1
NINA
Teheran, dat steeds meer gespeld wordt als Tehran, ontleent zijn naam aan de Oud-Perzische woorden ‘teh ran’, wat ‘warme plaats’ betekent. Op 19 april 1980 deed de hoofdstad van Iran haar naam alle eer aan. Een hete, droge wind afkomstig uit de eindeloze zoutwoestijn aan de rand van de stad maakte korte metten met de nachtelijke koelte en om tien uur 's ochtends liep de temperatuur al op tot 25 °C.
Nina Radanov, een tweeëndertigjarige verslaggeefster van de Russische Pravda, slenterde over de Navab Safavi Avenue, een lange, brede laan waarvan het middengedeelte voor de islamitische revolutie nog Kennedy Boulevard heette. Om niet op te vallen in een land waar sinds kort de zwarte chador voor vrouwen tot nationale klederdracht was verheven, droeg ze een lange zwarte jas over een katoenen jurk die tot net boven haar enkels reikte. Haar bruine haar, dat ze gisteren nog een extra donkere kleurspoeling had gegeven, had ze goed weggestopt onder een donkergroene hoofddoek zonder motieven. Het zweet prikte in haar nek en ze dacht met weemoed terug aan de afgelopen vakantie, toen ze naast Simon door gloeiendhete woestijnstadjes in de Egyptische Sinaï of langs bijbelse vindplaatsen in Galilea had gekuierd, luchtig gekleed in een haltertruitje en een afgeknipte spijkerbroek.
Aan de overkant van de straat ontwaarde ze op het verweerde uithangbord van een bazaar een pictogram van een publieke telefoon. Mensen liepen de bazaar in en uit. Het was precies wat ze zocht. Telefoneren te midden van een menigte viel nog het minst van al op en de kans afgeluisterd te worden was stukken minder dan in haar hotel. Ze bleef staan aan de rand van het trottoir en wachtte op een geschikt moment om de straat over te steken. In Teheran is dat niet helemaal zonder gevaar. De autobestuurders kennen er slechts één regel: geen andere auto's raken. Ze voeren de meest dwaze manoeuvres uit, rijden door het rood of achteruit tegen de stroom in en verwachten van de voetgangers dat ze zich tijdig uit de voeten maken.
Na het nodige geduld geoefend te hebben, zag ze haar kans schoon en wist heelhuids aan de overkant te komen. Ze stapte de winkel binnen. De telefoon, een ouderwets toestel met draaischijf, hing aan de wand naast de toonbank tussen portretten van de ayatollah en bedrukte sjaaltjes met zijn uitspraken over het huwelijk, overspel en het martelaarschap.
De winkelier leek een man van in de tachtig die, als je zijn witte baard wegdacht, sprekend op paus Johannes Paulus II leek. Ze knikte beleefd en vroeg of ze voor een lokaal gesprek de telefoon mocht gebruiken. Zijn blik gleed naar haar hoofddoek en hij klakte afkeurend met de tong. ‘Alleen voor vrouwen met sluier.’
Nina legde zonder te antwoorden twee dollarbiljetten voor hem neer. De oude man zette een beledigd gezicht maar toen hij zag dat het biljetten van vijf dollar waren, werd de verleiding te groot. Hij griste het geld van de toonbank en liet het verdwijnen in een van de wijde zakken van zijn pyjama-achtige kledingstuk.
‘Welk nummer?’ De omkoopsom was blijkbaar niet groot genoeg om haar zelf het nummer te laten draaien.
Ze dicteerde hem een voor een de cijfers en sloeg hem gade terwijl hij met benige vingers het nummer draaide. Zodra hij het eerste belsignaal hoorde, overhandigde hij haar zwijgend de hoorn.
Nina draaide hem de rug toe en vroeg in het Farsi naar Cyrus Razdi, de PDG. ‘Ik weet niet zeker of de Algemeen Directeur wel aanwezig is’, zei de telefonist met professionele voorzichtigheid. ‘Wie mag ik aanmelden?’
