21
De aankomst van Malcolm Philpott in India verliep zo onopvallend als hij beoogd had, en zijn reis van Delhi naar Jammu verliep al even discreet. Halverwege de middag arriveerde hij op het districtskantoor van Charity Distribution International en werd naar het kantoor gebracht van de coördinator voor noordelijk India, Sarj Deerpaul. 'Mr Philpott, uw reputatie is u vooruitgesneld!' Deerpaul kwam met zijn armen gespreid achter zijn bureau vandaan, en even dacht Philpott dat hij omhelsd ging worden. Maar het dikke mannetje liet zijn armen weer zakken, maakte een kleine buiging en stak zijn hand uit. Ze schudden elkaar de hand en Deerpaul wees Philpott een stoel. 'Harry Lewis geeft hoog van u op.' Deerpaul nam weer plaats achter zijn bureau. 'Ik heb begrepen dat jullie ooit collega's zijn geweest.' 'Jaren geleden, ja. Maar we zijn vrienden gebleven. Ik neem aan dat hij u verteld heeft wat de reden is van mijn bezoek?' 'Ja zeker.' Deerpaul klopte op de vierkante knoop in zijn gele zijden das. 'Hij zei dat u uw expertise hoopt aan te wenden voor een oplossing, of in elk geval een gedeeltelijke oplossing, van ons grootste probleem, de zwarte handel in hulpgoederen.' 'Laat ik zeggen dat ik in ieder geval tot een evaluatie hoop te komen.' Philpott deinsde terug voor extravagante beloftes voor hij van de situatie op de hoogte was. 'Een plan van aanval is een eerste vereiste.' 'Uit eigen ervaring kan ik u zeggen dat u zich geconfronteerd zult zien met enkele zeer onaangename figuren, Mr Philpott. Bij ons eigen onderzoek naar het probleem hebben we een aantal mensen verloren, en geen klein aantal. Goede, deskundige mannen en vrouwen hebben het met hun leven moeten bekopen dat ze op de verkeerde plaats niet meer dan enkele terloopse vragen stelden.' Philpott legde uit dat hij met name geïnteresseerd was in een boerderij bij Srinagar waar geregeld hulpgoederen heen schenen te worden gebracht voor herdistributie. 'Ik ken die boerderij wel,' zei Deerpaul. 'Hij ziet er heel onschuldig uit, alsof ze er helemaal niets te verbergen hebben. We hebben tot nu toe echter niet meer kunnen doen dan argwaan koesteren. Twee onderzoeken zijn op niets uitgelopen. Agenten die er een derde onderzoek wilden uitvoeren, zijn nooit teruggekeerd.' Deerpaul glimlachte met een lichte huivering. 'Melodramatisch, niet? Maar dat is precies wat er gebeurd is. Twee door de wol geverfde agenten besloten de eigenaar van de boerderij aan de tand te voelen - het is echt niet zo'n grote boerderij - en geen van beiden is ooit weer gezien.' Een deel van het probleem van Deerpaul, wist Philpott, zat hem in het feit dat hij en zijn mensen de wetten van de regio waar ze hun werk deden, moesten gehoorzamen. Dat moest de unaco officieel ook. Maar officieus waren er overeenkomsten, en aanhangsels van overeenkomsten, die ervoor garant stonden dat de wet in een bepaald gebied geen belemmering vormde voor het werk van een Task Force of iemand anders die aan de unaco verbonden was. 'Ik zou die boerderij vanavond graag een bezoek brengen, als dat mogelijk is, Mr Deerpaul.' 'Ja, natuurlijk, maar...' 'Is dat problematisch?' 'Nou... ahum... ik had niet verwacht dat u zo hard van stapel zou willen lopen. Daarom heb ik momenteel ook geen mensen beschikbaar om u te vergezellen. Misschien overmorgen...' 'Maakt u zich geen zorgen,' zei Philpott. 'Geef mij een kaart, regel een auto voor me, en de rest doe ik zelf.' Deerpaul keek geschokt. 'Zou u daar alleen heen gaan?' 'Ja hoor,' zei Philpott opgewekt. 'Ik ben de mening toegedaan dat ik in het veld beter functioneer als ik geen rekening met anderen hoef te houden.' 'Maar ik dacht aan het potentiële gevaar.' 'O, ik ben potentieel nog heel gevaarlijk, hoor.' Deerpaul lachte plichtmatig, maar keek nog steeds bezorgd. 