49
Behalve Martyn, Emily en de technici had iedereen van begin af aan een bloedhekel aan Jackpot. Het kamp was nauwelijks verdedigbaar, en dat gaf de soldaten meteen al een onbehaaglijk gevoel.
‘Stel je hier eens een mortieraanval voor,’ zeiden ze gefrustreerd.
De sangars waren stevig genoeg en bestonden voornamelijk uit hescos, maar de rest van de omheining bestond uit loopgraven en prikkeldraad met hier en daar een bescherming van zandzakken. De civiele zone was met een laag muurtje van zandzakken afgescheiden, maar ook de burgers moesten de onbeschutte olievaten als toilet gebruiken. Behalve Emily. Emily had een klein, eigen hoekje met metalen platen eromheen.
‘Kan ik die niet ook gebruiken?’ vroeg Martyn.
‘Nee,’ zei Emily. ‘Dit is de “dames”.’
‘Ik wil niet zitten schijten waar iedereen in het kamp bij is,’ aldus Martyns klacht bij de commandant.
‘Je zult wel moeten, tenzij Emily bereid is haar toilet te delen,’ zei majoor Willingham.
De rest van het kamp bestond uit tenten en het prikkeldraad van de omheining.’
Martyn bestudeerde het prikkeldraad en vroeg de commandant: ‘Nick, kunnen we de boel niet een meter of zeven naar rechts verplaatsen? Volgens mij ligt een deel van de exploratiezone vlak buiten de omheining.’
De commandant antwoordde met een stem die verscheidene graden killer was dan de omgevingstemperatuur: ‘Nee, Martyn.’
‘Geintje, Nick.’
De commandant glimlachte niet.
Het kamp stond aan de voet van heuvels die doorliepen tot in een hoog, paars gebergte. De heuvels lagen op het noorden en boden dus geen bescherming tegen de woestijnzon, die hier nog genadelozer brandde dan op de basis. De hete, gestage wind veroorzaakte kleine zandhozen die doelgericht door de woestijn gleden en via het prikkeldraad rechtstreeks het kamp in kwamen. De Early Rocks in de verte verrezen als vreemde, eenzame wolkenkrabbers uit het woes-tijnstof. De wind vulde alles met zand. Het kwam in hun kleren terecht, in hun rantsoenen, hun laarzen, hun thee, en hun oren. Dave en sergeant Somers van het 2e peloton dwongen de mannen niet om uit kookzakken te eten en hadden besloten het moreel van de troepen te verhogen door elke dag iets van de rantsoenen te koken. Dave dacht graag dat hij van vrijwel elk pak rantsoenen iets fatsoenlijks kon maken. Na zijn schooltijd was hij opgeleid tot kok voordat hij zich door legeradvertenties had laten verleiden, en nu had hij Masoed overgehaald om hem wat verse ingrediënten en specerijen uit de keuken naar Jackpot mee te geven.
Maar de soldaten reageerden niet erg enthousiast op zijn eerste poging. ‘Heerlijk, sergeant,’ zeiden ze terwijl ze hun plastic lepel in het stoofgerecht staken. ‘Lekker, dat zand.’
‘O shit,’ zei Dave.
‘Nee, sergeant,’ zei Finn. ‘Zand. Beter dan shit.’
‘Ik merk dat je naar een subtiele combinatie van kruiden en specerijen hebt gestreefd,’ zei luitenant Weeks tegen Dave. ‘Maar ik moet tot mijn spijt zeggen dat de overheersende smaak nog steeds die van zand is.’
De commandant, die gehoord had dat Dave een goede kok was en daarom mee-at met het1epeloton, merkte op: ‘Als we hier lang gelegerd waren en steeds zand moesten eten, zouden onze tanden bijna helemaal afslijten. Dat is precies wat er met de inheemse bewoners is gebeurd. Uit oude schedels blijkt dat woestijnbewoners aan het eind van hun leven geen tanden meer hadden.’
De soldaten keken hem treurig aan.
‘We kunnen misschien slikken zonder te kauwen,’ stelde Jamie voor. ‘Dat is de pest voor onze ingewanden maar houdt onze tanden heel.’ Dave moest lachen; een opgeluchte lach, want dit was de eerste keer sinds hun vertrek uit Sin City dat hij Jamie iets had horen zeggen. Jamie had de hele tijd zo triest uit zijn ogen gekeken dat zijn wenkbrauwen helemaal met elkaar verknoopt leken. Dat kon alleen iets met Agnieszka te maken hebben.
De soldaten verveelden zich algauw. Ze hadden niets anders te doen dan wachtlopen en ongelovig naar het wilde enthousiasme kijken waarmee de olieboeren op dit trieste en verlaten oord reageerden. Zelfs Emily liep op haar verantwoorde schoeisel handenwrijvend en glimlachend rond.