‘Zeg maar Nina.’
Even later kwam Cyrus aan de telefoon. Hij vroeg in het Farsi wat hij voor haar kon doen.
‘Ik ben het’, zei ze in het Frans. ‘Weet je al iets meer over het nieuwe clearingstelsel?’ Cyrus herkende haar stem en ging onmiddellijk over op het Frans. ‘Wie naar Iran wil exporteren moet een aanvraag indienen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. In drievoud.’
‘Bedankt, Cyrus.’
‘Wat ga je nu doen?’
‘Wat van een journaliste verwacht mag worden. Poolshoogte nemen.’
‘Wees voorzichtig. De studenten en de Revolutionaire Raad hebben het daar voor het zeggen.’ Zijn stem klonk oprecht bezorgd.
‘Wees gerust. Ik laat me chaperonneren door Renier van Le Monde. In het gezelschap van een journalist van een Franse krant kan me weinig gebeuren.’
‘Goed idee. Ga je er nu naartoe?’
‘Ja. Het is op loopafstand. Ik moet alleen Renier nog optrommelen.’
‘Laat me weten hoe het afloopt. Of nee, ik weet wat beters. Tegen de tijd dat je naar buiten komt, zal ik je staan opwachten. Misschien kunnen we samen ergens thee drinken. We mogen dan wel familie zijn maar we kennen elkaar nog te weinig.’
‘Mooi. Tot later.’
Ze hing op. Intussen had de bazaar zich gevuld met een koopgrage groep vrouwen uit de provincie die, naar de spandoeken die ze met zich meedroegen te oordelen, hadden deelgenomen aan een solidariteitsbetoging met de studenten die de Amerikaanse ambassade bezet hielden. De oude man en zijn helpers hadden de handen vol met hen. Nina wachtte niet tot hij haar zijn aandacht schonk en draaide zelf een nieuw nummer. Ze liet twee keer bellen, verbrak de verbinding en draaide het nummer opnieuw. Toen werd opgenomen, vroeg ze: ‘Ierse ambassade?’
‘Spreekt u mee.’
‘Kunt u mij meneer O'Reilly doorgeven?’
‘Ik ben Jim O'Reilly.’
Ze zei: ‘Ministerie van Buitenlandse Zaken. Drie formulieren.’ Ze hing op. O'Reilly wist dat ze daarmee de drie gijzelaars bedoelde die sinds gisteren van de anderen in de ambassade gescheiden waren. Hoe hij die informatie zou doorgeven aan de Amerikanen kon haar niet schelen, zolang ze haar er maar buiten hielden. Ze belde Renier op in het Azadi Grand Hotel en sprak af voor het ministerie over een halfuur. Ze stond op het punt neer te leggen toen de oude winkelier de hoorn uit haar handen rukte.
‘Wie heeft je toestemming gegeven zelf een nummer te draaien?’ Zijn stem klonk schril van boosheid. ‘Met wie heb je gebeld?’
‘Met het Azadi Grand Hotel’, zei ze sussend. ‘Het gesprek heeft maar even geduurd.’ Ze smoorde zijn protesten met twee gloednieuwe biljetten van vijf dollar en werkte zich door de menigte naar buiten.
Het gebouw van het ministerie lag nog geen kilometer verder naar het noorden en ze hoefde zich dus niet te haasten. Aan het kruispunt met Qazvin Avenue bleef ze staan bij een bloemenstalletje met grote bossen oranje en gele gladiolen. Eindelijk wat kleur in een overigens saaie stad, die als je de chadors, het alcoholverbod en de openbare terechtstellingen wegdacht, niet zoveel verschilde met sommige grote steden in Turkije of in Rusland: dezelfde rommelige winkels, woonblokken met grote gezinnen, flanerende jeugd en mannen die met honderden op straat rondhingen en van wie niemand leek te hoeven werken. Terwijl ze deed alsof ze de uitgestalde bloemen bewonderde, wierp ze een heimelijke blik om zich heen. Ze zag niets om zich ongerust te maken. Niemand staarde haar na of toonde abnormale belangstelling. Ook in de eindeloze stroom witte Paykans, die allemaal een kopie leken van de Engelse Vauxhall, was er geen bij die vaart minderde of waarvan de inzittenden om een of andere reden haar aandacht trokken.
