15
FARIMAN
De Witte Lelie in de Keizerstraat is een Petit Grand hotel in een zeventiende-eeuws huis met drie trapgevels, twee huisnummers naast het historische pand In de Gulden Ring, waar van 1603 tot 1619 burgemeester Nicolaas Rockox woonde, dat nu een museum was. Het hotel lag schuin tegenover de gotische Sint-Annakapel, in 1512 gebouwd als ambachtskapel voor de droogscheerders en die nu gebruikt werd als kloosterkapel door de Witte Paters. Aan de gevel van De Witte Lelie was niets wat erop wees dat het geen particuliere woning was. Het enige wat het gebouw een wat officieel karakter gaf, was de vlaggenmast boven het lijstwerk om de witgeschilderde deur waaraan de Europese vlag wapperde met haar cirkel van twaalf gouden sterren op een blauwe achtergrond. Weinig hotels boden zoveel veiligheid en discretie als De Witte Lelie. De straatdeur was altijd op het nachtslot en toegang werd alleen gegeven aan wie aanbelde en zich legitimeerde.
Fariman stond achter het raam van de privé-salon op de eerste verdieping en keek naar buiten. Na de dood van Alilou verwachtte hij op ieder ogenblik Cyrus Razdi te zien opdagen, maar er waren al drie dagen voorbijgegaan en zijn neef had zich nog altijd niet vertoond. Hij was er evenwel zeker van dat Cyrus wist waar hij hem kon treffen, want hij had Alilou herhaaldelijk op het hart gedrukt hem zonder tegensputteren zijn adres te geven mocht hij op de proppen komen. Fariman stond op het punt van het raam weg te gaan toen aan de overkant tegenover het Rockoxhuis een donkergrijze Opel Monza stilhield. Een lange man in een keurig maatpak stapte uit en keek omhoog, naar het Mariabeeld in de monumentale nis boven de poort van het Rockoxhuis. Zijn blik gleed omlaag naar het huisnummer en vervolgens opzij, om te blijven hangen op het huisnummer van De Witte Lelie. Fariman herkende professor Paul Carmichael, de neuroloog van het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie bij wie hij zich onlangs aan een grondig medisch onderzoek had onderworpen. De professor pakte een aktetas achter de voorstoel van zijn auto, sloot het portier af, en stak schuin de straat over.
Fariman ging weg van het raam en liet zich neerzakken in een stoel met hoge rug. Hij vond het geen goed teken dat de professor hem persoonlijk de resultaten kwam brengen van de tests die hij had ondergaan. Kort na zijn aankomst in Antwerpen had hij, op aandringen van Soezan, zich al eens laten onderzoeken, maar de CT-scan van het hoofd had toen niets uitgewezen en de artsen hadden zich er voornamelijk op toegelegd hem met plastische chirurgie weer wat toonbaar te maken en met fysiotherapie de spierkracht in schouders en armen te herstellen. Hij verdeelde zijn tijd tussen het toezicht op afstand op de Foundations en zijn passie voor het vliegen. Hij had, via de Foundations, De Witte Lelie aangekocht en Soezan hield zich bezig met de exploitatie van het pand. Alles ging goed, tot hij drie maanden geleden te horen kreeg dat zijn vliegbrevet werd ingetrokken omdat hij tijdens het jaarlijkse medisch onderzoek niet had voldaan bij de psychomotorische proeven die het coördinatie-, reactie- en concentratievermogen testten. Hij stond op het punt tegen deze beslissing in beroep te gaan toen hij zelf tot de onthutsende vaststelling kwam dat hij moeite kreeg met sommige dagelijkse handelingen, zoals zich aankleden of het vastmaken van knopen. Niet lang daarna kreeg hij vreemde spiercontracties in de bovenarm. Een klinisch onderzoek en een serie diagnostische tests in het Universitaire Ziekenhuis Antwerpen stelden het verdict: hij leed aan ALS.
