenen zo groot als duiveneieren kletterden tegen de koepel. Zo erg had hij het nog nooit meegemaakt. Windstoten deden de Fairey steigeren en met misselijkmakende kracht weer neervallen. Het ene ogenblik werd hij zwaar in zijn stoel gedrukt en een ogenblik later werd hij omhooggegooid tegen zijn schouderriemen. Hij vocht met de instrumenten om hoogte te winnen.

Het werd even licht, hij zag bliksem die tussen wolken speelde, de hoogtemeter wees tienduizend voet, en toen werd het vliegtuig weer opgeslokt door de duisternis en het geweld. De luchtwerveling schudde het vliegtuig door elkaar en vergde het uiterste van de vleugels, die bij sommige val- of dwarswinden zo diep doorbogen dat Simon bang was dat ze het zouden begeven. Hij haalde diep adem en vocht tegen de paniek. Cyrus riep iets in de intercom maar hij negeerde het. Minuten tikten voorbij. Opeens werd het weer licht. Wattenbollen cumuli schoten langs zijn vleugeltoppen. Een laatste muur van wolken en hij kwam in rustige blauwe lucht.

Hij zocht de horizon af. De Alouette had de jacht opgegeven. Een helikopter zou dit nooit overleven. Hij juichte. ‘Hoera.’

Achter hem bleef het stil.

Hij wierp een snelle blik naar achter. Nina zat diep ineengedoken met het hoofd op de knieën. Hij lachte. ‘Kom maar tevoorschijn, Nina. We hebben het gehaald.’

Nina bewoog niet.

‘Nina?’

Toen ze geen antwoord gaf, maakte hij de sluiting los van zijn veiligheidsriem. Door de hoge rugleuning van zijn vliegstoel slaagde hij er niet in haar vast te pakken, zelfs niet als hij op zijn knieën op zijn stoel zat. Zijn vingertoppen reikten niet verder dan haar haar, dat nat en kleverig was van bloed.

Alleen verdoving voelend zocht hij met de ogen het casco en het perspex dak van de cockpit af, maar hij vond alleen bloedspatten, geen kogelgaten. Heel langzaam drong de verschrikkelijke waarheid tot hem door.

Nina was dood.

Hij liet zich terug op zijn stoel zakken, boog zijn schouders naar voren en steunde met zijn armen onder zijn hoofd gevouwen op de stuurkolom. Hij was naar Iran gekomen om de vrouw van wie hij hield te behoeden voor onheil en hij had haar als een stuntelige brokkenpiloot de dood ingejaagd. Tijdens de helse vlucht door de onweerswolken had hij er geen ogenblik bij stilgestaan dat Nina geen veiligheidsriem droeg en dat ze zonder enig verweer en zonder dat er een klacht over haar lippen was gekomen door hem was blootgesteld aan krachten waartegen ze niet bestand was geweest.

En dat alles omdat hij haar niet alleen met Cyrus in de buik van het vliegtuig had willen laten.

De stem van Cyrus bracht hem terug tot de werkelijkheid. ‘Alles oké daarboven?’

Hij antwoordde met gesloten ogen. ‘Nee, dat is het niet. Nina is…’ Hij kon het woord niet over de lippen krijgen.

‘Is wat?’

‘Dood.’ Zijn stem klonk in zijn eigen hoofdtelefoon alsof het de stem van iemand anders was. Het antwoord van Cyrus was schel en hoog als het krijsen van de wind. Hij sloot de intercom af.

Lichte turbulentie deed het toestel trillen. Hij opende de ogen. De instrumenten waren slechts wazige vlekken op het dashboard. Door de radio, die nog steeds op de verkeerstoren van Asjchabad afgestemd stond, klonken instructies in het Russisch en het Engels die voor hem geen enkele betekenis hadden. Tussen de heuvels in de verte zag hij landingsbanen van een vliegveld die de vorm hadden van een Lotharings kruis en hij verrichtte een heleboel handelingen waarvan hij zich de noodzaak niet bewust was en toen later het vliegtuig aan de grond stond liet hij niet toe dat iemand het lichaam van Nina aanraakte. Hij droeg haar in zijn armen naar de gereedstaande ambulance en hij was weer de knaap van dertien in het vluchtelingenkamp van Schönau an der Donau die zijn vader en zijn moeder door terroristen zag neerschieten en hij probeerde te bidden, maar net als toen herinnerde hij zich slechts een paar woorden van het Adon Olam: In Uw handen geef ik mijn geest, mijn God, wanneer ik slapen ga en weer ontwake.

Maar daar voegden zich nu woorden aan toe uit de Spreuken der Vaderen die hem zouden tekenen voor de rest van zijn leven: Niets neemt gij mede naar Ginds. Al uw vrienden keren huiswaarts. Uw daden echter vergezellen u over het graf heen. Staan naast u voor de Troon van God.


Centraal-Zuidelijke kust van Alaska

Image