'Het is verschrikkelijk riskant om zoiets als die boerderij op eigen houtje te bezoeken, Mr Philpott. Ik raad u met de grootst mogelijke klem aan om te wachten tot iemand die bekend is met de omgeving met u mee kan gaan.' 'Daar heb ik domweg de tijd niet voor.' Deerpaul begon er heel ongelukkig uit te zien. 'Dit is niet goed,' zei hij. 'U bent hierheen gekomen en bereid om uw leven in de waagschaal te stellen voor deze organisatie, en ik kan u op geen enkele manier helpen. Eerlijk gezegd, Mr Philpott, voel ik me daar vreselijk onder.' 'Dat moet u niet doen.' 'Is er misschien iets anders dat ik voor u betekenen kan? U hebt tenslotte de moeite genomen hier helemaal naartoe te komen...' 'Als u mij een overzicht kunt geven van hoeveel, en wat voor hulpgoederen gemiddeld per maand via die boerderij worden afgezet...' 'Die cijfers heb ik bij de hand,' zei Deerpaul glunderend. 'Dan zou ik daar geweldig mee geholpen zijn.' 'De hemel zij dank.' Deerpaul drukte op een knopje van de intercom en vroeg zijn secretaresse om de laatste schattingen over de zwarte handel in de Vallei van Kasjmir. 'Weet u zeker dat u daar iets aan hebt, Mr Philpott? U doet dat niet om mijn gevoelens te ontzien?' Philpott verzekerde hem dat hij heel veel had aan die cijfers. Om te beginnen zouden ze Philpott helpen die avond in slaap te komen. Niets hielp zo goed tegen zijn slapeloosheid als rijen en kolommen droge officiële cijfers. Mechanisch was er op de auto die hij van Deerpaul had meegekregen niets aan te merken, hij deed het uitstekend op de hobbelpaden tussen Jammu en het zuidelijk deel van de Vallei van Kasjmir. De vering was echter de beroerdste die Philpott ooit aan den lijve had ondervonden. Om tien voor negen die avond bleef hij op vijftig meter van het hek rond de boerderij staan met een pijn in zijn rug waar zijn chiropractor in New York minstens een maand mee zoet zou zijn. Hij liet de auto afgesloten langs de weg staan en liep tussen bomen en bosjes door verder naar de boerderij. Deerpaul had hem een krachtige staaflantaarn meegegeven, maar Philpott gaf er de voorkeur aan om het zonder te doen. Hij liep door een bijna volledige duisternis, en dwong zijn ogen te zien wat er nog te zien viel. Toen hij de laatste bosjes achter zich liet en hij op het hek toeliep, kon hij het doffe schijnsel van de draad tegen het omringende zwart onderscheiden. Even bleef hij alleen maar staan luisteren bij het hek. Hij hoorde de geluiden van dieren, het geritsel van bladeren en gras in de zachte bries, en af en toe een geluidje - een bons, het schrapen van een stoel over een stenen vloer - uit het huisje in het midden. Niks bijzonders, geen aanwijzingen van handel of bedrijvigheid. Alles wat hij hoorde, strookte met het beeld van een boerderij waar geslapen werd. Hij liep langs het hek, op de tast zoekend naar een ingang, en stuitte uiteindelijk op een hoog, dubbel hek met twee zware hangsloten. Philpott bleef even staan om te overwegen of het de moeite waard was over het hek te klimmen. Hij besloot van wel. Op de plaats waar hij bij het hek was aangekomen, en waar hij had staan luisteren, lag een kapot plastic krat in het gras. Hij ging terug, pakte het krat en zette het rechtop vlak voor het hek neer. Toen hij erop klom, boog het krat door onder zijn gewicht, en kraakte onheilspellend, maar het hield. Hij bleef even staan, likte aan het topje van zijn rechterwijsvinger en raakte de bovenste draad van het hek aan. De schok was zo zwaar dat zijn hand bij de draad werd weggeslagen. Opnieuw maakte hij zijn vinger nat, en deze keer raakte hij de op één na hoogste draad aan. Niets. Zijn leren handschoenen zaten zoals altijd in zijn rechter binnenzak. Hij trok ze aan en greep de bovenste draad beet. De manoeuvre die hij op het punt stond uit te voeren was er niet een waar hij zijn agenten ooit getuige van zou laten zijn; het was een weinig bevallige manoeuvre, en ook ergonomisch viel er weinig goeds over te melden, en iemand als Mike Graham zou zich zonder meer gek lachen als hij het zag. Zijn dokter zou wanhopig worden, want die beklaagde zich sinds zijn hartaanval van enige jaren geleden met de regelmaat van de klok dat Philpott zijn gezondheid niet serieus genoeg nam. Maar de manoeuvre pakte meestal goed voor hem uit, en op het moment was dat alles wat telde. Hij ging op zijn tenen op het krat staan, en ging toen door de knieën, de draad nog steeds in zijn handen. 