De telefoon ging. Het was Soezan. ‘Het is professor Carmichael’, zei ze. ‘Zal hij naar boven komen?’
‘Laat hem maar komen.’
Amyotrofische laterale sclerose, afgekort als. Een ongeneeslijke spierziekte waarvan hij nooit eerder had gehoord. Pas toen hij onmiddellijk medicijnen meekreeg die zijn leven moesten verlengen, besefte hij hoe ernstig het was. Zijn levenskansen werden geschat op drie jaar, misschien minder, maar in Canada was een geval bekend waar de patiënt tien jaar na de eerste diagnose nog in leven was.
Looft de Heer. Hosanna!
‘Dadash?’
Hij keek op, recht in de ogen van Soezan. Ze droeg een jurk met diepe uitsnijding en haar huid stak donker af tegen de blauwe kleur van de stof.
‘Sorry, Soezan. Ik zat te dromen.’
Ze glimlachte. ‘Geeft niet.’
Hij keek naar haar terwijl ze de professor een stoel tegenover hem aanbood, keek hoe haar heupen bewogen in haar jurk toen ze naast hem kwam staan en haar linkerhand terloops op zijn schouder legde. Hij luisterde zonder wat te zeggen naar de uiteenzetting van de professor die voor een deel alleen maar bevestigde wat hij al wist. Dat zijn lijf zou aftakelen, dat de impulsen van zijn hersenen om nieuwe cellen in de spieren aan te maken niet verder kwamen dan zijn ruggengraat, dat daardoor de spieren niet of onvoldoende geactiveerd werden en zouden afsterven, dat in het laatste stadium de meeste van zijn lichaamsfuncties zouden uitvallen maar dat tot op het laatste ogenblik de controle over zijn blaas, zijn seksuele capaciteit, en zijn verstandelijke vermogens intact zouden blijven. Met andere woorden: hij zou het onontkoombare einde bewust mogen meemaken.
‘Hoe kom ik aan zoiets?’ vroeg hij.
De professor bracht zijn handen in een kommetje voor zijn mond, opende en sloot ze in een gebaar van hulpeloosheid. ‘De oorzaak van als is nog niet bekend’, zei hij. ‘Een overtollige aanmaak van glutamaten in de hersenen? Een virale infectie? Contact met toxische stoffen in het milieu? Een fysiek trauma? Het kan van alles zijn.’
‘Kan het het gevolg zijn van een oorlogsletsel? Een onvoldoend behandelde schedelbreuk? Hersenschudding?’
De professor sloeg de ogen neer en keek naar zijn handen alsof hij daar het antwoord kon vinden.
‘Er was een verhoogde toename van de ziekte onder oorlogsveteranen. Maar dat kan ook toeval zijn.’
Een ongemakkelijke stilte volgde, alsof iedereen wachtte op de vraag die moest komen.
‘Hoe ver staat u met uw onderzoek naar het nieuwe geneesmiddel?’ vroeg Fariman ten slotte. Het universitaire ziekenhuis had hem naar de professor verwezen als een laatste poging.
‘We hebben onlangs een doorbraak geforceerd’, antwoordde de professor met nauwelijks ingehouden enthousiasme. ‘We hebben aangetoond dat ratten met als langer leven na toediening van het eiwit VEGF. Dat opent grote perspectieven voor de behandeling.’
‘Eindelijk eens goed nieuws.’
‘Zeg dat wel. Natuurlijk is nog een lange weg af te leggen voor er sprake van kan zijn het middel toe te passen op onze patiënten.’
‘Hoe lang?’
‘Dat hangt af van… Vijf jaar. Misschien wel meer.’
‘Je hebt je zin niet afgemaakt. Je zei: dat hangt af van… Van wat?’
‘De hoeveelheid research, tests, klinisch onderzoek.’
‘Kan dat niet bespoedigd worden? Geld is geen probleem.’