Ze vervolgde haar weg, knipperend tegen de felle weerkaatsing van de zon op de ruiten van voorbijrijdende auto's. Haar bezwete vingers gleden langs de gladde gouden ring aan haar linkerhand en als vanzelf gingen haar gedachten naar Simon. Ze had hem niet meer gesproken sinds ze er aan het eind van hun vakantie als een dief in de nacht vandoor was gegaan. Nog voor het vliegtuig dat haar via Moskou naar Teheran moest brengen goed en wel in de lucht was, had ze daar spijt van gehad. Bij de eerste tussenlanding had ze geprobeerd hem te bellen om haar excuus te maken, ze was bereid erover te praten zodra deze opdracht volbracht was. Maar Simon had het hotel verlaten en ook latere pogingen om hem aan de telefoon te krijgen, bleven vruchteloos. Het was alsof hij door de aarde was verzwolgen. Mogelijk was dat de reden geweest waarom ze, vrij vlug na haar aankomst in Teheran, contact had gezocht met Cyrus Razdi, zijn halfbroer. Niet om van hem het adres van Simon te krijgen – de twee onderhielden voorzover ze wist geen contact meer met elkaar, maar door de aantrekkingskracht van de verwantschap.
Ze bleef staan voor de etalage van een antiekhandel en staarde naar een miniatuur uit de preïslamitische periode. De verwantschap tussen Simon en Cyrus was altijd met een waas van geheimzinnigheid omgeven geweest. De machtige Darius Razdi, vader van Cyrus, had tijdens een kortstondige revolte in 1953 toevlucht gezocht in een klooster in het Zagrosgebergte, waar ook andere vluchtelingen verbleven. Daar had hij in een roes van drank en drugs eerst Fatimeh Yazdis verkracht, zijn kersverse bruid, en even later de jonge vrouwelijke arts Sharon Stern, een van de vluchtelingen. Sharon wist te ontsnappen uit het klooster en toen een paar dagen later de revolutie was neergeslagen, keerde Darius terug naar Chinvat, zijn vesting in Teheran. Maar na negen maanden werd bij Fatimeh Cyrus geboren en bij Sharon Simon. Halfbroers dus. Althans in de ogen van Darius Razdi, die Simon opeiste als zijn zoon. Sharon betwistte zijn vaderschap. Ze was kort na de verkrachting in het huwelijk getreden met een medevluchter, de onverschrokken zionist Samuel Hofman, en volgens haar was hij de vader van haar kind.
De antiekhandelaar, een gezette veertiger met een opvallende bril met zwaar schildpadmontuur, kwam naar buiten en nodigde haar uit om binnen zijn collectie miniaturen en kalligrafieën te komen bewonderen. Ze bedankte hem en liep voort.
De dag na haar aankomst in Teheran had ze dus Cyrus opgebeld. Hij had blij verrast gereageerd en had haar uitgenodigd in het huis van zijn moeder voor een nadere kennismaking. Toen ze zich daar op het afgesproken uur meldde, waren daar zijn moeder, Fatimeh Yazdis, een vrouw van rond de vijftig met de onverwoestbare schoonheid van Sofia Loren, en zijn twee jongere zussen, oosterse schoonheden van voor in de twintig. Cyrus zou later komen. Eerst was ze teleurgesteld, maar het hartelijke onthaal maakte veel goed. Gezeten op vier banken in de hoek van een immense kamer hadden moeder en zussen honderduit gepraat over Cyrus: over zijn studie in Zwitserland, over zijn stage bij Exxon in Amerika, over zijn baan als PDG bij de Bank Melli Iran waarvan zijn moeder de voornaamste aandeelhoudster was. Over de val van Chinvat en de dood van zijn vader werd met geen woord gerept. Ten slotte hadden ze het familiealbum erbijgehaald en foto's getoond uit zijn jeugd. Vooral de foto's samen met zijn vader hadden haar belangstelling gewekt. Het was haar opgevallen hoe vader en zoon op elkaar leken, dat ze dezelfde kleur van ogen hadden, grijsgroen met bruine spikkeltjes. Dezelfde ogen trouwens als Simon, en dat was, behalve dan misschien de wat gebogen neus, het enige uiterlijke kenteken dat Simon gemeen had met Cyrus en Darius Razdi.
