6
Dave draaide zich om in zijn slaapzak en keek naar de hemel. Het was ochtend, en de bergen in de verte gloeiden op in duizend tinten rood en purper. In Engeland noemt iedereen dit het ‘toneel’, bedacht Dave. We zitten op het oorlogstoneel. Maar niemand zegt er ooit bij dat de omgeving verdomd mooi is.
Hij lag doodstil naar het veranderende licht te kijken. De kleuren van de bergen verloren hun diepte. Hij dacht aan Jordan Nelson. Zijn broertjes en zijn bezorgde moeder zaten ongetwijfeld met een ellendig gevoel onder de neonlampen van een ziekenhuiskantine terwijl chirurgen de granaatsplinters uit zijn organen peuterden.
Hij stond op en rekte zich uit. De A-compagnie en de burgers hadden het eerste recht op het badhuis, de toiletten en de kantine. Hij zag hen midden door de basis lopen. Hij wilde zo snel mogelijk ontdekken of er die nacht nieuws over Steve of Jordan was gekomen.
Maar eerst telde hij dwangmatig de lichamen. Zesentwintig.
Hij rekte zich opnieuw uit en keek gapend omhoog. Daar zag hij een lichtoranje dampspoor tegen de blauwe hemel. Het bewoog zich razendsnel en er hing een zwavelgeur. Een raket. Die ging op de basis neerkomen nog voordat hij een waarschuwing kon roepen. ‘Dekking!’ schreeuwde hij toen het ding de grond raakte met een klap die hard genoeg was om zijn hart een dreun te geven en genoeg lawaai voortbracht om zijn stem onhoorbaar te maken. Midden in het kamp ontstond een vuurwerk dat spectaculair geweest zou zijn als het niet zo dodelijk was. Maar in de buurt van de inslag was niemand. Het dichtstbijzijnde gebouw was de Koeienstal, en de dikke muren daarvan hielden stand.
De wachtposten stonden al te schieten in hun sangars. Burgers in hemdsmouwen, die in hun kogelvrije vest hadden zitten ontbijten, trokken zich snel terug in de veilige zone tussen de lemen muren in het hart van het kamp. En de A-compagnie kwam overal in Sin City snel in actie. Sommigen waren al helemaal klaar en aangekleed, anderen kwamen hun tent uit met hun kistjes aan de verkeerde voet, naar hun wapen tastend en hun helm opzettend, maar allemaal wisten ze waar ze naartoe gingen en wat ze daar moesten doen.
Gehard op het slagveld, dacht Dave jaloers terwijl hij zijn eigen slaperige manschappen probeerde te organiseren. Vergeleken met de A-compagnie leken ze kippen zonder kop.
‘Je kogelvrije vest aan!’ riep hij terwijl jongens overeind kwamen maar vergaten dat ze nog in hun slaapzak lagen, en weer op de grond vielen. Twee soldaten maakten aanspraak op dezelfde stapel webbings en begonnen te ruziën.
‘Jezus christus, idioten!’ schreeuwde Dave. ‘Helm, kistjes, kogelvrij vest, maar kom eerst uit je slaapzak. En dan meteen naar je post!’
Hij had net zo goed kunnen zeggen dat ze rechtstreeks naar de maan moesten lopen, hoewel de luitenant iedereen zijn positie had gegeven voor het geval er een aanval zou komen.
Het rook naar cordiet. Een volgende rpg landde vrijwel op dezelfde plek als de eerste. En het1epeloton was nog steeds bij de Vectors met hun schoenveters aan het worstelen.
Toen eindelijk iedereen met zijn wapen op zijn post was, kwam het geschreeuwde bevel om in te rukken.
‘Wat een zootje niksnutten en stomme idioten,’ hoorde Dave iemand bij de A-compagnie mopperen. ‘Die hebben nog een hoop te leren.’
Daves manschappen zetten met een schaapachtige en verwarde blik hun wapen op veilig, verzamelden de patroonhouders en kwamen overeind. De commandant van de A-compagnie nam met zijn tweede man de schade op. Een met zandzakken afgezet deel van de basis was zwaar beschadigd. ‘Dat mag de R-compagnie opknappen,’ zei de vertrekkende commandant opgewekt tegen Weeks.