Carmichael schudde bedroefd het hoofd. ‘Het spijt me, meneer Blake.’
Hij had het verwacht maar het kwam nog altijd als een schok. Hij wilde protesteren, de professor uitschelden voor iemand die nergens voor deugt, maar kalmeerde toen Soezan haar hand in zijn nek legde en hem masseerde.
Hij gaf het niet op. ‘Er is niets dat me tot zo lang in leven kan houden?’
‘Jammer genoeg niet. Tenzij…’
‘Wat?’
De professor wierp een vlugge blik op de deur. Hij sprak altijd al zacht maar liet zijn stem nu nog wat meer dalen. ‘Er is in China dokter Huang Hangyun. Hij heeft een behandeling ontwikkeld met transplantatie van stamcellen van geaborteerde menselijke foetussen. Het zou uitzonderlijk goede resultaten opleveren.’
Tegen beter weten in voelde Fariman een glimp van hoop.
‘Wel dan? Waarop wachten we om het te proberen?’
Carmichael schudde het hoofd. ‘De methode is zeer omstreden. In de Verenigde Staten en Canada is ze zelfs verboden bij wet. Niet alleen om ethische redenen. Ook medisch is de behandeling niet zonder gevaar.’
‘Gevaar? Laat me niet lachen. Wat kan er gevaarlijker zijn dan te weten dat ik binnen een tot drie jaar zal moeten kiezen tussen kunstmatige beademing of de verstikkingsdood sterven?’
‘Ja, ziet u. Er worden twee gaatjes geboord in de schedel en een in de ruggengraat, precies groot genoeg om de stamcellen te injecteren. Het gevaar bestaat erin dat…’
‘Wanneer kunt u ermee aanvangen?’
De professor keek verschrikt op. ‘Dat kan niet. Niet in België, meneer Blake. We weten er te weinig over. Als u dat risico wilt lopen, moet u naar China.’
Fariman stond op en strekte zijn rug. Alleen al het idee dat er desondanks nog een kans bestond langer in leven te blijven volstond om zich fitter te voelen. ‘U bent bedankt, professor. Als u mij het adres wilt geven van dokter Huang dan zorg ik wel voor de rest.’
Dat vraag ik U, Ahoera Mazda, wat komen en gebeuren zal…
Terwijl Soezan de professor uitliet zocht hij, zoals in de dagen dat hij zich schuilhield in het huis van haar vader, zijn toevlucht tot de consonante van de Pahlavische priesterkoren.
Hij stond lang tegenover de foto van het graf van Sharon, ernaar starend en er toen doorheen starend naar de film van de gebeurtenissen sinds de Apocalyps van Chinvat en hij zag het verband tussen de oude man zonder gezicht die hem uit de brandende tempel naar buiten had gedragen en de kroniek van zijn aangekondigde dood. Dat had allemaal te maken met zijn nog onvoltooide missie te voorkomen dat Simon, verbonden met Cyrus door de kracht van het bloed, geholpen door de goede Gedachtegeest in de gedaante van Soezan, zijn strijd tegen het Kwaad zou verliezen. In een ondefinieerbare combinatie van realiteit en mystiek begreep hij dat de gelijkenis tussen Sharon en Soezan geen verpersoonlijking was van zijn overleden Spenta maar dat die alleen bestond in zijn verbeelding…
Verhoor mij, Wijze Heer, schenk mij kracht wanneer ik dat nodig zal hebben…
Fariman hoorde de deur opengaan, maar deed zijn ogen niet open. Hij herkende haar voetstappen en ademde de geuren in die haar eigen waren. Hij voelde hoe ze haar naakte lichaam tegen hem drukte en hij wist dat ook dat verbeelding was.
‘Dacha? Wakker worden.’
Hij opende lui zijn ogen, keek omhoog naar Soezan. Ze bezat een glimlach waarmee ze hem het gevoel kon geven alsof hij nog altijd een aangename verrassing voor haar was.
