Chantal uit Nederland en Osvaldo uit Kaapverdië
ANTOINNETTE SCHEULDERMAN
et multiculturele drama: problemen, waarom
gaat het altijd over problemen?, vragen Chantal Loose, een
Brabantse met losse heupen, en Osvaldo Ferreira Miranda, een
Kaapverdiaan die Jan Marijnissen stemt, zich af.
Chantal Loose (1977) wordt geboren in
Terheijden. Ze studeert vanaf 1995 geneeskunde aan de Rotterdamse
Erasmus Universiteit. Oktober 1996 leert ze Osvaldo kennen, in
2002 gaan ze samenwonen. Op 18 oktober 2007 krijgen ze een
dochter, Sanne. Chantal werkt eerst als arts in de
kindergeneeskunde. Momenteel is ze in opleiding tot
huisarts.
Osvaldo Ferreira Miranda (1970) komt van Ribeira Grande op de Kaapverdische Eilanden. In 1981 emigreert hij naar Nederland, zijn moeder achterna. Hij doet de lts en de avond-mts. Hij werkt als service engineer bij Wartsila, die de voortstuwing van schepen levert.
Osvaldo Ferreira Miranda (1970) komt van Ribeira Grande op de Kaapverdische Eilanden. In 1981 emigreert hij naar Nederland, zijn moeder achterna. Hij doet de lts en de avond-mts. Hij werkt als service engineer bij Wartsila, die de voortstuwing van schepen levert.
e weg van Rotterdam, de stad waar 20 181
Kaapverdianen wonen, naar de Vinexwijk Meerpolder in Berkel en
Rodenrijs, welgeteld tien Kaapverdianen, is er een langs vers
opgespoten asfalt met een nog glanzend witte bewegwijzering, vijf
rotondes, kaarsrechte rijen aangeharkte tuintjes met stekjes die de
belofte van een imposante boom in zich dragen en buren die elkaar
bij het uitlaten van de hond nog groeten.
Een allochtoon in een Vinexwijk: het
symboliseert de ultieme integratie. Toch? De allochtoon in kwestie
grijnst. Zijn vrienden schertsen: ‘Ga je weer naar de koeien?’
Chantal gaat rond met een schaaltje appelflappen. Ze zegt: ‘Of ze
vragen: hoe is het in de polder?’
Chantal Cornelia Wilhelmina Martina Loose (1977) wordt geboren in het Brabantse Terheijden. Haar ouders zijn Peter en Ans. Peter is zijn hele werkzame leven al verkoper bij textielgrootgrutter Roobol. Ans is laborante, maar stopt met werken als de kinderen komen. Chantal is gedoopt, gevormd, doet haar communie en het gezin Loose bidt voor het eten. In het dorp Terheijden weet iedereen alles van elkaar. Als Chantal en haar broertje Jeroen uit school komen, wacht moeder Ans met de thee en koekjes. Op haar kamertje oefent Chantal de danspasjes die ze op jazzballet heeft geleerd. Als Chantal geneeskunde wil gaan studeren, is er alleen in Rotterdam plek: de enige stad die Chantal niet had ingevuld op haar plaatsingslijstje. Ze zegt: ‘Zoals een echte Brabantse betaamt, ben ik vooral in Brabant gebleven. Rotterdam was intimiderend, de grote stad.’ Een jaar na het begin van haar studie, toch in Rotterdam, ontmoet ze Osvaldo.
In Terheijden is het gezin Loose niet verbaasd dat de oudste dochter met een donkere man thuiskomt. Omdat ze thuis veel r&b draaide en vroeger al met een donkere pop speelde, hadden Peter en Ans altijd wel het vermoeden dat ‘ons Chantal’ met een gekleurde man op de proppen zou komen.
Een Kaapverdiaans gezegde luidt: waar de haan kraait, houdt de kip haar snavel dicht. Ofwel: de vrouw staat oogluikend toe dat haar man vreemdgaat.
Chantal: ‘Mijn vriendinnen zeiden: “Pas maar op, straks ben jij z’n buitenvrouw.” Natuurlijk heb ik dat zelf ook wel eens gedacht.’
Osvaldo: ‘Mannen zouden zoiets nooit tegen elkaar zeggen. Je bemoeit je niet met andermans huishouden.’
Chantal: ‘Jij vindt: de vuile was houd je binnen.’
Osvaldo: ‘Je mag het wel bespreken, maar onder vier ogen. Hardop zeggen doe je niet.’
Chantal: ‘Nou, nou. Jouw vrienden zeiden ook: “Als ze het straks gemaakt heeft, laat ze hem vallen.”’
Osvaldo: ‘En bij jou dan?’
Chantal: ‘Een kennis zei: “Wat moet je met een neger? Die werken nooit. Ze pikken ons belastinggeld.”’
