55

Terug in de pub liep een kelner langs me met twee borden vol steak, friet en bonen, en een fles ketchup. Een vroeg diner voor de twee kerels die nu volop indruk probeerden te maken op de meisjes aan het andere tafeltje.

Er waren meer drinkers binnengekomen. Alle drie de mannelijke dertigers die de bar overeind probeerden te houden zagen eruit alsof ze inlander wilden worden. Ze droegen een baard van misschien drie maanden en alle plaatselijke spullen – wijde broek, vest, koeienvlaai en een hemd tot op de knieën. Maar ze overdreven de zaak niet, want een van hen bestelde blikjes Guinness en glazen Famous Grouse. Pas toen ze begonnen te ouwehoeren, kon ik bepalen of ze echte spelers waren of leden van een folkloristisch orkestje.

Er werden sigaretten tevoorschijn gehaald, terwijl ze op krukken hingen en kletsten over het zuiden, waar ze geweest waren, het met de taliban aan de stok hadden gekregen en geweldige stukken film hadden geschoten. Alles was verrekte geweldig, man – en dan bedoel ik geweldig.

Ze hieven hun glazen op en toostten met elkaar, waarna ze hun hoofd naar achteren bogen en met de rug van hun hand hun baard afveegden op de echte Afghaanse manier. Met hun zongebruinde gezichten leken ze inderdaad heel goed. Op het eerste oog hadden ze voor taliban kunnen doorgaan, en meer hadden ze waarschijnlijk niet nodig.

Ik liep naar ze toe. ‘Hoelang zijn jullie al terug uit Helmand?’

‘Vijf dagen, man.’

Degene die de drankjes had besteld, had de langste en pluizigste baard van de drie. Sigarettenas dwarrelde erop neer toen hij een Marlboro tussen zijn lippen op en neer liet dansen. ‘Over twee dagen gaan we weer terug.’

‘Zijn jullie een Poolse journalist tegengekomen? Dominik Condratowicz?’

‘Verrek, man, ik weet wie hij is – hij is net een verdomde superheld. Is hij hier?’

‘Hebben jullie hem gezien?’

‘Nee, maar zal ik je wat zeggen? Vorige week, misschien was het zaterdag, wie zal het zeggen, kwamen hier twee stomme kerels binnen. Ze waren high tot aan hun haarwortels en ze riepen om hem. Ze vielen iedereen lastig en zeiden dat ze wisten dat hij in de stad was en dat ze de vent wilden vermoorden of zoiets stoms.’

‘Amerikanen?’

‘Ja, nou ja, eentje van hen wel…’

Hij wees naar de twee kerels die zaten te showen, te eten en te kletsen met de twee vrouwen, en dat allemaal tegelijk. ‘Een paar van die contractlui? Ze moesten naar hun auto’s rennen en spuiten pakken om ze hieruit te krijgen.’

‘Weten jullie wie die lui waren? Hadden jullie ze ooit eerder gezien?’

‘Nee, man, niemand kende ze. De Amerikaan, een grote kerel, en een Brit. Ze waren gewoon doorgedraaid en geschift.’ Zijn ogen schitterden en hij wees met zijn sigaret naar mij. ‘Zal ik je wat zeggen? Hij praatte net als jij.’

‘Hoe zag hij eruit, die Amerikaan? Je zei dat hij lang was.’

‘Ja, tegen de twee meter, verrekt grote, rooie kerel met een slechte huid. Maar zij waren zich echt bij de inboorlingen aan het aanpassen, als je begrijpt wat ik bedoel.’

‘En de Brit? Hij is kleiner, ja?’

‘Ja, jouw lengte. Zijn haren en gezicht, man, die waren vettig en vies en vuil.’ Hij keek zijn kameraden aan en grinnikte. ‘Wij zijn verdomme gekleed voor het diner in vergelijking met die lui.’

Alle drie pakten ze hun blikje en dronken eruit. Ik nam afscheid, wenste ze veel succes in het zuiden en dat soort onzin en liep de trap weer op. Het enige geluid was het knarsen van mijn schoenen op het grind.

Amerikaanse spelling… Een Amerikaan die naar Dom zocht…

De regelaar stond bij het geweerrek te wachten. ‘De telefoon is in Khushal Mena. Nou ja, daar was hij toen hij werd gelokaliseerd. Hij kan in een geparkeerde auto hebben gezeten, of misschien was de eigenaar bij een vriend thuis.’

‘Waar ligt die Khushal Mena?’ Ik liet mijn Bergen vallen, pakte de kaart, nam een andere pen en liet hem de plaats aanwijzen.

‘Aan de Ghazni-straat, waar die de Sarak-straat snijdt.’ Hij trok een cirkel op de kaart. ‘Daar.’

Het was aan de westkant van de stad in de buurt van de polytechnische school. Als die nog overeind stond.

Hij kreeg zijn andere tweehonderd en vertrok zonder een bedankje. Terecht. Hij had ook geen bedankje gekregen.

Het was even voor zeven uur en ik ging op de stoep zitten om hem in zijn Honda 4x4 te zien stappen, waarna hij de poort uit reed.

Ik stopte een nieuwe Thierry Henry in mijn mobieltje. Net als het wapen van een soldaat en de batterijen van Pete’s camera moest dat ook volledig geladen zijn.

Magrebs telefoon rinkelde weldra in mijn oor. Hij nam snel op.

‘Hallo, maat, met Nick.’

Hij was heel blij. Misschien zou er wat werk te doen zijn. ‘Jij hebt de Gandamack oké gevonden, meneer Nick?’

‘Geen probleem, dankzij jou. Kun je me komen ophalen? Ik heb je tot rond drie uur in de ochtend nodig. Is dat oké?’

‘Natuurlijk, meneer Nick. Ik slaap in de keuken.’

‘Luister, ik wil dat je wat spullen voor me meeneemt. Ik wil plaatselijke kleren. Je weet wel, pet, vest, shemagh, net als die simkaartverkoper, maar zonder de jassen, ja? Ik wil er net zoals hij uitzien.’

‘Niet schoon, misschien.’

‘Geen probleem, maat. Ik zal ervoor betalen. Ik wacht binnen op je.’

‘Goed idee, meneer Nick.’

Ik belde af en liep de verlaten eetzaal in. Ik pakte mijn Nick Stone-paspoort uit mijn schoen en schoof er tien biljetten van honderd dollar in. Toen ik een paar tellen later weer vertrok, miste de tafel tegen de muur een potje Marmite.

Toen werd ik de grootste bewonderaar van Martini-Henry-geweren van de hele wereld. Ik liep naar het rek en streelde ze bijna. Stuk voor stuk waren ze liefdevol gerestaureerd; er was geen plekje roest te ontdekken.

Ik controleerde de gang op personen en bewakingscamera’s, waarna ik tot de ontdekking kwam dat mijn veters opnieuw gestrikt moesten worden. Ik boog en schoof het platte pakje snel achter het geweerrek. Ik duwde het diep weg, maar er zou alleen een verbogen kleerhanger voor nodig zijn om het terug te trekken.

Ik ging weer op de stoep zitten en keek naar de wagens die de binnenplaats op kwamen rijden en naar de inzittenden die zich verheugden op een leuk avondje uit.