Twee uur later was Cyrus thuisgekomen. Bij de eerste oogopslag trof haar een vage gelijkenis met Simon, maar na tien minuten met hem in dezelfde kamer zag ze alleen nog verschillen. Tegelijk met hem was ook Bani Yazdis, zijn grootvader, thuisgekomen. Die was ere-gouverneur van de provincie Yazd en zetelde in de Majles, het Iraanse parlement, als afgevaardigde van de Revolutionaire Raad. Hij was een rijzige figuur en had dezelfde baard, borstelige wenkbrauwen en onverzoenlijke gelaatsuitdrukking als zijn geestelijke leider, ayatollah Khomeini.
Ze werd uitgenodigd voor het diner – Iraniërs zijn traditioneel zeer gastvrij – maar de gesprekken bleven beperkt tot de gebruikelijke trivialiteiten: het weer in Iran, het weer thuis, wat je vindt van het land en de mensen en de huwelijksplannen van de zussen. Over het privé-leven van Cyrus werd niet gesproken. Kort na het eten liet de gouverneur haar door een dienstwagen met chauffeur naar haar hotel in Teheran terugbrengen.
Hun tweede ontmoeting vond plaats in de aankomsthal van Mehrabad Airport waar Nina met Renier en een paar andere persmensen op een vliegtuig wachtte dat een UNO-delegatie naar Teheran bracht voor onderhandelingen over de gijzelingsaffaire. Cyrus wachtte op een afgevaardigde van de wereldhandelsbank die met hetzelfde vliegtuig meekwam. Op verzoek van Renier had ze Cyrus gepolst over het gerucht dat drie belangrijke gijzelaars vanuit de ambassade naar een andere bestemming overgebracht zouden zijn. Hij had beloofd het voor haar te zullen uitzoeken en had haar zijn telefoonnummer bij de bank gegeven. Net toen het gesprek een persoonlijke wending ging nemen, moesten ze in allerijl afscheid nemen omdat het vliegtuig met de bezoekers geland was.
Nina kwam gelijktijdig met Renier aan op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ze zette de gedachten aan Cyrus van zich af en concentreerde zich op de journalistieke taak die ze voor zich had.
Nina kreeg aan de uitgang van het ministerie haar paspoort terug en stapte naar buiten, op de voet gevolgd door Renier. Op het bordes bleven ze nog even staan overleggen. De woordvoerder van de minister had toegegeven dat drie gijzelaars van de anderen waren afgezonderd, maar ontkende dat ze op het ministerie werden vastgehouden. De drie werden beschuldigd van spionage en samenzwering tegen de Republiek van God en zouden moeten terechtstaan. Ze sprak af met Renier hun artikelen op elkaar af te stemmen voor ze die aan de censuur zouden voorleggen.
Ze draaide zich om en zag Cyrus staan bij het wachthokje van de Pasdaran, de Iraanse Republikeinse Garde. Hij zag dat ze hem in het oog kreeg, zette zijn zonnebril af en wuifde. Ze wuifde terug. In volle daglicht was hij knapper en leek hij groter dan bij hem thuis of in de aankomsthal van het vliegveld. Hij zei iets tegen de soldaat in het hokje en kwam met grote stappen op haar toe. Ze gaven elkaar een hand.
‘Ik geef je geen zoen’, zei hij quasi ernstig. ‘Zoenen in het openbaar kan in de Republiek van God de vrouw vierenzeventig geselslagen kosten. Maar ik mag wel zeggen dat ik je mooi vind.’