Osvaldo Ferreira Miranda (1970) wordt geboren in de streek Ribeira Grande, op het op een na grootste eiland van Kaapverdië, het Bovenwindse Santo Antão (779 vierkante kilometer). Figeral is een bergachtig dorp met hooguit honderdvijftig inwoners, het is er ‘ons kent ons’. Osvaldo wordt, net als vijfentachtig procent van de 420 000 inwoners van de Kaapverdische Republiek, katholiek gedoopt. Zijn ouders zijn Jose Miranda en Deolinda Ferreira. Jose en Deolinda zijn jeugdliefdes, maar ze hebben nooit samengewoond. Jose is de kapper van Ribeira Grande, maar vertrekt al snel naar Italië. Deolinda gaat eerst naar Portugal, daarna naar Italië, en vervolgens naar Nederland. Osvaldo en zijn broer Vladmiro groeien op bij hun opa en oma, Guilhermo en Maria Antonia.
Op 17 januari 1981 krijgt Osvaldo een net pak aan. Het pak dat hij normaal gesproken niet naar school aan mag, maar dat wordt bewaard voor speciale gelegenheden. Zijn opa en oma, die hij als zijn ouders beschouwt, hadden hem er al op voorbereid, maar nu zeggen ze het ook echt: ‘Jij gaat naar je moeder toe, in Nederland.’
Als Osvaldo in 1996 met Chantal Loose aankomt, vraagt zijn familie: ‘Waarom weer een Hollandse?’ Zijn vorige relatie, met een Rotterdamse, was tenslotte ook geen succes.
Chantal: ‘Qua gevoelsleven waren we elkaars uitersten.’
Osvaldo: ‘Huilen is bij Kaapverdianen een zwaktebod. Je moet overal mentaal op voorbereid zijn.’
Chantal: ‘Ik heb geleerd: gooi het er maar uit, dat lucht op. Ik bespreek veel met mijn moeder, dat begrijpt hij niet.’
Osvaldo: ‘Waarom val je die mensen daarmee lastig?’
Chantal: ‘Je bent nu een stuk minder gesloten. In het begin moest ik echt niet verwachten dat jij genegenheid zou tonen waar andere mensen bij waren.’
Osvaldo: ‘Dat is misschien een restant van onze machocultuur.’
Chantal: ‘Ik vond dat kil. Zelf kom ik uit een knuffelgezin. Als ik hem buiten onze voordeur wilde kussen, trok hij zijn gezicht weg.’
Osvaldo: ‘Ik voelde me er niet prettig bij. Ik heb mijn broer en zijn vrouw nog nooit hand in hand betrapt.’
Osvaldo gelooft niet in racisme. Hij groeide op in de stad waar het fenomeen van rechtse politici als Pim Fortuyn en Marco Pastors ontwaakte, maar zegt: ‘Wat mensen als Wilders of Verdonk roepen, doet me niks. Ik heb in het leger moeten zweren dat ik trouw zou zijn aan mijn vaderland. Dat land was Nederland. Dus waarom moet ik me door Wilders aangesproken voelen als hij zegt dat allochtonen zich niet aanpassen?’
Kaapverdianen staan in Nederland bekend als ‘stille migranten’: anders dan Marokkanen of Antillianen veroorzaken ze weinig problemen, zijn ze op het oog tevreden met hun positie en nemen ze nauwelijks deel aan activiteiten buiten de eigen gemeenschap.
Osvaldo’s opa drukte hem op het hart: ‘Je bent anders dan de mensen in Nederland, leer ermee leven. Daar zullen ze “zwarte” tegen je zeggen. Nou én? Ze mogen roepen, maar het mag jou niks doen.’ Dus, betoogt Osvaldo, denkt hij na een afwijzing bij een sollicitatie nooit: ‘Dat is omdat ik zwart ben’, maar: ‘kennelijk vonden ze een ander geschikter.’
Hij herinnert zich zijn school in Rotterdam-West, begin jaren tachtig, de Cornelis Dijkshoornschool, waar hij met nog meer kinderen uit andere culturen in de klas zat. ‘Wij waren bijzonder, omdat we een andere kleur hadden. Mijn vriendjes zeiden: leuk, leer mij Kaapverdiaans, dan leren we jou Nederlands. Tegenwoordig hebben we het over witte of zwarte scholen.’
In het vliegtuig naar hun vakantiebestemming Gran Canaria leest Osvaldo het Algemeen Dagblad, als de stewardess komt uitleggen hoe de nooduitgang werkt. Aan Chantal vraagt ze: ‘Spreekt híj Nederlands?’ Chantal bitst terug: ‘Nee, maar hij leest wel de Nederlandse krant.’
Chantal had op school een Hindoestaans vriendinnetje, met zes zussen. Thuis had Chantal geleerd dat donkere mensen ‘bruin’ waren. Op een dag riep Chantal tegen haar Hindoestaanse vriendinnetje: ‘Hé, bruintje!’ Waarop een van de zussen woedend werd en Chantal in het gezicht sloeg. Chantal begreep er niets van.
Chantal: ‘Voordat ik Osvaldo leerde kennen, had hij al eens boerenkool met worst gegeten. Zo Hollands is-ie. Daarbij: hun cultuur draait om eten. Als ik bij zijn moeder kom, staat er altijd iets klaar. Soms snap ik niet hoe ze het doet.’