Niemand wilde een vuurgevecht dat het vertrek van de A-compagnie zou verhinderen.
De basis was overvol. Sergeant-majoor Kila moest een kloppartij de kop indrukken toen twee roodharigen uit de 2e sectie de kantine in slopen en een geniesoldaat van de A-compagnie het infanteriepeloton een zootje rooie kutten’ noemde. Tot ieders opluchting werd uiteindelijk bekendgemaakt dat de A-compagnie om 16.00 uur zou vertrekken.
Het1epeloton had de hele dag zwetend zandzakken gevuld en muren hersteld.
‘Wezen zwemmen, jongen?’ vroeg een passerende geniesoldaat van de A-compagnie aan Billy Finn. De korporaal droeg alleen een korte
broek en sandalen. Zijn pezige lichaam droop van het zweet en zijn gezicht was vuurrood, zowel van de inspanning als omdat hij zijn zonnebrandolie vergeten was.
Hij probeerde iets terug te zeggen, maar zijn mond was zo droog dat hij eerst een slok water moest nemen.
‘Je raakt wel aan de hitte gewend,’ zei de man van de genie.
‘Jij bént er al aan gewend. Waarom help je niet een handje?’ vroeg Finn schor.
De geniesoldaat schudde zijn hoofd. ‘Als ik een piek had gekregen voor elke zandzak die ik gevuld heb, zou ik nu miljonair zijn geweest.’ Hij ging naar huis en kon de grijns niet van zijn gezicht vegen. ‘Mijn lichaam is nog hier, jongen, maar in gedachten zit ik al gezellig naast een lekker mokkel.’
Toen iedereen om 15.45 uur het verre gedreun van Chinooks dacht te horen, ontruimden de mannen van de A-compagnie hun tenten. Daves peloton nam ijlings hun plaats in, ze maakten hun bed op en begonnen posters op te hangen.
‘Verrek...’ Angus McCall zag Mal een foto bevestigen aan de stangen bij zijn bed. ‘Ik dacht dat die alleen van mij was.’ Hij hield een identieke foto omhoog.
‘Ze wachtte op me in de Playboy’, zei Mal. ‘Jouw meisje is vast haar tweelingzus.’
Door de herrie van de rotorbladen was hij nog maar nauwelijks te verstaan, en ineens stroomde de rest van de R-compagnie de basis op. Dave groette niet eens. Het eerste wat hij vroeg was: ‘Hebben jullie de post bij je?’
Ze waren nu al ruim een week uit Engeland weg en hadden in het betrekkelijk luxe Camp Bastion getraind voordat ze naar Sin City vertrokken. Hij wist dat iedereen bewust of onbewust op brieven wachtte. Het was belangrijk om ze zo snel mogelijk uit te delen.
Toen hij naar de sangars liep waar Sol en Angus op wacht stonden, zag hij onder de toren twee flessen urine en een condoom liggen.
‘Dat kapotje zal wel wat met Emily te maken hebben, sergeant,’ zei Angus.
Sol Kasanita lachte. ‘De mariniers hebben een hoop vrouwen in ondersteunende functies. Verpleegsters en zielenknijpers en Inlichtingendienst,’ zei hij. ‘Emily is niet de enige vrouw in Helmand.’
‘Wat is dat toch voor gezeur over die Emily?’ vroeg Dave.
‘Emily is hier burger nummer twee. Hun nummer één is die ouwe man die hier ook rondloopt. Martyn of zoiets. Emily is zijn hulpje. De mariniers hadden een bijnaam voor haar.’ ‘Laat me eens raden.’
‘De seksgranaat.’
‘Lollig.’
Sol zei: ‘En volgens de mariniers fluit ze gewoon als ze zin heeft in een man.’
‘En eentje is niet eens genoeg, sergeant,’ voegde Angus eraan toe. ‘Soms wil ze een heel peloton!’
