66
De jongen liep langs me met een ander blad vol theeglazen. Hij verdween de bakkerszaak in toen ik Flower Street verder afliep. Er was verrekte weinig dat ik anders kon doen.
Ik liep snel met opgeheven hoofd de straat af. Ik moest het risico lopen een verdachte indruk te maken. Als ik niemand vond die eruitzag als een mogelijk doelwit was het toch gedaan.
Een groepje gemelijke jonge kerels die waarschijnlijk de beste maten waren van degenen die gisterenavond achter me aan hadden gezeten, kwam me tegemoet, maar liep me voorbij.
Het was niet meer dan honderd meter tot de kruising waar mijn ontvangstcomité had staan wachten. Het was daar veel drukker dan dit gedeelte.
Mijn armen waren nu aan het pompen. Op de hoofdstraat zag ik een waas van oranje-witte auto’s.
Figuren stonden op beide hoeken te praten en te roken. Vrouwen met boodschappentassen werkten zich door de menigte.
Ik bleef staan en keek om me heen. Eén koeienvlaai die in de verte door Flower Street liep was groter, veel groter dan de anderen.
Ik zette het op een rennen.
Een taxi stopte, een oude Mazda-stationcar, en ik zag hem op de achterbank schuiven. Toen hij wegreed, kon ik nauwelijks geloven wat ik op het punt stond te doen. Ik zwaaide heftig naar de dichtstbijzijnde oranje-witte en deed hetzelfde.