Ze glimlachte. ‘Is dat bedoeld als compliment?’
‘Absoluut.’
Ze wist niet wat te antwoorden. Ze vond niet van zichzelf dat ze mooi was en hechtte meestal weinig belang aan haar uiterlijk.
‘Toen je daarnet je zonnebril afnam, zag ik heel even een gelijkenis met euh…’ Ze zweeg verward.
‘Mijn broer?’
‘Ja. Broer, halfbroer. Het is maar hoe je het noemt.’
‘In Iran wordt geen onderscheid gemaakt.’
‘Nee. Dat heb ik nog gehoord.’
‘En wat vind je er nu van?’
‘Van wat?’
‘De gelijkenis?’
‘O, dat… Nou, ik weet het niet. Jullie zijn in elk geval erg verschillend.’
‘Op welk gebied?’
Ze fronste. ‘Moeilijk te zeggen. Daarvoor ken ik je niet genoeg.’
Hij lachte. ‘Een euvel dat verholpen kan worden. Wat dacht je ervan samen te lunchen?’
‘Nu?’ Ze werd verondersteld vanmiddag haar artikel over de drie gijzelaars te schrijven.
‘Waarom niet? Ik weet een aardig restaurantje aan de voet van het Elboersgebergte van waar we een mooi uitzicht hebben over Teheran.’
‘Dat klinkt goed.’ Nina aarzelde. ‘Maar ik moet wel vóór zes uur mijn artikel inleveren op de persdienst van het ministerie.’
‘Tijd zat. Desnoods zorg ik er wel voor dat je er ook na zessen terechtkunt.’
‘Oké.’
Cyrus stak zijn arm omhoog als een agent die het verkeer regelt. Twee taxibestuurders gingen tegelijk op de rem staan. Cyrus wuifde hen door en wees naar een witte Paykan met oranje spatborden die aan de rand van het trottoir stond te wachten. ‘De taxi staat klaar’, zei hij.
Achter zich hoorde Nina een bescheiden kuch.
Ze draaide zich om. Ze was Renier compleet vergeten.
‘Sorry, Renier. Ik moet weg. Dit is…’ Ze vond het opeens beter de twee niet aan elkaar voor te stellen. Renier was een aardige man, maar discretie was – zoals trouwens bij de meeste journalisten – niet zijn sterkste kant. ‘…een persoonlijke aangelegenheid.’
Ze zag de teleurstelling in zijn blik. Hij had al een oogje op haar van de eerste dag dat ze in Teheran was. Renier wierp een achterdochtige blik in de richting van Cyrus, die nu bij de Paykan stond en het achterportier voor haar openhield. ‘Een Iraniër? Ik hoop dat je weet waar je aan begint.’
‘Maak je om mij geen zorgen. Weet je wat? Ik bel je zodra ik terug ben in het hotel.’ Ze gaf hem een kneepje in zijn arm en ging ervandoor voor hij kon protesteren. Ze nam plaats op de achterbank van de Paykan. Cyrus gooide het portier dicht, liep achterom en stapte in aan de andere kant.
‘Het Yäs Restaurant in Sheridan.’
De bestuurder knikte. ‘Balé Agha.’ Hij begon een gesprek over de boordradio in een dialect dat Nina met haar ongeoefende kennis van het Farsi niet kon verstaan.
Cyrus raakte even haar knie aan en zuchtte theatraal. ‘Eindelijk alleen.’ Hij zag in de achteruitkijkspiegel hoe de blik van de druk pratende bestuurder voortdurend op hen gevestigd bleef. Hij grijnsde: ‘Hoewel.’
Nina begreep wat hij bedoelde. Zelfs in de taxi bleef het oog van God waakzaam. De heilige oorlog die in de Islamitische Republiek gevoerd werd tegen alles wat het leven aangenaam kon maken, overtrof zelfs de ellende uit de zwartste dagen van de Sovjet-Unie.
‘Hoe maakt Simon het?’ vroeg hij.
