48

‘Een plattegrond? U hebt geen kaart nodig, meneer.’

Bij de receptie hadden ze er ook geen. Niemand die in het Serena verbleef, had er ooit om gevraagd. Een plattegrond hield in dat je ging lopen of een chauffeur aanwijzingen gaf. De manager zei dat geen enkele westerling te voet of zonder chauffeur en escorte Kabul moest verkennen.

Hij wees in de richting van de lunchroom en vroeg me daar te wachten, terwijl hij een chauffeur probeerde te vinden. Het speet hem erg dat ik Magreb niet kon krijgen, maar die was in de keuken nodig. Of ik zeker wist dat hij geen konvooi moest organiseren met een van de beveiligingsfirma’s? Het zou hem maar een uur of twee kosten.

‘Bedankt, maar dat weet ik heel zeker.’

Ik liep naar de lunchroom en bestelde een koffie. Een Afghaan in een zakenkostuum kwam voorbijlopen met drie vrouwen van wie er twee de Amerikaanse woestijncamouflage oude stijl droegen en één de nieuwe. Het gesprek ging over contracten. Ik luisterde met een half oor, maar mijn aandacht werd afgeleid door de zwarte vrouw in de spullen oude stijl. Haar buik stak zo ver uit dat ze minstens zes maanden moest zijn. Het was bizar om een zwangere vrouw in uniform te zien.

Ik pakte de Afghan Times om me ervan te weerhouden het elastisch verband op de tillen en aan mijn korst te krabben. Mijn arm deed nog pijn, maar niet zo erg dat ik er de hele tijd aan moest denken.

Een verhaal over een Italiaan en zijn tolk die een week geleden van de straat waren geplukt, stond prominent op de voorpagina. De taliban had hen te pakken gekregen. Er was niet tegemoetgekomen aan hun eisen, dus was hun hoofd afgehakt. De lichamen waren op een braakliggend terrein ten zuiden van de stad gevonden. De krant drong er bij westerlingen op aan om niet zonder bewapend geleide te reizen.

De drie Amerikaanse vrouwen kwamen terug met dezelfde doosjes met een roze lint die ik eerder had gezien. Algauw gingen de linten eraf en de doosjes open. Ze aten gebakjes. Misschien was die ene vrouw helemaal niet zwanger; misschien was het een heel erge glutenallergie.

Uiteindelijk verscheen de manager met een kaart. Een van de piccolo’s was eropuit gestuurd om die te kopen in een plaatselijke boekwinkel.

Ik bestudeerde hem terwijl ik mijn koffie opdronk. Alle ambassades, ziekenhuizen en belangrijke moskeeën stonden erop aangegeven, en ook het ministerie van dit en het ministerie van dat. Het kwam zo’n beetje overeen met wat ik me herinnerde van het satellietbeeld, maar ik wist niet welke het eerst was geproduceerd. Op de kaart stond dit hotel nog aangegeven als het Kabul, dus was die kaart minstens een jaar oud. Het deed er eigenlijk niet toe. Hiermee zou ik toch ook wel bij AM Net en Gandamack terechtkomen.

Ik stopte hem in de lege Bergen, die ik over mijn schouder hing terwijl ik naar de deur liep.

Twee zakenlui in kostuum liepen voor me naar buiten. Allebei droegen ze een koffertje en dropen ze van het zweet toen ze naar de twee 4x4’s waggelden die op de binnenplaats stonden te wachten. Hun bodyguard keek toe terwijl ze in het achterste voertuig stapten. Toen stapte hij naast de bestuurder in de eerste auto en waren ze klaar om te vertrekken.

Ik liep naar de loopdeur links van de hoofdpoort. Ik kon geen tijd verliezen met wachten tot Magreb was uitgewerkt, en ik wilde zeker niet dat een beveiligingsfirma een konvooi stuurde waar ik in moest stappen.

De bewaker van de Hiace sprong uit het wachthuisje. Hij bracht zijn hand omhoog. ‘Geen Magreb? Geen auto?’

Ik glimlachte en schudde zijn hand. ‘Het is oké, ik weet waar ik naartoe ga. Het is vlak om de hoek.’

Ik snoerde hem de mond met mijn vrolijke gezicht en mitrailleur-Engels dat hij niet begreep. Ik hoopte alleen maar dat ik het had gedaan zonder hem nijdig te maken. Het kon best zijn dat ik over vijf minuten terug kwam rennen en die AK van hem nodig had om het goede nieuws te verspreiden.