‘Ik denk dat je bezoek krijgt’, zei ze.
Hij stond op en kreunde. Hij voelde al de hele dag dat zijn rechterbeen dienst weigerde wat ook een van de symptomen van als was. Steunend op een wandelstok liep hij naar het raam en keek naar buiten zonder het gordijn open te schuiven. Aan de overkant van de straat stond een Phantom vi met beslagen ruiten. Voorin zaten twee mannen die overlegden met iemand op de achterbank. Even later zwaaide het achterportier open en de passagier stapte uit. Hij bleef staan en keek omhoog naar de ramen van de eerste verdieping alsof hij wist dat iemand hem daar stond gade te slaan. Hoewel Fariman zijn neef Cyrus niet meer had gezien sinds de dagen van de islamitische revolutie, herkende hij hem moeiteloos. Cyrus zou een reïncarnatie kunnen zijn van zijn vader. Hij straalde dezelfde kracht en dominante zelfverzekerdheid uit. Het enige verschil was de kleur van het haar. Darius Razdi was op die leeftijd al zilvergrijs.
Fariman trok de zware overgordijnen dicht, waardoor alle daglicht werd buitengesloten. Het weinige licht in de salon met zijn witlinnen bankstel kwam nu van een paar schemerlampen en van het vuur in de marmeren open haard.
‘Laat hem beneden vijf minuten wachten’, zei hij. ‘Daarna mag je hem naar boven brengen.’
Soezan knikte begrijpend en verliet de salon.
Fariman stelde zich op met zijn rug naar de vlammen zodat zijn gezicht wat in de schaduw bleef. Hij had die vijf minuten nodig om zijn gedachten te ordenen. Van het gevecht om zijn eigen leven te verlengen – intussen had hij met de Chinese dokter Huang een behandeling afgesproken die pas over drieëntwintig weken zou aanvangen – maakte hij de mentale overstap naar zijn missie het ongebreidelde verlangen naar rijkdom en macht dat van zijn broer Darius ongetwijfeld in zijn neef Cyrus was overgegaan, in goede banen te leiden. Het testament van Darius zou daar zijn belangrijkste troef in zijn. Hij vroeg zich af hoe Cyrus zou reageren als bleek dat hij het immense fortuin van de Foundations met iemand zou moeten delen.
Hij schoof een blok hout op het vuur en keek peinzend toe hoe een wolk van vonken in de schoorsteen omhoogschoot.
Cyrus bezat een gecompliceerde persoonlijkheid. Zoals zijn vader was hij begiftigd met een uitzonderlijk hoog intellectueel vermogen, maar in tegenstelling tot Darius werd hij in het halen van zijn doelstellingen niet gehinderd door religieuze overwegingen. Hij kon zich moeiteloos aanpassen aan de godsdienst die hem het meeste voordeel verstrekte. Omdat zijn neef hem vroeger meer dan eens in vertrouwen had genomen wist hij dingen van hem die je misschien beter verzwijgt. Zoals de manier waarop hij als dertienjarige wraak had genomen op de casino-exploitant toen die een gokspel dat hij in zijn school had georganiseerd, deed mislukken. Of zijn verkrachting van de devote dochter van de vice-president van Exxon International na haar met haoma tot zijn willoos slachtoffer te hebben gemaakt. Die schanddaden stonden in schril contrast met de heldhaftige manier waarop hij in Iran Nina uit de klauwen van de religieuze politie had bevrijd en met haar naar het Westen was gevlucht. Je zou dus verwachten dat Cyrus een man was die, als het erop aankwam, zijn leven in de waagschaal stelde voor anderen. Maar Fariman herinnerde zich ook een Cyrus die zich als eerste uit het brandende Chinvat naar buiten had gewerkt, zonder om te kijken naar de anderen.
