23
Guy’s Hospital, Londen
Maandag, 5 maart
1538 uur
Mijn kont was gevoelloos. Ik had al bijna vier uur gebivakkeerd op een harde plastic stoel in de EHBO en was nog steeds niet bij een dokter geroepen. Misschien had ik de verpleegster die iedereen indeelde niet moeten vertellen dat ik op het werk met een beitel door mijn arm had gestoken. Ik zou eerder aan de beurt zijn geweest met een kogelwond van een 7,62. Maar de arm kreeg nu tenminste rust in de schuimrubberen mitella die ze me hadden geven in het land van de Pizza Hut-bestellingen.
Het enige vertier dat er nog was naast London Lite en een paar weekendbijlagen die mensen onder de stoelen hadden laten vallen, was het platte tv-scherm boven de receptiebalie. Het geluid stond uit en je werd het zat om de balk met het laatste nieuws onderaan te blijven lezen. Bovendien werd ik niet vrolijk van wat ik had gezien.
Twee Poolse bouwvakkers zaten naast me, een met een vinger die er half afhing en de andere die meer lawaai maakte dan wanneer het zijn verwonding was geweest en hij een hele hand had gemist. Twee tienermeisjes met enorme oorringen en hun haren strak naar achteren hadden het veel te luid over wie allemaal bij wie ging logeren en wie de jongen van wie had gehad.
Ik staarde naar de Bergen tussen mijn voeten en begon nog kwader op Dom te worden, toen ik dacht aan de paar bezittingen van Pete die in het zijvak zaten. Het was geen aanval geweest tijdens het filmen en het kon geen OS – onachtzaam schot – zijn geweest. De geruchtenmachine zou het dan intussen hebben onthuld.
Maar ik zou ontdekken wie het had gedaan en waarom. En Dom ging me de waarheid vertellen, al was dat het laatste wat hij deed. Maar de rotzak was in rook opgegaan.
De Big Mac met friet waarmee ik een uur geleden bij de McDonald’s van het ziekenhuis mijn aderen had verstopt, begon me dorstig te maken. Een knulletje kwam binnen met een hand die in een bloederig T-shirt was gewikkeld. Binnen een paar minuten werd hij het enige lege hokje in geroepen.
Ik controleerde of er niets door het verband kwam, omdat ik op de terugweg naar Engeland de wond weer open had getrokken. De band van mijn Bergen was langs mijn arm geschuurd toen ik hem had afgedaan en het gewicht had de hechtingen uit de huid getrokken.
De gang stond aan weerszijden vol met karretjes waarin oude mensen troep zaten op te hoesten. Het was me niet duidelijk of ze voor de EHBO zaten te wachten of dat ze hier stonden omdat de ziekenzalen te vol waren.
De twee Polen raakten erg opgewonden over iets op de tv. Ik keek op en zag misschien wel voor de tiende keer sinds ik hier zat de kristalheldere beelden van mij toen ik in het rioolwater viel en Pete die mijn held was. Natuurlijk was het gedeelte waarin hij mensen doodschoot eruit gelaten. Cameramensen doen dat soort dingen niet.
Het werd steeds weer opnieuw afgedraaid, niet alleen omdat het geweldig aansloeg, maar ook als eerbetoon aan Pete – en natuurlijk aan Platina Ballen, die alles had gefilmd. Wat mij betreft, omdat ik voor de beveiliging had moeten zorgen, werd ik gelukkig niet genoemd. Ik was gewoon ‘een lid van het team’. Geen enkel tv-bedrijf wil dat bekend wordt dat ze beveiliging hebben. Dat is niet goed voor het imago.
Ik keek hoe ik werd geraakt en neerging als een zak stront. De Polen vonden het prachtig. Echt live pang-pang, helemaal echt live gefilmd door een Poolse held.
Ik had geboekt voor de vlucht van twee uur ’s middags de volgende dag met Royal Jordanian naar Amman. Die vlucht had de meest opvallende bewaker van de hele wereld gehad die in de pantry bij de cockpit zat. Hij was uitgerust met een heel knap pak en onderdelen van het beste Russische staal die uit zijn holster staken en waarmee hij zelfs de stewardessen bang maakte.
We waren om half vier geland, maar de eerste bruikbare aansluitende vlucht ging pas de volgende ochtend. Ik had de nacht op een bank in de luchthaven doorgebracht, omdat ik zeker wilde zijn van een ticket voor de BA-vlucht van negen uur ’s ochtends naar Heathrow op het moment dat de balie openging – om tot de ontdekking te komen dat de luchtvaartmaatschappij je in een hotel onderbrengt als je een nacht moet wachten op een aansluitende vlucht.
En afgelopen nacht had ik mijn arm weer kapotgemaakt. Ik liet ze zo’n beetje in de waan dat ik een gewonde soldaat was en ze waardeerden mijn ticket helemaal tot Londen op naar business class.
Ik had de sneltrein naar Paddington genomen, was in een taxi gesprongen en had de chauffeur gevraagd me naar Guy’s Hospital te brengen. Ik had om de hoek naar St Mary’s kunnen lopen, maar Zuid-Londen was meer mijn terrein. Naar Guy’s rijden was een reis door mijn verleden.
Bovendien was het dichter bij Brockwell Park.