Osvaldo: ‘Mijn broer heeft een Kaapverdiaanse vrouw. Als ik daar kom, krijg ik gelijk eten. Stel je voor dat mijn broer onaangekondigd bij mij thuis komt en ik zou moeten zeggen: “Sorry, we hebben niks in huis.” Dat kan echt niet.’
Chantal: ‘Zijn schoonzus is verder een halve kaaskop. Maar haar dagindeling is erop gebaseerd om te allen tijde eten op tafel te kunnen zetten. Terwijl ik soms denk: even naar de Chinees is ook wel makke
lijk.’
Osvaldo: …
Chantal: ‘Sinds ik hem ken bak ik nooit meer twee karbonaadjes. Voor de zekerheid moet je altijd zorgen dat er extra eten is.’
Osvaldo: ‘Over Hollanders werd mij vroeger verteld: als ze boodschappen doen, kopen ze alleen hetgeen ze die dag nodig hebben, meer niet. Kaapverdianen halen zo veel mogelijk, er kan altijd iemand extra aanschuiven. Maar bij Hollanders weet je: als je daar om vijf uur binnenstapt, moet je om zes uur wel weer weggaan, anders worden ze nerveus.’
Chantal: ‘Mijn ouders zeiden tegen etenstijd gerust tegen m’n vriendinnetjes: “Nu gaan we eten, dus…” Of ze dekten de tafel alvast: voor vier personen.’
Osvaldo: ‘Nog steeds moet jij je moeder laten weten met hoeveel mensen we komen.’
Chantal: ‘Mijn vriendinnen sturen uitnodigingen waarop staat: je bent welkom tussen halftwee en halfzes. Dat is voor Osvaldo onbegrijpelijk.’
Osvaldo: ‘Het klinkt als een zakelijke overeenkomst. Met gastvrijheid heeft het niets te maken.’
Chantal: ‘Bij Osvaldo’s familie kun je op elk moment van dag binnenvallen. Er is altijd eten. Bij ons dus ook. Ik heb nooit een rechaud gehad. Nu heb ik er twee.’
De Kaapverdische Eilanden zijn een archipel in de Atlantische Oceaan op vijfhonderd kilometer ten westen van het Afrikaanse continent, ter hoogte van Senegal. Tussen 1587 en 1975 is ‘Cabo Verde’ een Portugese kolonie en als zodanig een belangrijke locatie voor slavenhandel. Cabo Verde betekent letterlijk ‘Groene Kaap’, maar is eigenlijk een vreemde naam voor het vulkanische rijk dat wordt gekenmerkt door lange perioden van grote droogte. Sterker: als gevolg van de droogte overlijdt soms wel tien tot dertig procent van de bevolking. In het regenseizoen valt er gemiddeld tien centimeter neerslag. In Nederland komt dat in één natte maand naar beneden. De droogte en de daarmee samenhangende armoede hebben een continue stroom van emigratie tot gevolg. Het levert Kaapverdië een uniek kenmerk op: bijna de helft van de Kaapverdische bevolking woont in het buitenland.
De derde fase van emigratie, tussen 1946 en 1975, staat bekend als
o grande êxodo, de grote exodus. Mannen vertrekken als bouwvakker naar Portugal, want de Portugezen zelf werken als bouwvakker in West-Europa. De vrouwen gaan naar Italië, waar ze als hulp in de huishouding worden ondergebracht. Osvaldo is vier jaar als zijn moeder vertrekt. Ze werkt in Lissabon en later in Florence als dienstmeisje. Haar vier broers en twee zussen zijn dan ook al geëmigreerd. Na een aantal jaar herenigt ze zich met haar zusje, in Rotterdam, waar – vanwege hun migratiegeschiedenis als zee- en havenwerklieden – driekwart van de Kaapverdianen woont. De man van haar kinderen, Jose, ziet ze bijna nooit meer. Hij vertrekt naar Italië, en werkt als matroos op een schip. Osvaldo spreekt zijn vader zelden. Soms ontmoeten ze elkaar, als de Noorse rederij waarvoor hij werkt een klus heeft in Rotterdam.
Chantal: ‘Ik vind jou behoorlijk geëmancipeerd, maar met het huishouden ben je ouderwets.’
Osvaldo: ‘Ho,ho, ik doe meer dan alleen de vuilniszakken buiten zetten, hoor.’
Chantal: ‘Volgens mij zie ik jou niet elke zaterdag met de stofzuiger door het huis gaan.’
Osvaldo: ‘Nee, omdat ik dan de boodschappen doe.’
Chantal: ‘Osvaldo vindt het al gauw te veel.’
Osvaldo: ‘Een gemeenschappelijk huishouden: die term kennen ze in Kaapverdië niet, hoor. Dat ik op zaterdag een taak heb, boodschappen doen, is heel Hollands.’