‘Dat zei ik je toch?’ merkte Finn op, terwijl hij kaarten uitdeelde aan een groepje soldaten uit het 2e peloton die, zo had hij Dave gerustgesteld, alleen om sigaretten speelden. ‘Dit is voor ons verlof terwijl de burgers eindelijk s wat uitvoeren.’
Angus had liever iets te doen. Hij bood zich aan voor elke klus, hielp de uitrusting van de olieboeren dragen en stond op wacht voor anderen die sliepen of kaartten.
Hij stond in de toren naar de eindeloze vlakte van de woestijn te kijken en staarde ook graag naar de Early Rocks in de verte. Ze zagen eruit als iets wat er al sinds het begin der tijden geweest was. Verder hield hij graag een oogje op de capriolen van de burgers, die in aparte trucks veel uitrusting hadden meegenomen, onder andere een soort boor.
‘Die zijn nog steeds niet naar olie aan het boren,’ zei hij tegen Spekkie, die met hem op wacht stond.
Spekkie gaapte. Hij had geen belangstelling voor de exploratie. ‘Ik verveel me te pletter. In Sin City gebeurde er tenminste nog weleens wat en kon je naar de stad. Ik begon zelfs die gozer aardig te vinden die elke vijf minuten iets vanaf zijn toren riep.’
‘Moslims moeten zo’n twintig keer per dag alles laten liggen om te bidden,’ zei Angus deskundig. ‘Die gozer draagt hun op om naar de moskee te gaan.’
Spekkie gaapte opnieuw. ‘Ik vond hem altijd maar een schreeuwlelijk, maar hij hield me in elk geval wakker.’
‘Schrijf je in je hoofd geen raps als je op wacht staat?’
‘Ik verveel me zo vreselijk dat ik zelfs niet schrijf’ zei Spekkie. ‘Ik wil alleen maar terug naar de basis, en dat willen de anderen ook. Ik heb nog nooit zo’n stelletje treurige soldaten gezien. De baas had in de wagen een geweldige ruzie met die vrouw van de Inlichtingendienst en zit nou sip te kijken. Dave is ongerust omdat zijn vrouwtje een kind krijgt. Jamie zit ergens over in. Zelfs Mal is niet zichzelf.’
‘Ik ben wel mezelf,’ zei Angus.
‘Ik ook. Vullis ook. Het zal wel komen doordat we hier al een hele tijd zijn zodat we niet lang meer te gaan hebben.’
Angus zei: ‘Ik wil best voor zes maanden bijtekenen. Ik heb geen zin om naar huis te gaan.’
De olieboeren beneden waren iets aan het begraven dat op een bout leek. Tot dan toe hadden ze drie gaten gegraven en er een bout in gestopt. Ook de laatste was onder de grond verdwenen maar werd nu, na een verhitte discussie, weer opgegraven.
‘Spekkie...’ ‘Ja?’
‘Ik zag daar iets bewegen.’
Spekkie keek. ‘Bedoel je Emily?’
‘Nee, in de heuvels.’
Ze staarden samen naar het ruige en getekende landschap. Waar de heuvels als een omheining uit de zandvlakte verrezen, stonden stekelige, half verdroogde struiken die een even vijandige indruk maakten als de woestijn zelf. Op de hellingen lagen rotsblokken die misschien eeuwen geleden uit de bergen naar beneden waren gerold.
‘Zie je die drie rotsblokken? Zie je de rode struik? Daartussenin.’ Spekkie kneep zijn ogen half dicht om het landschap te bekijken. ‘Ik zie niks. Welke gek gaat daar in deze hitte rondstruinen?’
‘Ik zag een schaduw of zoiets.’
Spekkie keek aandachtig. ‘Dat heb je je verbeeld. In deze hitte lijkt alles een beetje te trillen.’
Angus hield vol. ‘Ik heb echt iets gezien...’
‘Nou ja, wip dan even langs bij de boys aan de ingang en laat het ze over de radio melden,’ zei Spekkie gapend. ‘Ik blijf wel kijken.’
Angus rende naar de soldaten van het 2e peloton, die op wacht stonden en meteen met een bezorgde blik contact legden met de tent die als commandocentrum diende. Angus rende naar Spekkie terug. ‘Nog iets gezien?’
‘Niks.’
‘Heb je wel goed gekeken? Even links van die rode struik?’
‘Ik heb gekeken, maar daar is niks.’