Hij wist veel over Cyrus maar of hij genoeg wist zou de toekomst moeten uitwijzen. Met Simon was dat anders. Simon was zoals de legendarische helden uit de Perzische mythen, dapper, gehouwen uit een stuk, trouw aan…
Een bescheiden klop op de deur onderbrak zijn gedachtegang.
‘Kom.’
Soezan kwam binnen, op de hielen gevolgd door Cyrus. Ze deed een stapje opzij en Cyrus liep door naar het midden van de salon. Hij bleef in verwarring staan en keek vragend naar Soezan.
‘Waar is hij?’
‘Ik ben hier.’
Cyrus draaide op zijn hielen om en spande zich in om het gezicht van de man bij het haardvuur te ontwaren. ‘Oom Fariman? Ben jij dat? Is het echt?’
Fariman knikte. ‘Ik ben het.’
Cyrus maakte aanstalten hem te omhelzen, maar voor hij de kans kreeg, wees Fariman naar een stoel. ‘Ga daar zitten, wil je?’
Cyrus ging zitten, overrompeld door de koele ontvangst. ‘Je leeft?’
‘Nog maar net.’
Fariman ging nu ook zitten, er zorg voor dragend dat zijn gezicht in de schaduw bleef.
‘Wil je iets drinken? Koffie? Cognac? Frisdrank?’
‘Doe maar koffie.’
Fariman glimlachte naar Soezan. ‘Tweemaal, alsjeblieft.’
Toen Soezan zich had teruggetrokken, vroeg Cyrus: ‘Maar hoe kan het? Ik heb je zien opgaan in de vlammen. Niemand kon daar levend uitkomen.’
Fariman bewoog zijn linkerhand alsof hij die opmerking uit de lucht veegde. ‘Rook, vuur. Beelden kunnen soms bedrieglijk zijn.’
Cyrus schudde het hoofd. ‘Het was geen gezichtsbedrog toen we met de Piper Turbo over Chinvat vlogen en de tempel in de lucht zagen springen. De brokstukken vlogen ons om de oren. Het scheelde geen haar of we waren zelf ook omgekomen.’
‘Toen was ik al buiten. De majordomus haalde me eruit.’ Een oude man zonder gezicht klonk niet geloofwaardig. ‘Ik was er slecht aan toe. Hij hing de hondenpenning van een gesneuvelde verzetsstrijder om mijn hals en liet me achter tussen de doden en stervenden. Hospiks vonden me en brachten me naar een ziekenhuis.’
Cyrus fronste. ‘Maar al die jaren? Hoe komt het dat ik nooit eerder iets van je heb gehoord?’
‘Omdat het lang geduurd heeft voor ik voldoende opgelapt was om het ziekenhuis te verlaten. Ik ben dan ondergedoken bij de vader van Soezan tot ik kans zag Iran te verlaten. Dat gebeurde omstreeks dezelfde tijd dat jij daar ook je biezen hebt gepakt. Ik met de hulp van Soezan, jij met die van Simon.’
Cyrus keek op. ‘Je weet hoe Simon mij uit Iran hielp ontsnappen?’
‘Jou en Nina, ja. Ik weet dat jullie getrouwd zijn en een zoon hebben.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Cyrus verbaasd.
‘Van Simon. Af en toe ontmoeten we elkaar.’ Dat was bezijden de waarheid. Hij had pas voor het eerst met Simon contact gezocht nadat hij van de dood van Alilou hoorde en de ontmoeting met Simon was nu ook alweer drie dagen geleden.
‘Nu breekt mijn klomp’, zei Cyrus. ‘Ik ben al jaren naar hem op zoek. Waar hangt hij nu uit?’
Fariman keek Cyrus onderzoekend aan, alsof hij overwoog of hij wel op die vraag wilde antwoorden. Cyrus werd er zowaar ongemakkelijk door en keek om zich heen, naar de harmonieuze mix van modern design en antiek, het expressionistische schilderij van een boerenkar en paard van Constant Permeke, de Perzische tapijten. ‘En jij, oom. Vertel eens. Hoe kom je dan hier terecht? Je hebt in Texas gestudeerd, de olieboom in Alaska meegemaakt, in Londen gewoond. Waarom Antwerpen?’