‘Goed. Voorzover ik weet.’
‘Wat bedoel je?’
‘We zijn ieder onze eigen weg gegaan.’
‘Nee toch. Ik zag in jullie tweeën zowat het ideale paar.’
‘Dat is… ook zo.’ Het had geen zin hem uit te leggen hoe hun onderlinge verhouding in elkaar zat. Hij zou haar trouwens niet begrijpen.
Hij had de aarzeling in haar stem gehoord. ‘Wat is er dan gebeurd?’
Ze strekte haar hals en haalde haar handen door haar haar. ‘Niets. Tenzij misschien dat we geen van beiden onze carrière wilden opgeven.’
‘Is hij nog steeds bij de luchtmacht?’
‘Nee. Hij werkt nu als luchtvaartadviseur voor een veiligheidsdienst van de Verenigde Naties.’ Ze zag de spiertjes rond zijn ogen even samentrekken.
‘Waar ergens?’ vroeg hij. ‘In Europa?’
‘Europa, Amerika, Azië. Hij is voortdurend onderweg.’
‘Ik had nooit gedacht dat hij zijn baan als piloot zou opgeven. Hij was bezeten door alles wat met vliegen te maken heeft.’
‘Dat is nog altijd zo. Hij heeft alleen zijn werkterrein verlegd.’
‘Ik hoop dat hij daar gelukkig mee is.’
‘Ja, ik ook.’ Meer dan dat, ze miste hem meer dan ze had verwacht en door de fysieke nabijheid van Cyrus en het onmiskenbare charisma dat van hem uitging, werd dat gevoel nog versterkt.
Cyrus liet zijn hand langs haar onderarm glijden en raakte met de top van zijn wijsvinger vluchtig de gouden ring aan haar linkerhand aan.
‘Maar jullie zijn nog altijd getrouwd?’
‘Ja’, zei ze, bewust onwaarheid sprekend. Ze trok haar hand terug, waarmee ze opnieuw wat afstand tussen hen schiep. De trouwring moest haar vooral beschermen tegen mannen die zich te vrijpostig gedroegen, maar Cyrus leek haar niet het type dat zich door zo'n kleinigheidje liet ontmoedigen.
Cyrus schudde het hoofd. ‘Ik begrijp het niet. Een vrouw als jij zou ik…’ Hij maakte zijn zin niet af toen hij zich ervan bewust werd dat de taxi nog steeds stilstond en dat de bestuurder nog in zijn handmicrofoon zat te prevelen. Cyrus gaf hem een tik tegen het achterhoofd.
‘Hé, jij. Waar ben je mee bezig? Heb je me niet verstaan? Het Yäs Restaurant in Sheridan. Schiet op.’
De bestuurder liet van schrik de microfoon vallen. Hij schakelde en vertrok zonder zich iets van de andere weggebruikers aan te trekken. Gelukkig kwam de taxi in een gaping in de verkeersstroom terecht, zodat er geen brokken vielen.
Cyrus liet zich tegen de rugleuning vallen. ‘Wat ik wilde zeggen is dat ik een vrouw zoals jij nooit zou laten gaan.’
‘Alweer een compliment?’
‘Vast en zeker.’
‘Bedankt.’ Hoewel ze het vreemd vond dat hij niet informeerde naar de afloop van haar bezoek aan het ministerie, streelde het haar ijdelheid dat hij zoveel belangstelling had voor haar persoon. Ze werd nu zelf ook nieuwsgierig. ‘En jij? Ben je getrouwd?’
‘Geweest.’
‘Kinderen?’
‘Nee.’
‘Hoezo nee? Geen zoon? Dan heb je alvast de aard niet naar je vader. Die offerde een koninkrijk op om zijn mannelijke afstamming veilig te stellen.’
‘Pedar was een groot leider, zoals Napoleon of Churchill. Hij zag het vanuit een hoger perspectief. Zoals een grootmeester bij het schaakspel offerde hij een koninkrijk om een wereldrijk te grondvesten.’