Het nieuws verspreidde zich inmiddels door het kamp. Sommigen kwamen met hun geweer hun tent uit. Iedereen staarde naar de helling. Zelfs de olieboeren begrepen dat er iets aan de hand was en staakten hun werk. Ook de commandant verscheen, wapen in de hand, handen op de heupen.
Dave klom naar de sangar. ‘Wat heb je gezien, McCall?’
Angry begon zich een beetje te schamen. ‘Ik weet het niet, sergeant. Er bewoog gewoon iets.’
‘Wat voor beweging?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Heb jij iets gezien, Bacon?’
‘Nee. En ik heb wel gekeken.’
Angus beschreef opnieuw waar hij de beweging gezien had, en Dave bleef een paar minuten kijken.
‘Het zal de wind wel geweest zijn,’ zei hij ten slotte. ‘Kijk maar.’
Hij maakte een gebaar naar de woestijn achter hen. Bij de Early
Rocks was een zandstorm te zien. Een nieuwe bries beukte tegen hun helm en smeet zand in hun gezicht. De storm naderde.
De soldaten gingen weer hun tent in en maakten die dicht tegen de zandstorm. Alleen de olieboeren werkten door.
‘Wachten jullie niet tot de storm is gaan liggen?’ vroeg de commandant.
‘Waarom zouden we dat doen? Straks komt het spannende deel.’
De commandant deelde die opwinding niet. ‘En dat is?’
‘Dynamiet!’
Zelfs Emily keek blij.
‘Om milieuredenen wordt dynamiet al een hele tijd nog maar zelden gebruikt. Maar omdat we hier onder uitzonderlijke omstandigheden werken, hebben we toestemming gekregen.’
Martyn grijnsde verheugd en leek het zand in zijn haren, mond en oren niet op te merken. Hij had een zonnebril op, maar het spul zat vermoedelijk ook in zijn ogen.
‘Naar mijn mening is niets zo goed als dynamiet. Kijk, we brengen een lading aan in dat boorgat daar...’
‘Nee, daar,’ corrigeerde Emily.
‘En dan leveren de trillingsmeters die we begraven hebben alle seismische gegevens. Als we ze op de juiste plek hebben aangebracht en als Emily haar signaal en de beeldbewerking niet verknalt...’
‘Dan krijgen we een beeld van wat er onder het oppervlak ligt,’ vervolgde Emily opgewonden. Ze liep naar het groepje wachtende technici, en zodra ze buiten gehoorsafstand was, boog Martyn zich naar majoor Willingham. ‘Dat is nergens voor nodig, want als je al zo lang in het vak zit als ik, dan zie je aan de luchtfoto’s, enig simpel spitwerk en de graviteitsgegevens precies wat er onder de grond ligt. Maar ik zou die jongens niet graag werkloos maken.’
Via de radio kwam een nieuw bericht van de wachtposten.
‘Wacht even,’ zei de majoor. ‘Er staat een gretige soldaat op wacht die opnieuw beweging in de heuvels rapporteert.’
‘Welke gretige soldaat is dat?’
‘McCall.’
Martyn glimlachte. ‘Angus. Die is inderdaad heel gretig. Hij wil waarschijnlijk gewoon iets te doen hebben.’
Iedereen die bereid was de zandstorm te trotseren, kwam naar buiten om de heuvels te bekijken. Maar deze keer was de belangstelling aanzienlijk minder.
‘Waar was het?’ vroeg Dave geduldig aan Angus.
‘Op dezelfde plaats.’ ‘Heb jij iets gezien, Spekkie?’
‘Nee.’
‘Het moet iets groots zijn geweest als je het in zo’n storm kon zien.’ De hete wind teisterde hun gezicht en joeg handenvol zand naar hen toe. De hemel werd oranje.
‘Ja, er flapperde iets. In Engeland zou het wasgoed aan de lijn zijn geweest, maar hier is het waarschijnlijk iemands kleding.’
Dave observeerde de heuvels. ‘Angry,’ zei hij na een tijdje. ‘Het is weg of je hebt het je verbeeld. Jullie tweeën gaan deze toren uit, stuur Jamie Dermott naar boven. Wij maken deze wacht voor jullie af.’
Spekkie keek dankbaar, maar Angus zei terwijl hij omlaagklom: ‘Ik heb echt iets gezien, sergeant.’
Jamie kwam. ‘Heerlijk, sergeant. Elke soldaat droomt van wachtdienst in een zandstorm.’
‘Ze hadden nog maar tien minuten te gaan, en McCall zag de hele tijd dingen.’
‘Hij wil alleen maar dat er iets gebeurt.’
Dave vertelde Jamie waar Angus iets had zien bewegen, maar inmiddels was er zo veel zand dat de heuvels nog maar nauwelijks zichtbaar waren.