Fariman opende zijn mond om te antwoorden maar sloot die weer toen Soezan een trolley naar binnen rolde met koffie en gebakjes. Ze keken zwijgend toe hoe ze koffie inschonk, er een scheutje melk aan toevoegde en Fariman een witte en een gele pil overhandigde die hij gehoorzaam met wat water doorslikte. Ze beroerde even zijn schouder en verliet de kamer.
Fariman keek haar na. ‘Ik had meer dan één reden om me in Antwerpen te vestigen’, zei hij. ‘Soezan is er een van.’
‘O.’
‘Het is niet wat je denkt. Ze is niet mijn vrouw en we hebben geen seksuele relatie. Maar we zijn wel sterk gehecht aan elkaar.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Ik betwijfel dat. Maar goed.’ Fariman nipte even van zijn koffie. ‘Ter zake nu.’ Hij keek Cyrus recht in de ogen. ‘Was het nodig Alilou te vermoorden? Je zou mijn adres ook zonder dat hebben gekregen.’
Cyrus wees die beschuldiging verontwaardigd af. ‘Ik heb hem niet vermoord. Hij pleegde zelfmoord.’
‘Ja. En nadat hij zijn polsen had doorgesneden, heeft hij de deur van de opbergruimte aan de buitenkant op slot gedaan. Dat was erg stom van je. Je mag van geluk spreken dat het instituut zelf de zaak in de doofpot heeft gestopt. De politie werkt hier erg efficiënt.’
‘Hij heeft het echt zelf gedaan, oom. Hij was doodsbenauwd. Misschien heeft Sjafti hem te veel op zijn kop gezeten toen we wilden weten aan wie hij het bestuur van de Foundations had doorgegeven.’
‘Wie is Sjafti?’
Cyrus aarzelde, vroeg zich misschien af hoeveel Fariman al wist, maar toen haalde hij de schouders op alsof hij besloten had open kaart te spelen. ‘Een man van de Iraanse geheime politie. Hij werkt voor Musa, de chef van de Pasdaran. Sjafti moet erop toezien dat ik mijn losgeld betaal.’
‘Hoeveel?’
‘Tien miljoen dollar. Te betalen zodra ik over de fondsen van de Foundations beschik.’
Fariman tuurde naar het schilderij aan de muur en knikte. ‘Je hebt jezelf dus vrijgekocht? Die spectaculaire ontsnapping van je was dus geënsceneerd?’
‘Niet helemaal. De overval op de gevangenis van de Religieuze Politie was echt. Op het laatste ogenblik werden we zelfs achternagezeten door de Iraanse luchtmacht. We zijn echt door het oog van een naald gekropen.’
‘Is het Musa die voor jou de onderduikadressen van de leden van de Raad der Vaderen heeft opgediept?’
‘Het maakte deel uit van de afspraak.’
‘Waar had je hen voor nodig?’
‘Om een nieuwe regeling uit te werken voor het beheer van de Foundations.’ Cyrus aarzelde. ‘Alleen…’
‘Alleen wat?’
‘Er kwam niets van terecht. Musa gaf me zoals afgesproken hun adres. Eerst dat van generaal Oweysi, veel later dat van Tawakoli en Fazeli en ten slotte dat van Alilou, maar telkens als ik een van hen wilde opzoeken was hij het hoekje al om.’
‘Wil je daarmee zeggen dat je geen van allen nog gesproken hebt na de val van het oude regime?’
Er was weer een korte aarzeling voor Cyrus antwoord gaf.
‘Dat klopt. Ik viste telkens achter het net.’