Zijn woorden klonken hoogdravend en daardoor zag Nina in hem opeens een glimp van de machtshonger en bezetenheid die zijn vader naar zijn ondergang hadden gevoerd. Ze huiverde bij de herinnering aan de laatste uren op Chinvat.
Cyrus besefte dat. Hij glimlachte verontschuldigend.
‘Maar de tijden zijn veranderd. Daarom laat ik me niemand opdringen. Zomin door mijn moeder als door mijn grootvader.’
De verkeerslichten aan Azadi Street sprongen op rood en de taxi hield halt.
‘Geen vrouw, bedoel je?’
Hij liet zijn stem dalen en leunde tegen haar aan om te voorkomen dat de bestuurder hem kon horen. ‘Geen vrouw, geen godsdienst, geen land, geen koning, geen ayatollah.’ Ze voelde de warmte van zijn adem in haar hals. ‘Eerst heb ik nog een belangrijke taak te vervullen.’ Hij lachte gesmoord. ‘Tenzij er iemand als jij uit de lucht zou komen vallen.’
Ze negeerde zijn laatste opmerking. ‘Taak?’
Hij keek haar aan, opeens serieus. ‘De missie van mijn vader afmaken’, fluisterde hij. ‘De wereld verbeteren.’
Ze ging instinctief mee fluisteren. ‘Is dat niet wat te hoog gegrepen?’
De lichten sprongen op groen, maar de taxi bleef staan. Cyrus boog naar voren en bracht zijn mond bij het oor van de bestuurder. Hij siste: ‘Rood is voor stoppen. Groen is voor rijden.’
De bestuurder schrok op, maar maakte geen aanstalten om verder te rijden.
Cyrus legde een hand op zijn schouder en schudde hem door elkaar. ‘Hé! Wakker worden.’
Op hetzelfde ogenblik verschenen uit het niets twee zwarte Peugeots Break 504 en kwamen met krijsende remmen tot stilstand naast en voor de taxi. In een mum van tijd zwermden opeens vier in het zwart geklede mannen met warrige baarden en wollen mutsen om de Paykan en trokken de achterportieren open. Een van de mannen pakte Nina bij de kraag van haar jas en sleurde haar naar buiten. Ze gilde en probeerde zich te verzetten. Hij balde een vuist en haalde uit. Haar tanden klapten op elkaar toen hij haar kin raakte en ze proefde bloed. Ze gleed onderuit, tot ze bleef hangen op de drempel van het open portier. Ze maaide met haar benen en raakte hem met de punt van haar schoen op een plek die meegaf, zoals wanneer je met je voet in een kussen schopt. Hij zei: ‘Uh’, deinsde achteruit en vouwde dubbel. Ze probeerde op te staan maar haar benen hadden geen kracht. Achter haar vocht Cyrus als een leeuw. Tranen vertekenden wat ze zag toen een ploertendoder hem in de nek trof en hij neerzeeg.
Iemand trok haar overeind bij haar haar. Ze haakte haar vingers in zijn baard, rukte en zag hoe zijn mond openging en zijn gezicht paars aanliep. Om zich te bevrijden sloeg hij met gebalde vuist in haar gezicht en een tweede keer pal op haar neus omdat ze niet losliet. Ze kokhalsde van het bloed dat van haar neus in haar keel liep.
Achter haar schopte iemand de benen onder haar uit. Ze liet de baard van de man voor haar niet los. Hij pakte met beide handen haar pols vast en probeerde te bijten. Met de nagels van haar vrije hand klauwde ze naar zijn ogen.
‘Smerige hoer! Dat zul je berouwen!’
Iets raakte haar in de nek. Ze verloor langzaam het bewustzijn. Veel te langzaam want ze kon voelen hoe ze werd opgepakt en op de laadvloer van een van de breaks werd gegooid, hoe even later Cyrus boven op haar terechtkwam, hoe ze niet in staat was te ademen onder het enorme gewicht van zijn inerte lichaam, hoe het gevoel te stikken erger werd met iedere schok toen de auto in beweging kwam.