‘Ik wou even met je praten,’ zei Dave. ‘Is er iets aan de hand?’
Jamie keek hem niet aan. ‘Nee.’
‘Mij hou je niet voor de gek. Je hoeft het natuurlijk niet te vertellen, maar ik wou dat je het wel deed. Ik word er niet goed van als ik zie hoe slap je erbij hangt, als een zere pik tijdens een bokkenfuif. Wat is er gebeurd?’
Jamie draaide zich schuifelend om zodat hij met zijn rug in de wind stond. Dave wachtte. Jamies magere gezicht leek donker. Dat was geen zonnebrand of gezichtsbeharing en kwam niet eens van het zand. Zijn gezicht was beschaduwd zoals een kamer donker wordt als je de gordijnen en de deur dichtdoet.
‘Iets met Agnieszka?’
Jamie draaide zijn hoofd en keek hem aan. ‘Wat heb je over haar gehoord?’
Dave probeerde geschrokken te kijken door die vraag en haalde onschuldig zijn schouders op. ‘Jenny ligt in het ziekenhuis, en ik hoor dus geen roddels meer. Heb je via via iets gehoord?’
Jamie zuchtte. ‘Nee, maar Niez is veranderd. Ze is... ze heeft zichzelf van me afgesneden.’
‘Enig idee waarom?’
‘Ze is misschien kwaad omdat ik er niet ben. Echt pissig. Of ze heeft iemand anders gevonden. Of allebei.’
‘Heb je daar aanwijzingen voor?’
‘Niet echt. Alleen de manier... Vroeger was ze altijd blij als ze iets van me hoorde. Aan het eind van een gesprek was altijd duidelijk dat ze zich in elk opzicht beter voelde. En tegenwoordig maakt het geen verschil meer als ik bel. Zo’n gevoel geeft het.’
Dave dacht: er zijn blijkbaar geruchten in het kamp over Agnieszka en die jongen, en Jamie heeft er iets over opgevangen.
‘We moeten onze vrouwen vertrouwen,’ zei hij. ‘Iets anders kunnen we niet doen.’
‘Ja,’ zei Jamie droevig. ‘Ja.’
‘Ik wou dat ik Jenny kon vragen om naar haar toe te gaan en met haar te praten...’
Jamie keek beschaamd. ‘Jij hebt ergere problemen dan ik. Jenny is ziek en krijgt een baby, en je kunt haar niet eens bellen.’
‘Weet je hoe ik daarmee omga?’ vroeg Dave. ‘Ik denk er gewoon niet aan. Ik kan wel de hele dag over Jen lopen piekeren, maar dat heeft geen zin. Ik kan hier niets doen, en al dat gepieker betekent dat ik mijn werk niet goed kan doen. Een soldaat moet namelijk zijn werk doen, en jij bent soldaat. Je moet thuis achter je laten.’
Jamie glimlachte vaag. ‘Het zou makkelijker zijn om thuis achter ons te laten als we het drukker hadden. Ik bedoel: ik snap best dat Angry onder elk rotsblok theedoeken ziet, want dat zou betekenen dat we misschien eindelijk iets te doen kregen.’
Ze brachten de rest van hun wacht zwijgend door. Dave bedacht dat hij Jenny ondanks zijn bewering niet van zich af had kunnen zetten. Ook als hij het druk had, hoorde hij op elk willekeurig moment als in een droom hun laatste telefoongesprek, dat steeds door haar gesnik onderbroken werd. s Nachts probeerde hij niet toe te geven aan de paniek over het feit dat hij midden in de woestijn was, onbereikbaar, terwijl Jenny en de baby in een ziekenhuis lagen en hun leven in gevaar was. Toen ze de toren uit waren en Dave zich aan zijn volgende stoofgerecht met zand wilde wijden, liet de commandant hem bij zich roepen. Luitenant Weeks zat er al en glimlachte. Dave had hem niet meer zien glimlachen sinds zijn knappe vriendin van de Inlichtingendienst hem voor in de Vector had zitten uitkafferen.
‘Goed nieuws,’ zei de majoor. ‘Ik heb uit Camp Bastion het bericht gekregen dat de toestand van Broom en Connor gisteren stabiel genoeg was om ze uit Afghanistan te laten vertrekken. Ze landen straks in Engeland.’
Ook Dave glimlachte. ‘Ze zouden hen niet op brancards hebben weggestuurd als ze ook nog even hadden kunnen wachten zodat lijkzakken genoeg waren!’ zei hij.
‘Precies!’ De commandant straalde. ‘Ik zie hier een hele hoop lange gezichten, en hopelijk fleurt iedereen hier een beetje van op.’