In het dorpje Figeral hebben de woningen geen huisnummers, rijdt er hooguit één auto per dag door de straat en rennen de kinderen naar buiten als er ‘een blanke’ langsloopt. Osvaldo beschouwt zijn opa en oma als zijn ouders en het leven is naar Kaapverdiaanse maatstaven goed, dankzij de geëmigreerde familie die regelmatig geld overmaakt of cadeaus meeneemt. Want, anders dan gebruikelijk, staan Kaapverdiaanse luchtvaartmaatschappijen dertig kilo bagage per passagier toe: de ongeschreven regels schrijven tenslotte voor dat familiebezoek vergezeld gaat van cadeautjes voor de complete familie.
De geschiedenisles op school in Ribeira Grande gaat niet over Napoleon en de holocaust, maar over Portugal en de slavernij. Na school verzorgt Osvaldo de geiten, varkens, konijnen, de koe en de ezel. De familie leeft van de landbouw: cassave, suikerriet, mango’s, maïs. Op een dag knipt Osvaldo met het achtergebleven kappersgerei van zijn vader de haren van een vriendje uit de straat. Het is een instant succes. Alle jongetjes willen door Osvaldo geknipt worden. Hij zegt: ‘Ik ging ervan naast mijn schoenen lopen. Het bleek dat ik iets kon.’
Chantal: ‘Kaapverdianen kennen het woord “achternicht” niet. Ze hebben een enorm hechte familieband. Iedereen die bij de familie hoort is even belangrijk. Ik zie zijn neven en nichten vaker dan mijn eigen broertje. De nicht van mijn moeder ken ik al niet meer. Dat is voor hem onbegrijpelijk.’
Osvaldo: ‘Maar een ideaal gezin zoals bij jou, twee ouders die samen blijven, een zoon en een dochter, dat komt in Kaapverdië amper voor.’
Thuis, bij opa en oma, hoorde Osvaldo verhalen over Nederland. Over bewegende trappen waar de volwassenen niet op durfden, over straten vol auto’s en betonnen cirkels waar die auto’s omheen rijden. Nu kan hij er om lachen, de weg naar zijn riante huis is geplaveid met rotondes. Een zebrapad zag hij op Kaapverdië ook nooit, voordat hij in Nederland kwam. En voor de stoplichten was hij al gewaarschuwd: als er een rood licht ging branden, moest-ie stil blijven staan. Totdat hij zag hoe het werkte, had hij zich er nooit een voorstelling van kunnen maken.
Osvaldo: ‘Ik was net een week in Rotterdam toen we naar de markt gingen. Zoveel eten, al die mensen, trams op straat: ik begreep er niets van.’
Als Osvaldo in Nederland aankomt, wordt hij opgehaald door zijn moeder en haar nieuwe man. Het eerste wat Osvaldo in Nederland denkt is: wanneer mag ik weer terug? Maar over terugkeren wordt nooit gesproken. Wel vertelt Deolinda haar zoon: ‘Dit is jouw land niet, dus gedraag je. Pas je aan.’ Zijn moeder woont in de Davidsstraat in Rotterdam-West, het gebied met – op Lissabon na – de grootste Kaapverdiaanse gemeenschap van Europa. De Davidsstraat ligt niet ver van het Heemraadsplein, dat door Kaapverdianen ‘het plein van de armoedzaaiers’ is gedoopt. Op het Heemraadsplein ontmoetten pasaangekomen zeelieden elkaar om gezamenlijk naar het arbeidsbureau te gaan.
Osvaldo doet de lts. Zoals veel Kaapverdianen komt hij in de scheepvaart terecht. Hij werkt bij Wilton Feyenoord, op een scheepswerf in Schiedam. In de avonduren volgt hij de opleiding mbo-werktuigbouwkunde.
Zoals Nederlanders bij een eerste ontmoeting vragen: ‘Wat doet je vader?’ zeggen Kaapverdianen: ‘Quem é bu familia?’, wie is je familie? Het vaststellen van de familiebanden is voor Kaapverdianen net zo belangrijk als het inschatten van iemands maatschappelijke status voor Hollanders. Kort na hun eerste ontmoeting, op 31 oktober 1996, vraagt Chantal aan Osvaldo: ‘Wat ben jij?’ Osvaldo zegt: ‘Cabo.’ Chantal verstaat: ‘Cowboy.’ Chantal: ‘Dat had ik weer. Ik wist helemaal niet wat een cabo was. Ik had nog nooit van Kaapverdianen gehoord.’
Chantal: ‘Onze interesse in elkaar is groter dan de competitie over wie het meest weet.’
Osvaldo: ‘Als ik op feestjes van haar vrienden kom, vragen ze al gauw: “Wat doe je?” Waar ik vandaan kom, dat is niet belangrijk.’
Chantal: ‘Nederlanders denken: mijn kind heeft de middelbare school afgemaakt; wat gaat ze vervolgens doen? Kaapverdianen gaan dan werken.’
Osvaldo: ‘Ze zijn gauw tevreden. Carrière maken is minder belangrijk. Ze denken al snel dat ze er zijn.’
Chantal: ‘Zeker in het artsenwereldje wordt me vaak gevraagd: “Wat heeft jouw vriend gedaan?” Ik ben er heel trots op dat hij naast een fulltime baan een avondopleiding heeft afgerond. Hij is service engineer, reist voor zijn werk de hele wereld over. Maar sommige mensen haken al af als ik “avond-mts” zeg.’