Fariman bekeek zijn neef alsof hij hem eigenlijk voor het eerst zag. De leugen was zichtbaar op zijn voorhoofd als een voetafdruk in maagdelijke sneeuw.
‘Musa speelde dus een spelletje met je?’
‘Niet noodzakelijk. Ze werden door de Revolutionaire Raad ter dood veroordeeld vanwege hun misdaden onder het oude regime en geëxecuteerd door geheime agenten buiten zijn medeweten, zegt hij.’
‘Met uitzondering van Alilou. Die werd pas geëxecuteerd nadat je hem had gesproken.’
‘Alilou pleegde zelfmoord.’
‘Hm. Ben je dan niet bang dat jou hetzelfde lot beschoren is als Oweysi, Tawakoli en Fazeli?
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
Cyrus pakte zijn kopje op maar zette het weer neer zonder te drinken. ‘Zodra ik Musa heb betaald, zal hij daar wapens mee kopen en de macht in Iran overnemen. Dat is ook in mijn belang.’
‘Hij zal alsmaar meer geld van je willen.’
‘Zolang hij aan mijn kant staat, kan hij dat krijgen. Ik heb grootse plannen.’
‘Het imperium van Darius Razdi? Wereldheerschappij?’
‘Economische wereldheerschappij, oom. Daar is niets fout mee. De grondvesten van de macht van Amerika zijn erop gefundeerd. Alleen gebruiken ze die macht om er de derdewereldlanden mee te verknechten en leeg te zuigen. Ik zal die landen welvaart brengen. Dan komt er vanzelf een eind aan hun onderlinge oorlogen en geschillen.’
Fariman hees zich overeind uit zijn stoel, greep zijn stok en hompelde naar de open haard. Hij gooide een nieuw houtblok op het vuur en bleef enkele ogenblikken in de vlammen staren. Toen hij zich omdraaide, had zijn gezicht kleur gekregen door de warmte van het vuur.
‘Je hebt dus het geld van de Foundations nodig?’
‘Ja, oom. Het is mijn patrimoniaal erfdeel.’
‘Niet meer.’
‘Hoezo?’
‘Kort voor zijn dood heeft Darius je onterfd. Althans voor een deel.’
Cyrus werd doodsbleek. ‘Dat geloof ik niet. Dat zou pedar nooit gedaan hebben.’
‘Dan kende je je eigen vader slecht’, weerlegde Fariman. ‘Herinner je je ons gesprek in Alaska toen we vanuit de lucht de plechtige ingebruikname van de Trans-Alaska Pipeline gadesloegen? Je wilde me toen betrekken in je plannen om de geldstroom van Iran naar de Foundations om te leiden naar een eigen stichting.’
‘Natuurlijk dat ik dat nog weet. Het plan is in duigen gevallen omdat jij er niet aan wilde meewerken.’
‘Vooral omdat je vader er lucht van had gekregen en er een stokje voor heeft gestoken.’
‘Hoe?’
‘Om te beginnen heeft hij het beheer van de Foundations uit handen genomen van de Raad der Vaderen. Daarna heeft hij zijn testament veranderd. Zijn twee zonen Cyrus en Simon krijgen ieder de helft van zijn bezittingen. Ook van de Foundations. Er is wel een voorwaarde om te kunnen erven.’
‘Welke?’
‘Jullie moeten in onverdeeldheid blijven.’
‘Wat is dat nu weer?’
‘Dat betekent dat de nalatenschap gemeenschappelijk moet blijven. Jullie mogen niet overgaan tot verdeling. Jullie moeten het beheer gezamenlijk voeren, in goede verstandhouding en in de geest van het maga8 dat hij met Zarathoestra had gesloten op de berg van Pa Nesar, onmiddellijk voor hij jou en jouw broer Simon heeft verwekt om dat verbond met God ten uitvoer te brengen.’
Cyrus sprong op. ‘Dat is onwettig. Je kunt geen verbond afsluiten met God. Dat zijn fantasieën van een oude zieke man.’