'Eén.' Hij ademde in, strekte zijn benen en trok zijn schouders zo hoog mogelijk op. 'Twee.' Hij herhaalde de beweging, waarbij hij zijn rug zoveel mogelijk rekte, en verhief zich weer op zijn tenen. Hij liet zich weer zakken, nog dieper deze keer. Hij haalde diep adem. 'Drie!' Zich afzettend met zijn voeten en trekkend met zijn armen slingerde hij zichzelf over het hek. Zijn lichaam zeilde er met een boog overheen. Hij landde aan de andere kant keurig op zijn voeten en liet zich meteen in hurkhouding zakken. Toen hij zeker wist dat er geen alarm was overgegaan stond hij op. Hij klopte zijn jasje af en begon naar de flauwe lichtjes van het huisje in het midden te lopen. Toen hij halverwege was, hoorde hij achter zich een geluid. Hij draaide zich om en zag lichten naderen. Het was een pick-up, die over de rotsige bodem tussen het hek en de weg hobbelde. Philpott liet zich in het gras vallen en drukte zich tegen de grond. De pick-up bleef staan, iemand stapte uit om de hekken open te maken, en even later denderde hij door het hek naar binnen om voor het huisje te blijven staan. Philpott bleef liggen wachten, en luisterde goed of de hekken ook weer dicht werden gedaan. Maar er kwam geen geluid uit die richting. Er lag dus een ontsnappingsroute voor hem open, mocht hij er een nodig hebben. Nog altijd op de grond gelegen zag hij dat er iemand uit de laadbak van de pick-up werd geholpen en meegenomen in het huisje. Het leek erop of er nog twee anderen waren. De deur ging open, een waaier van geel licht viel naar buiten, en de deur ging weer dicht. Voorovergebogen rende Philpott over het gras. Bij het grootste van de drie verlichte ramen bleef hij staan om naar binnen te gluren. Aan een tafel, onder een olielamp die aan het plafond hing, zat een nerveus kijkende jongeman met een dikke stapel bankbiljetten voor zijn neus. Aan de andere kant van de tafel stond een oude man de jongeman met opgeheven vinger toe te spreken. In de schaduw stonden twee mannen met van die koppen die Philpott meestal omschreef als opgegroeid voor galg en rad. Op een tafel tegen de muur lag een zak en op een tafel daarnaast lag een stapel plastic pakketjes met een onmiskenbare inhoud: heroïne, bijna fluorescerend, zo hagelwit. Philpott bukte zich snel. Dit was wel een heel merkwaardig toeval. Hij was hierheen gekomen omdat er aanwijzingen waren dat er zwart gehandeld werd in hulpgoederen, en nou bleek het om drugs te gaan. Even bleef hij staan nadenken wat hem nu te doen stond. Uiteindelijk besloot hij dat hij maar het beste kon wegwezen, om de bewijslast te evalueren bij een flinke bel cognac, liefst ergens waar het rustig en comfortabel was.
Terwijl Philpott zich een weg baande door de duisternis, terug naar zijn auto, was het in New York bijna middag. C.W. Whitlock stond in de beeldentuin van het Museum of Modern Art. Het was een heldere en redelijk warme dag, maar slechts weinigen hadden zich naar buiten gewaagd. Whitlock deed alsof zijn aandacht vooral uitging naar de bronzen kop van een meisje, terwijl zijn metgezellin belangstelling voorwendde voor het uiterst slanke figuurtje van Giacometti dat ernaast stond. 'Is het nooit bij u opgekomen, Bridget,' zei Whitlock zachtjes, 'dat u wel een keer gepakt moest worden?' De vrouw haalde haar schouders op. Ze was nog geen dertig, een kleine, knappe vrouw met mooi donker haar waar al grijze strepen doorheen liepen. Ze droeg een hoornen bril met ovale glazen, die ze de hele tijd nerveus langs haar neus naar boven duwde. 