Na bijna een jaar op en neer treinen betrekt Chantal een studentenhuis in Rotterdam. Ze stort zich nooit volledig in het studentenleven. De overtocht naar ‘de grote stad’ is wat haar betreft voorlopig avontuurlijk genoeg. Wat ze wel doet: op donderdagavond, studentenavond, naar discotheek Nighttown in Rotterdam-West. Daar wordt ze aangesproken door een man die zegt: ‘Mijn neef vindt je leuk.’ Chantal antwoordt: ‘Als-ie dat zelf niet durft te zeggen, hoef ik ook niet met hem te praten.’ Osvaldo weet van niks. Hij was net een drankje halen. Even eerder had hij een meisje gezien, met grote blauwe ogen en blonde haren. Ze kon nog dansen ook. Heel anders dan die andere Hollandse vrouwen, met die stijve heupen. Osvaldo dacht: wat een lekker wijf. Aan het eind van de avond vraagt Osvaldo om Chantals nummer. Het is de eerste keer dat ze haar echte, in plaats van een ter plekke verzonnen, telefoonnummer aan een man geeft. Een dag later belt Osvaldo al. Twee weken later gaan ze naar de film. Tot op de dag van vandaag weten ze niet meer welke dat was. Het klikt zo dat ze de hele voorstelling lang doorgaan met kletsen.
Chantal: ‘Als mijn broertje vroeger naar een verjaardag ging, deed hij
hooguit een schoon shirt aan.’
Osvaldo: ‘Wij kleden ons graag leuk aan.’
Chantal: ‘In het begin vroeg ik me af: is die gozer homo, ofzo? Hij was langer dan ik bezig om zich aan te kleden. Nu ben ik er blij mee. Vriendinnen moeten soms tegen hun vriend zeggen: “We gaan naar een bruiloft, dus dit keer niet je spijkerbroek.” Dat zou voor Osvaldo onbestaanbaar zijn, gelukkig.’
Osvaldo: ‘Chantal is in alles heel netjes. Dat is een pluspunt. Soms is het ook vervelend.’
Chantal: ‘Osvaldo laat dingen liever van het laatste moment afhangen. Maar met veel mensen moet je nu eenmaal ruim van tevoren afspreken.’
Osvaldo: ‘Het woord “orde” vind ik heel Nederlands. Chantal is ordentelijk, vooral met haar administratie.’
Chantal: ‘Hij gooit post in de hoek, tot er een aanmaning komt.’
Osvaldo: ‘Dan raakt zij helemaal in paniek. Het gaat toch niet om leven of dood? Financieel begrijpen we elkaar niet helemaal.’
Chantal: ‘Hij geeft zijn salaris in gedachten al honderd keer uit. Als ik iets wil kopen, dan spaar ik eerst.’
Osvaldo: ‘Kaapverdianen zien geld als iets wat komt en gaat. Je moet vooral zorgen dat je geniet. Nederlanders hebben potjes. Waarom moet je potjes hebben? Of waarom moet je sparen als je iets ook zonder sparen al kunt betalen? Die logica begrijp ik niet.’
Als Chantal Loose ergens mee zit, gaat ze dansen. Dat was vroeger al zo. Om vrolijk te worden, draaide Chantal Madonna.
De grootste luxe die Osvaldo van vroeger kent: de platenspeler, inclusief plaat van Boney M, uit Nederland. Meegenomen door een oom, die als zeeman werkte. En soms werd de platenspeler uitgeleend, aan echt goede vrienden, altijd ging er dan een familielid mee om te zorgen dat er respectvol met het apparaat werd omgegaan.
Het is Nederland, specifieker: Rotterdam, waar de eerste Kaapverdiaanse langspeelplaat wordt opgenomen. De band Voz die Cabo Ver-de brengt in 1967 ‘Nha Terra’ (‘Mijn land’) uit. Kaapverdiaanse muziek vertoont verwantschap met de oer-Hollandse smartlap. Beiden zijn zwanger van het verlangen. In Kaapverdië heet de smartlap saudade, letterlijk: heimwee. De liedjes gaan over ‘Caboverdianidade’, het Kaapverdiaans zijn, en reppen van ‘terugkeren’, ‘emigreren’, zelfs van ‘Holanda’ en ‘Juliane’ – de koningin van de Kaapverdianen overzee.
Osvaldo zegt: ‘Het is belangrijk dat muziek een vorm van troost biedt. Soms weet ik niet wat er eerder is: de muziek of de herinnering. Snap je?’
Chantal: ‘We hebben meerdere keren overwogen ermee op te houden. Soms had ik het gevoel dat hij niet honderd procent voor mij koos.’
Osvaldo: ‘Ik geloof niet in trouwen. In Kaapverdië trouw je uit liefde, Nederlanders trouwen ze met het wetboek. Het is “makkelijk” voor de kinderen, “praktisch” met het huis.’
Chantal: ‘Mijn ouders trouwden voordat ze mij kregen. Mijn meisjesdroom was een mooie witte jurk, een mooie dag, en dan een kindje. Zo ging het bij vriendinnen ook.’