‘Er is niets onwettigs aan. Het betekent alleen dat de opbrengsten van de nalatenschap zullen worden aangewend in de strijd tegen het Kwaad. Of ben je vergeten dat de godsdienst die door Zarathoestra werd gepredikt gekarakteriseerd werd door de tegenstelling tussen goed en kwaad?’
Cyrus wilde protesteren, maar bedacht zich. Hij knikte. ‘Dat is precies wat ik van plan ben. Het Kwaad uitroeien. Het Goede aan de macht brengen.’ Hij keek Fariman onderzoekend aan. ‘Wat is jouw rol in dit alles?’
‘Ik ben aangesteld als executeur-testamentair. Later, nadat jullie bij het advocatenkantoor in Zwitserland de afwikkeling van het testament hebben ondertekend en de bevoegdheden onderling hebben geregeld, zal mijn rol zich beperken tot die van president-curator. Ik zal scheidsrechter zijn als er tussen jullie geschillen rijzen.’
‘Alilou beweerde dat alles wat aan de Foundations toebehoort nu van jou is.’
‘Alilou wist alleen dat hij geen bestuurlijke machten meer heeft en dat hij jou naar mij moest doorverwijzen als je zou opdagen.’
‘Wie heeft dan nu het beheer in handen?’
‘Ik. Samen met de advocaten in Zwitserland. Voor hen is deze toestand een gouden zaak.’
Cyrus liep naar het raam en trok het overgordijn wat opzij om naar buiten te kunnen kijken. ‘Weet Simon hiervan?’ vroeg hij.
‘Ik heb hem op de hoogte gebracht. Hij wilde erover nadenken.’
Cyrus liet het gordijn los en draaide zich om. ‘Nadenken? Over wat?’
‘Of hij de erfenis wel wil aanvaarden. Hij is niet de man die zit te wachten op een fortuin. Je weet dat hij alleen maar geïnteresseerd is in alles wat met vliegtuigen te maken heeft.’
‘Hij moest verdomme huizenhoog springen van geluk. Met zijn erfdeel kan hij zoveel vliegtuigen kopen als hij wil.’
‘Misschien wel.’
Cyrus legde nadenkend een wijsvinger naast zijn neus. ‘Wat als hij zou weigeren?’
‘God moge dat verhoeden.’
‘Waarom?’
‘Dan komen we in een haast onontwarbare juridische situatie terecht die jaren kan aanslepen.’
‘Wanneer horen we van hem?’
‘Ik verwacht hem hier ieder ogenblik.’
‘Goed.’ Cyrus begon te ijsberen. Hij bleef staan voor het schilderij van Permeke, handen op de rug. Hij knikte goedkeurend. ‘Knap werk. De kracht van het paard. Het witte hemd van de boer tegen de duistere binnenkant van de sjees. Invloed van kubisme, zou ik zeggen.’ Zonder enige overgang vroeg hij: ‘En wat als een van ons komt te sterven?’ Hij draaide zich om en keek Fariman recht in de ogen.
Fariman talmde met zijn antwoord. Hij wankelde even en zocht met een hand steun aan de omlijsting van de haard. ‘Dan gaat zijn erfdeel naar zijn oudste zoon. Bij ontstentenis naar de mannelijke afstammeling in rechte lijn, vervolgens de zijlinie. Je weet hoe je vader bezeten was door mannelijke opvolging.’
‘En terecht.’ Cyrus kuierde naar zijn stoel en ging zitten. Van de trolley pakte hij een bonbon in zwarte chocolade in de vorm van een hand, een Antwerpse specialiteit, en stak hem in zijn mond. ‘Pedar hoeft zich wat mannelijke opvolging betreft over mij geen zorgen te maken. Aan mijn kant is dat al dik in orde. Zorg jij nu maar dat Simon meespeelt.’
_________________________
8 Verbond met God