'Het werk, de zaak, was alles, begrijpt u? Gepakt worden was een risico, maar het was nauwelijks de moeite van het overdenken waard, want het werk moest toch gedaan worden, riskant of niet.' 'Dus u hebt nooit voor uw eigen toekomst gevreesd? U hebt nooit nagedacht over de mogelijkheid dat u voor de rest van uw leven zou worden opgesloten?' 'Daar dacht ik 's avonds laat aan. Soms. Net zoals ik zo af en toe aan de dood denk, of me voorstel dat ik beroofd word, of zonder kleren aan over Fifth Avenue dwaal - al dat soort nare denkbeelden had ik heus wel, alleen ze zaten me niet in de weg, ze brachten me er nooit toe mijn handen af te trekken van wat ik vond dat ik doen moest.' 'En het is allemaal op niets uitgedraaid,' zei Whitlock. 'Vindt u dat niet ontmoedigend?' 'Nee. Waar het om draaide, was het,het...' 'Ondermijnen?' 'Zeker. Precies.' Ze duwde haar bril weer omhoog. 'Ik deed wat juist was. Dat vond ik toen en dat vind ik nog steeds. Oké, ik geef toe dat het in zekere zin absurd was, het was een foute koers in zo ongeveer ieder opzicht, maar het gebeurde wel in de juiste geest.' 'Ik geloof dat ik het begrijp.' Whitlock liep door naar het volgende beeld. De vrouw liep ook door. 'U vindt mij maar een domoor, of niet?' 'Nee,' zei Whitlock. 'Ik ben het ten zeerste oneens met zo ongeveer alles wat u gedaan hebt, maar ik veroordeel u er niet om, en ik vind u in de verste verte geen domoor. Een dromerige idealist, misschien...' 'Hoe sta ik er dan voor?' 'Van de ene kant bekeken is het een ernstige zaak,' zei Whitlock. 'Maar van de andere kant... nou ja, er is niks ernstigs gebeurd...' 'Maar er zijn consequenties volgens de wet,' zei de vrouw. 'Als u daar ooit mee in aanraking zou komen.' Whitlock draaide zich om en keek haar aan. 'Vandaar ook mijn voorstel om hier af te spreken. Weg van al te nieuwsgierige blikken. Ik ben bereid u te laten verdwijnen.' Ze staarde hem aan. 'Echt waar?' Absoluut.' Ze bleef hem aanstaren. 'Maar er hangt een prijskaartje aan.' Hij knikte. 'Hoeveel?' 'Ach, Jezus.' Whitlock keek beledigd. 'Ik heb het niet over geld.' 'Wat dan?' 'Een vrijwillige en gedetailleerde bekentenis.' 'Hoe gedetailleerd?' 'Ik heb hem al uitgeschreven.' Whitlock trok twee opgevouwen vellen papier uit zijn zak en gaf die aan de vrouw. 'Als u daar nou eens even ging zitten en dit doorlas. Bent u van mening dat u het zo ongewijzigd kunt tekenen, dan heb ik ook nog een pen bij me. Het hele zaakje kan beklonken zijn nog voor we weer naar beneden gaan.' 'En wat gebeurt er dan, aangenomen dat ik teken?' 'Nou, ik weet toevallig dat u niet onbemiddeld bent, en dat u al regelingen hebt getroffen voor een snelle uitreis...' 'U bent grondig, Mr Whitlock.' 'Eerlijk gezegd. Bridget, zijn er weinigen die wat dat betreft aan mij kunnen tippen. Zoals ik ernaar kijk, kunt u gaan en staan waar u wilt. Ik ben ervan overtuigd dat u wel iets in gedachten hebt, een of ander achterland.' Ze knikte. 'Hoe lang heb ik?' 'Achtenveertig uur, meer niet.' Ze vouwde de papieren open, keek ze even vluchtig door en zei toen: 'Geef die pen maar. Ik teken nu.' 'Zonder uw eigen verklaring te lezen?' 'U bent een integer man, waar of niet?' 'Ik hoop het.' 'Goed. Dan zie ik geen problemen. U hebt mij vast niks in de schoenen geschoven wat ik niet gedaan heb, en ik ben ervan overtuigd dat mijn slechtste daden in de vriendelijkst mogelijke bewoordingen geschetst zijn.' Ze legde de verklaring op de sokkel van de Giacometti en tekende en dateerde beide vellen. 'Kijk eens.' Ze gaf de papieren terug aan Whitlock. 'Kunt u hier nog iets goeds mee, denkt u? Of is het niet meer dan een oefening in opsporing en opruiming?' 'Ik hoop er iets goeds mee te kunnen,' zei Whitlock. 'Mooi.' Ze glimlachte en draaide zich half om. 'Als u mij nu zou willen excuseren, ik moet ervandoor. Ik heb nog een hoop werk te doen.'