Osvaldo: ‘Daar heb je het al: Nederlanders trouwen omdat het zo hoort.’
Chantal: ‘Misschien heb je ook niet zo’n goed voorbeeld. Jouw moeder is drie keer getrouwd.’
Osvaldo: ‘Dat kan.’
Chantal: ‘Toen ik na jaren studeren eindelijk mijn eerste salaris kreeg, vroeg hij: “Zullen we een huis kopen?” Ik schrok ervan.’
Osvaldo: ‘Je zei gelijk nee, het was niet eens bespreekbaar.’
Chantal: ‘Mijn ouders hebben hun hele leven gehuurd, ik vond kopen een grote stap. Het voelde verstikkend.’
In 2005 gaat Osvaldo voor de tweede keer terug naar zijn vaderland. Chantal gaat mee. ‘Osvaldo zei altijd: Kaapverdië is geen Afrika. Maar toen ik daar kwam, dacht ik: dit is toch echt Afrika.’
Osvaldo: ‘Met Afrika bedoel ik: hutjes en kinderen met vliegen om hun hoofd. Dat heb ik in Kaapverdië nog nooit gezien. Hoe gammel het huis ook is, ze hebben altijd elektriciteit.’
Ineens staat Chantal in de ansichtkaart die ze uit Osvaldo’s verhalen kent. Op de berg, waar hij vroeger met zijn ezeltje overheen liep. En ineens krijgt ze antwoorden op de vragen die ze hem al meerdere malen stelde. Hoe het was toen zijn moeder ineens vertrok, en hij achter bleef. Hoe hij zich voelde, als hij aan Kaapverdië dacht. Chantal: ‘Het leek altijd alsof het hem weinig deed. Totdat we daar kwamen. Ik leerde hem op een andere manier, veel opener en emotioneler, kennen. Het heeft onze relatie sterk gemaakt.’
Terug in Nederland besluit Chantal de taal van Osvaldo’s familie te leren. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het Kaapverdiaans is geen geschreven taal. Officieel is het abn van de Kaapverdianen Portugees. Officieus spreekt men Creolo, Creools, elk eiland in een ander dialect, soms vermengd met uit Nederland opgepikte woorden als ‘afspraak’ en ‘bestellen’ (bestelá) die onderdeel van de lapjestaal zijn geworden. Osvaldo: ‘Ik kom van Santo Antão, ik kan iemand van het eiland Santiago amper verstaan. Het is zoals Friezen moeite hebben met Limburgers. Maar dan een tikkie erger.’
Osvaldo: ‘Tegen Kaapverdianen die over Nederland klagen zeg ik: “Dan ga je toch lekker terug?” Want wat is er dan zoveel beter in Kaapverdië? Niet voor niets wil tachtig procent van de mensen daar het liefst vertrekken.’
Chantal: ‘Osvaldo ergert zich er ook aan als hij allochtonen ziet die zich niet aanpassen.’
Osvaldo: ‘Ik ben zelf ook allochtoon, dus vind ik dat ik mijn mond moet houden. Maar ik denk: binnenshuis iedereen zijn eigen cultuur, buitenshuis pas je je aan aan het land waar je woont.’
Chantal: ‘Met Ayaan had je niks.’
Osvaldo: ‘Ik heb meer respect voor Nebahat Albayrak dan voor Ayaan. Ayaan hing de vuile was buiten. Kom nou eens met wat positiefs!’
Haar co-schappen doet Chantal deels in Kaapstad. Ze woont in bij een gekleurd gezin. Als die op een dag in haar tas snuffelen en een foto van Osvaldo vinden, ontbrandt er een heftig cultureel confl ict. De familie, maar ook de artsen in het ziekenhuis begrijpen niet dat zij, een gestudeerde vrouw, kan kiezen voor ‘een zwarte vent’. Chantal zegt: ‘Het gaat mij niet om de kleur, maar om de persoon.’ De Zuid-Afrikanen kijken haar aan alsof ze gek is.
In Nederland loopt Chantal stage op de oncologische afdeling van het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis. Ze is in de leeftijd dat ze zelf graag kinderen wil en ‘kan er ineens niet meer tegen’. Ze werkt tachtig uur per week en eigenlijk wil ze ook haar privéleven terug. Ze geeft haar droom om kinderarts te worden op, en kiest voor huisartsgeneeskunde. Oktober 2007 krijgen Chantal en Osvaldo hun eerste kindje, dochter Sanne. Chantal zegt: ‘Nu heb ik het leven dat ik altijd wilde. Een plezierige baan met normale werktijden, een koophuis, een gezinsleven.’
Als Sanne buikkrampjes krijgt, vraagt Osvaldo’s familie of ze Sanne’s navelstreng wel heeft bewaard. Want: weggooien veroorzaakt buikkramp. Bijgeloof is van oudsher een hot item in de Kaapverdiaanse cultuur. Als Chantal haar tas op de vloer achter laat, vindt ze hem terug op een stoel of de kast. Wie zijn tas op de grond zet, raakt vroeg of laat zijn geld kwijt.