‘Ik sta te trappelen om kennis te maken.’
‘Als ze tenminste bestaat,’ zei Sol.
Het was nu overal heel stil. Het stadje verderop leek uit de grond te zijn gegroeid. De muren hadden dezelfde kleur als de omringende woestijn. Ineens, spookachtig, kroop de oproep tot het gebed over het zand naar hen toe.
‘Nou niet weer die rukker,’ zei Angus kreunend. ‘Die blijft de hele tijd janken.’
‘Het is vrijdag,’ zei Dave.
Angus keek hem uitdrukkingsloos aan.
‘Dat is hun heilige dag. Net zoals de zondag bij ons, voordat we ontdekten dat de PC World leuker is dan psalmen.’
Sol beantwoordde zijn blik niet. Dave moest er ineens aan denken dat de man uit Fiji een praktiserend christen was. Hij had het er nooit over, maar Dave had de bijbel bij Sols veldbed zien liggen en in Wilt-shire had hij Sol, Adi en de kinderen op zondagochtend op hun paas-best als haringen opeengepakt in hun roestige oude auto zien zitten.
Een uurtje na de Chinooks vertrok het konvooi Vectors eindelijk met de rest van de A-compagnie naar Camp Bastion. Ze reden brullend langs de sangar en wierpen stofwolken op die nog in de lucht hingen toen de auto’s allang tussen het stadje en de bergen verdwenen waren.
‘Tot ziens en veel succes,’ zei Angus McCall onoprecht. Rond lunchtijd had hij een verhitte discussie gevoerd met twee jongens van de A-compagnie omdat hij volhield dat Manchester United in 2005 de competitie had gewonnen. Dave had zachtjes tegen hem gezegd. ‘Foutje. De winnaar was Chelsea. Chelsea was de verdedigende kampioen en won opnieuw.’
Angus had hem schaapachtig aangekeken. ‘Dat schoot me ineens weer te binnen, maar ik had geen zin om dat aan die hufters toe te geven.’
Die avond reserveerde hij wat telefoontijd met zijn vader. Hij zei: ‘Ik heb de pest aan mariniers.’
‘De meeste mariniers zijn grote, sterke en dappere mensen,’ zei zijn vader. ‘Zo iemand moet jij ook worden, Angus.’
Angus had meteen spijt van die ruzie in de kantine en bedacht dat hij wel nooit iemand zou worden zoals die marinier of zoals zijn vader. Anders had hij zich niet zo vastgebeten in die competitieruzie en zou hij zijn ongelijk wel hebben toegegeven. ‘Heb je mariniers gekend?’
‘Natuurlijk. Mariniers, commando’s en...’ - John McCall dempte zijn stem - ‘SF’.
Zijn vader praatte altijd heel suggestief over de Special Forces, en Angus wist daarom zeker dat de man bij de sas had gezeten. Hij wist dat John McCall op de Falklands eervol gevochten had, maar zijn medailles waren al sinds jaar en dag gestolen. Zijn ouders waren gescheiden, en al sinds zijn vroegste jeugd was hij elke zaterdagmiddag bij zijn vader geweest. John McCall had een krantenkiosk, en zodra hij het bordje omdraaide zodat open aan de binnenkant en gesloten aan de buitenkant stond, was het tijd voor oorlogsverhalen, oorlogsfilms en oorlogsspelletjes. En altijd als zijn vader over de sas had gepraat, had hij zich voorgenomen om zich op te geven voor de selectie, hoewel hij wist dat hij niet goed genoeg was om toegelaten te worden.
‘Hoe was de reis naar de basis?’ vroeg John McCall weer op zijn normale toon.
‘We kwamen in een vuurgevecht terecht.’
Als hij dat tegen zijn moeder had gezegd, zou ze in paniek zijn geraakt. Maar in de stem van zijn vader hoorde hij iets achteloos. ‘Oké, praat maar als je wilt.’
‘Mijn sectie is twee man kwijt.’
‘Nou al twee man kwijt? Wat is er met ze aan de hand?’
