68
De soldaten waren het verkeer naar rechts, de stad uit, aan het leiden. De file was ontstaan omdat iedereen naar links wilde.
Het gebied was helemaal afgegrendeld. Honderden kopers en kraamhouders werden weggedreven van de stadskant van de markt.
Het mobieltje van de Yes Man ging net weer over toen ik ons doelwit het zijne naar zijn oor zag brengen. Ik liet het trillen.
De straat was breed en lang, met een betonnen rand in het midden. Aan beide zijden lagen winkels die op een dag misschien een verdieping zouden hebben. Betonijzer stak omhoog uit de benedenverdieping, alsof op die manier, net als in Griekenland, belasting kon worden ontdoken. Dode dieren hingen buiten voor de ene winkel te wachten om gevild te worden. Lichtmetalen velgen lagen opgestapeld buiten een andere zaak. De volgende verkocht broodjes.
Twee helikopters cirkelden aan onze kant van TV Hill. Politie en militairen met een wit spiegelei liepen overal rond en leidden het verkeer als een batsman op een vliegveld.
De Mazda reed slechts drie auto’s voor ons, maar met zoveel oranje-wit in de file vielen wij niet op.
Ik controleerde de kaart nog een keer. Zodra we voorbij de heuvel waren, moest de omleiding gauw in zuidelijke richting gaan, anders kwamen we in de bergen terecht.
We kwamen bij een plek waar pantservoertuigen de betonnen afscheiding tussen de rijbanen hadden weggeschoven. Een agent met een dronken-zeemanspet at met de ene hand een broodje en met de andere leidde hij het verkeer. En inderdaad, we gingen naar het zuiden. We zouden algauw in Khushal Mena zijn, Basma’s deel van de stad.
Het kostte me nog eens tien dollar. Ik probeerde het met vijf, maar daardoor scheen er iets mis te gaan met de gaskabel. Hij had ten minste één woord Engels geleerd. Wanneer ik hem het geld gaf, straalde hij. ‘Maatje! Maatje!’
Meer pantservoertuigen met Italianen doemden op. Hun .50’s hielden de langzaam rijdende colonne auto’s in toom op de weg naar het zuiden. Een handgemaakt bord wees naar het voormalige koninklijke paleis.
Het mobieltje begon weer te trillen, en dit keer nam ik het telefoontje aan.
‘Verbreek nooit meer de verbinding met mij! Wat gebeurt er?’
‘Ik heb een mogelijke gegadigde.’ Ik hoefde hem niet te vertellen waar ik was. Hij liet de gsm volgen.
‘Wie is hij? Wat is hij?’
‘Weet ik niet, maar hij ziet eruit als een inwoner.’
Ik kon akkerland zien door de openingen tussen weggebombardeerde gebouwen. Het wrak van een Russisch gepantserd personeelsvoertuig lag op een veld weg te roesten. Rimpelige oude mannen waren bruine, wollige schapen aan het hoeden met de besneeuwde bergtoppen in de verte als achtergrond.
‘Waar gaat hij naartoe?’
‘Weet ik niet. Daarom ben ik hem aan het volgen. Zo gauw ik het weet, weet jij het ook.’
De verkeer begon meer snelheid te krijgen. Meteen kreeg Maatje problemen met de acceleratie. Ik gooide hem weer een tientje toe. Vecht alleen als je kunt winnen.
Het duurde niet lang of ik zag de restanten van het paleis aan de zuidelijke rand van de stad. Het zag eruit als Dresden nadat Bomber Harris er een bezoek aan had gebracht. Het was onmogelijk om uit te maken aan welke groep bevrijders dit was toe te schrijven: aan de Russen, de taliban of de B-52’s.
Verderop langs de weg hadden we de ingrediënten van een militaire conventie. Troepen met kogelvrij vest zaten opgesloten in hun pantservoertuigen en Humvees, terwijl al hun feestspullen naar het verkeer wezen.
Ik kon zien waarom. Op ongeveer een kilometer afstand lag op de vlakte rechts van me iets dat ISAF-stad moest zijn: rij na rij van tweehonderd meter lange verblijfstenten, voertuigstallingen, HESCO’s, prikkeldraad, satellietschotels, het hele circus. Waarschijnlijk grendelden ze telkens als er een bom ontplofte hun terrein op deze manier af.
Het doelwit reed nu nog maar twee auto’s voor ons, maar de afstanden waren groter geworden nu we eindelijk weer terugreden naar de stad. Ik wist waar we waren toen we de Russische ambassade passeerden. Ik vroeg me af of ik de Schot zou zien die lijken naar de afvalbakken sleepte en de zaak na afgelopen nacht nog aan het schoonmaken was.
We waren algauw bij de rivier en het einde van de omleiding. Deze keer was er een twintigje nodig om hem aan het rijden te houden. Hij moest hebben gevoeld dat het eind in zicht was. We bleven achter de Mazda toen die de markt naderde en uitkwam op zo’n vijfhonderd meter van de plaats waar we waren begonnen. De menigte werd nog steeds op afstand gehouden en begon vijandig te reageren. De Italianen keken behoedzaam vanachter hun zonnebrillen.
De Mazda stopte. Ik kneep in de benige schouder. ‘Stop hier, maatje.’
Met mijn ogen op de Mazda gericht, schoof ik hem een laatste briefje van tien toe. Hij kon nu waarschijnlijk recht naar huis rijden en aan zijn pensioen beginnen.
Ik zag het doelwit uitstappen en om de menigte heen lopen. Het was niet moeilijk. Zijn koeienvlaai stak nog steeds een eind boven de rest uit. Hij aarzelde niet. Hij wist waar hij naartoe ging.
Ik volgde hem met gebogen hoofd en omhooggerichte ogen die de achterkant van zijn muts niet loslieten.
We kwamen bij een grote parkeerplaats tussen de verzameling lemen hutten met plat dak die verpreid lagen over de helling.
Hij stopte zijn handen in de zakken van zijn vest. Hij was naar iets aan het zoeken. Sleuteltjes…
Verdomme.
Hij opende het portier van een gedeukte zwarte open bestelwagen.
Ik draaide me om en begon te rennen. Maatje was nog aan het proberen om te draaien. Ik sprong voor zijn motorkap en zwaaide met een briefje van twintig. Zijn grijns kon niet breder worden.