Chantal en Osvaldo vragen zich af: wat is dat nou precies, het multiculturele drama? En waarom gaat het altijd over problemen? Is hun dochter Sanne niet het levende bewijs van geslaagde intermenselijke integratie?
Chantal: ‘Passie? Je wilt weten of er nog passie is? Je bedoelt: of ik niet steeds zeg dat ik hoofdpijn heb?’
Osvaldo: ‘Er is passie genoeg.’
Chantal: ‘We zijn elkaar altijd lichamelijk heel aantrekkelijk blijven vinden.’
Osvaldo, lachend: ‘We doen het nog steeds wel eens op het aanrecht!’
‘Terra Cretcheu’ van Boy Gé Mendes is het favoriete Kaapverdiaanse nummer van Osvaldo, dat zijn gevoelens van heimwee vertaalt:
Terra cretcheu, terra mãe
Paraiso d’amante fêliz
Morna canta, ondas tchora
Ô mãe, ô mar azul
Si ainda ka tem tchuva
Jam cumê, jam bibê Jam consola nha dor Es’ nha vida tem ducur Tem amor, tem calor Nha flecidade ê fl ôr
Geliefde land, moederland Paradijs van het geliefde geluk Morna wordt gezonden, de vloed huilt O moeder, o blauwe zee Als er nu nog geen regen is Ik heb gegeten, ik heb gedronken Ik heb mijn pijn getroost Mijn leven heeft zoetigheid Heeft liefde, heeft warmte Mijn geluk en bloemen
Antoinnette Scheulderman (1975) maakt interviews voor onder meer Nieuwe Revu, La Vie en Rose, VARA TV Magazine en JAN. Daarbij verschijnt ze maandelijks als ‘mediadeskundige’
in het kro-ontbijtprogramma Goedemorgen Nederland.
Chantal Cornelia Wilhelmina Martina Loose (1977) wordt geboren in het Brabantse Terheijden. Haar ouders zijn Peter en Ans. Peter is zijn hele werkzame leven al verkoper bij textielgrootgrutter Roobol. Ans is laborante, maar stopt met werken als de kinderen komen. Chantal is gedoopt, gevormd, doet haar communie en het gezin Loose bidt voor het eten. In het dorp Terheijden weet iedereen alles van elkaar. Als Chantal en haar broertje Jeroen uit school komen, wacht moeder Ans met de thee en koekjes. Op haar kamertje oefent Chantal de danspasjes die ze op jazzballet heeft geleerd. Als Chantal geneeskunde wil gaan studeren, is er alleen in Rotterdam plek: de enige stad die Chantal niet had ingevuld op haar plaatsingslijstje. Ze zegt: ‘Zoals een echte Brabantse betaamt, ben ik vooral in Brabant gebleven. Rotterdam was intimiderend, de grote stad.’ Een jaar na het begin van haar studie, toch in Rotterdam, ontmoet ze Osvaldo.
In Terheijden is het gezin Loose niet verbaasd dat de oudste dochter met een donkere man thuiskomt. Omdat ze thuis veel r&b draaide en vroeger al met een donkere pop speelde, hadden Peter en Ans altijd wel het vermoeden dat ‘ons Chantal’ met een gekleurde man op de proppen zou komen.
Een Kaapverdiaans gezegde luidt: waar de haan kraait, houdt de kip haar snavel dicht. Ofwel: de vrouw staat oogluikend toe dat haar man vreemdgaat.
Chantal: ‘Mijn vriendinnen zeiden: “Pas maar op, straks ben jij z’n buitenvrouw.” Natuurlijk heb ik dat zelf ook wel eens gedacht.’
Osvaldo: ‘Mannen zouden zoiets nooit tegen elkaar zeggen. Je bemoeit je niet met andermans huishouden.’
Chantal: ‘Jij vindt: de vuile was houd je binnen.’
Osvaldo: ‘Je mag het wel bespreken, maar onder vier ogen. Hardop zeggen doe je niet.’
Chantal: ‘Nou, nou. Jouw vrienden zeiden ook: “Als ze het straks gemaakt heeft, laat ze hem vallen.”’
Osvaldo: ‘En bij jou dan?’
Chantal: ‘Een kennis zei: “Wat moet je met een neger? Die werken nooit. Ze pikken ons belastinggeld.”’
Osvaldo Ferreira Miranda (1970) wordt geboren in de streek Ribeira Grande, op het op een na grootste eiland van Kaapverdië, het Bovenwindse Santo Antão (779 vierkante kilometer). Figeral is een bergachtig dorp met hooguit honderdvijftig inwoners, het is er ‘ons kent ons’. Osvaldo wordt, net als vijfentachtig procent van de 420 000 inwoners van de Kaapverdische Republiek, katholiek gedoopt. Zijn ouders zijn Jose Miranda en Deolinda Ferreira. Jose en Deolinda zijn jeugdliefdes, maar ze hebben nooit samengewoond. Jose is de kapper van Ribeira Grande, maar vertrekt al snel naar Italië. Deolinda gaat eerst naar Portugal, daarna naar Italië, en vervolgens naar Nederland. Osvaldo en zijn broer Vladmiro groeien op bij hun opa en oma, Guilhermo en Maria Antonia.