‘De ene is een been kwijt en de andere heeft brandwonden.’
‘God jezus christus. Die hebben het geen vijf minuten uitgehouden. Waar zijn ze nu?’
‘Ik heb mijn makker zonder been naar de helikopter dragen. Ze zijn naar Camp Bastion gevlogen. Zodra hun toestand stabiel is, gaan ze naar Selby Oak terug.’
‘Een helikopter!’ spotte John McCall, die al vele jaren niet meer in Schotland woonde maar nog altijd een sterk accent had. ‘Een helikopter! Die stond zeker de hele tijd te wachten, hè? Op de tv zeggen ze altijd dat jullie te weinig helikopters hebben, maar nou blijken ze vierentwintig uur per dag klaar te staan. Verdomme, de oorlogvoering is wél veranderd.’
Angus voelde zich inzakken. Zijn vader had natuurlijk gelijk. Al die angst en opwinding die hij bij het vuurgevecht gevoeld had, was pure lafheid geweest. Want er stond altijd luchtsteun klaar om je weg te halen.
‘Ik was bang,’ gaf hij toe. ‘Maar toen kwam er een Harrier om ze mee te nemen.’
‘Zie je wel? Je wist dat een groot apparaat je zou komen redden. Och, jullie hebben het maar goed. Ik bedoel...’
Maar nu begon de verbinding op te spelen. Er was altijd een vertraging van twee seconden geweest, wat betekende dat ze door elkaar heen praatten. Angus deed er het zwijgen toe. Hij wist niet of het goed was geweest om zijn vader via de satelliettelefoon iets over het vuurgevecht te vertellen. John McCalls stem ging zijn oor in en uit.
‘Ik moet ophangen, pap!’ riep hij. ‘Ik moet op deze kaart ook mama nog bellen.’
Maar zijn vader hoorde het niet.
‘Luchtsteun... Harrier... slag bij Goose Green... weersomstandigheden...’
Angus hing op.
‘Alles kits?’ Korporaal Curtis van de 3e sectie was na hem aan de buurt voor de telefoon.
‘Ja hoor.’ Sinds de dag dat Angus getekend had, hadden de gesprekken met zijn vader hem een leeg gevoel gegeven. Hij had gedacht dat zijn vader wel uitzinnig van blijdschap zou zijn over die stap, maar de man had het nieuws heel kalm ontvangen. En toen was Angus tijdens de promotieparade over zijn eigen grote voeten gestruikeld. Dat kon hij zichzelf nooit vergeven. Hij had meteen bezorgd de menigte in gekeken naar de plaats waar zijn gescheiden ouders naast elkaar vijandig zaten te zwijgen. Hij had nog net de minachtende blik van zijn vader opgevangen.
Die avond werd de basis opnieuw aangevallen. De verkenners van het1epeloton wisten ditmaal waar ze heen moesten en wat ze moesten doen. Terwijl de rest van de compagnie onzeker aan het stuntelen was, namen zij soepel hun posities in.
Het contact duurde kort en bestond uit één slechtgemikte granaat die de basis zelfs bijna miste, plus een gevecht van tien minuten met lichte wapens.
‘Wat zijn jullie een zootje niksnutten en stomme idioten,’ zei Finn tegen de nieuwkomers.
‘Jullie hebben nog een hoop te leren,’ voegde Jamie eraan toe.
Het duurde even voordat ze daar de kans toe kregen. Tijdens patrouilles door de stad of de woestijn kwamen weinig vuurgevechten voor. Aanvallen op de basis waren nog zeldzamer. Elke dag vertrok een groepje olieboeren onder geleide van het 3e peloton, maar bij terugkeer hadden ze niets dreigends te melden. En in de sector van de burgers liet Emily zich niet zien.
‘Omdat ze niet bestaat,’ zei Sol. ‘Dat is de reden.’
‘Heb je weleens aan de mogelijkheid gedacht dat de mariniers je een oor aannaaiden?’ vroeg Jamie.
Het middagmaal had uit worst, eieren en gebakken aardappels bestaan, Finns lievelingskostje. Hij schoof zijn lege bord weg en leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik weet absoluut zeker dat Emily in een van die iso-containers zit. Ze komt alleen niet vaak buiten.’ ‘Waarom gaat ze dan niet met de anderen naar de kantine?’
De burgers werden een vertrouwde aanblik in de kantine. Ze zaten meestal samen in een hoek te eten en dronken er blikjes bier bij. Hun chef Martyn Robertson en een paar anderen gingen ook met de soldaten om, maar de meesten keken alsof ze liever hun eigen kantine in hun eigen deel van het kamp hadden gehad.
‘Miss Emily werken heel hard en eten meestal in container,’ zei een kok die hoorde wat ze zeiden. ‘Ik brengen nu haar eten.’
Mal, Angus en Finn bekeken de man jaloers. Hij was klein en had een bruine huid.
‘Ik nu gaan. Jij mogen gaan als je wil.’ Hij bood hem een dienblad aan.
‘Waarheen?’
‘jij stellen vragen! Jij brengen miss Emily eten en zien antwoord!’ De man gaf Finn het dienblad.
‘Dank je!’ zei Finn, die het ding als een ober op zijn vingertoppen liet balanceren. ‘Miss Emily, ik kom eraan...’
Mal en Angus sprongen op en sloten zich bij hem aan.
‘Nee, jullie blijven hier,’ zei Finn.
Mal keek dodelijk ernstig. ‘We moeten een cordon voor je vormen.’ ‘Ik ben de plaatsvervanger van je sectie, en jij blijft hier. Dat is een dienstbevel, McCall.’ Finn snelde met het dienblad op zijn hand weg.
De luitenant kwam net op tijd de kantine in om Finn met zijn dienblad weg te zien walsen. Jamie zag dat hij de donkere vrouw van Inlichtingendienst, die in haar eentje aan tafel zat, een snelle glimlach gunde. De vrouw beantwoordde die niet.
‘Waar gaat Finn met dat dienblad heen?’ vroeg Weeks terwijl hij ging zitten.
Jamie grijnsde. ‘Dat is zijn vermomming.’
De luitenant keek bezorgd. ‘Ik hoop dat hij niet in de problemen komt.’
Finn was nog steeds niet terug toen de anderen weer aan het werk gingen.
‘Om 15.00 uur gaan we op patrouille,’ zei Sol. ‘En als Finny dan nog niet is opgedoken, zwaait er wat.’
Jamie zei: ‘Hij helpt Emily alleen maar om haar iPod te synchroniseren, denk ik.’ Maar ze begonnen er allebei aan te twijfelen of Emily de seksgranaat inderdaad een verzinsel was.
Finn dook om precies kwart voor drie bij de voertuigen op. Hij trok zijn kleren recht en grijnsde breed. Daarna knipoogde hij naar Angus en een paar andere jongens. ‘Jemig, ik ben wat vergeten!’ Toen bukte hij zich ostentatief om zijn schoenveters vast te maken.
Sol zette zijn handen op zijn heupen.
Finn kwam stralend overeind en rekte zich loom uit. ‘Ze wou me gewoon niet laten gaan! Godskolere, ik zou wel een sigaret willen...’
‘Hou je bek en ga de truck in, luie klootzak,’ zei Dave.
Toen het konvooi onderweg was, begon Finns prr zowat te smelten.
‘Sorry, jongens,’ zei hij. ‘Ik kan niet veel zeggen. We zijn volop bezig...’
‘Hete spetter?’
‘Met raketaandrijving, man. Zo heet dat ze in brand staat.’
‘Alleen in je dromen, Finny.’ Jamie schudde zijn hoofd.
‘Over één ding had je gelijk, Jamie. Ze is geen granaat maar zware artillerie.’
‘Korporaal Finn,’ snauwde Dave. ‘Als je dat gelul niet voor je houdt en verdomd goed op de uitkijk gaat zitten, krijg je van mij een hele hoop zware artillerie over je heen.’
De prr zweeg.