Op 17 januari 1981 krijgt Osvaldo een net pak aan. Het pak dat hij normaal gesproken niet naar school aan mag, maar dat wordt bewaard voor speciale gelegenheden. Zijn opa en oma, die hij als zijn ouders beschouwt, hadden hem er al op voorbereid, maar nu zeggen ze het ook echt: ‘Jij gaat naar je moeder toe, in Nederland.’
Als Osvaldo in 1996 met Chantal Loose aankomt, vraagt zijn familie: ‘Waarom weer een Hollandse?’ Zijn vorige relatie, met een Rotterdamse, was tenslotte ook geen succes.
Chantal: ‘Qua gevoelsleven waren we elkaars uitersten.’
Osvaldo: ‘Huilen is bij Kaapverdianen een zwaktebod. Je moet overal mentaal op voorbereid zijn.’
Chantal: ‘Ik heb geleerd: gooi het er maar uit, dat lucht op. Ik bespreek veel met mijn moeder, dat begrijpt hij niet.’
Osvaldo: ‘Waarom val je die mensen daarmee lastig?’
Chantal: ‘Je bent nu een stuk minder gesloten. In het begin moest ik echt niet verwachten dat jij genegenheid zou tonen waar andere mensen bij waren.’
Osvaldo: ‘Dat is misschien een restant van onze machocultuur.’
Chantal: ‘Ik vond dat kil. Zelf kom ik uit een knuffelgezin. Als ik hem buiten onze voordeur wilde kussen, trok hij zijn gezicht weg.’
Osvaldo: ‘Ik voelde me er niet prettig bij. Ik heb mijn broer en zijn vrouw nog nooit hand in hand betrapt.’
Osvaldo gelooft niet in racisme. Hij groeide op in de stad waar het fenomeen van rechtse politici als Pim Fortuyn en Marco Pastors ontwaakte, maar zegt: ‘Wat mensen als Wilders of Verdonk roepen, doet me niks. Ik heb in het leger moeten zweren dat ik trouw zou zijn aan mijn vaderland. Dat land was Nederland. Dus waarom moet ik me door Wilders aangesproken voelen als hij zegt dat allochtonen zich niet aanpassen?’
Kaapverdianen staan in Nederland bekend als ‘stille migranten’: anders dan Marokkanen of Antillianen veroorzaken ze weinig problemen, zijn ze op het oog tevreden met hun positie en nemen ze nauwelijks deel aan activiteiten buiten de eigen gemeenschap.
Osvaldo’s opa drukte hem op het hart: ‘Je bent anders dan de mensen in Nederland, leer ermee leven. Daar zullen ze “zwarte” tegen je zeggen. Nou én? Ze mogen roepen, maar het mag jou niks doen.’ Dus, betoogt Osvaldo, denkt hij na een afwijzing bij een sollicitatie nooit: ‘Dat is omdat ik zwart ben’, maar: ‘kennelijk vonden ze een ander geschikter.’
Hij herinnert zich zijn school in Rotterdam-West, begin jaren tachtig, de Cornelis Dijkshoornschool, waar hij met nog meer kinderen uit andere culturen in de klas zat. ‘Wij waren bijzonder, omdat we een andere kleur hadden. Mijn vriendjes zeiden: leuk, leer mij Kaapverdiaans, dan leren we jou Nederlands. Tegenwoordig hebben we het over witte of zwarte scholen.’
In het vliegtuig naar hun vakantiebestemming Gran Canaria leest Osvaldo het Algemeen Dagblad, als de stewardess komt uitleggen hoe de nooduitgang werkt. Aan Chantal vraagt ze: ‘Spreekt híj Nederlands?’ Chantal bitst terug: ‘Nee, maar hij leest wel de Nederlandse krant.’
Chantal had op school een Hindoestaans vriendinnetje, met zes zussen. Thuis had Chantal geleerd dat donkere mensen ‘bruin’ waren. Op een dag riep Chantal tegen haar Hindoestaanse vriendinnetje: ‘Hé, bruintje!’ Waarop een van de zussen woedend werd en Chantal in het gezicht sloeg. Chantal begreep er niets van.
Chantal: ‘Voordat ik Osvaldo leerde kennen, had hij al eens boerenkool met worst gegeten. Zo Hollands is-ie. Daarbij: hun cultuur draait om eten. Als ik bij zijn moeder kom, staat er altijd iets klaar. Soms snap ik niet hoe ze het doet.’
Osvaldo: ‘Mijn broer heeft een Kaapverdiaanse vrouw. Als ik daar kom, krijg ik gelijk eten. Stel je voor dat mijn broer onaangekondigd bij mij thuis komt en ik zou moeten zeggen: “Sorry, we hebben niks in huis.” Dat kan echt niet.’
Chantal: ‘Zijn schoonzus is verder een halve kaaskop. Maar haar dagindeling is erop gebaseerd om te allen tijde eten op tafel te kunnen zetten. Terwijl ik soms denk: even naar de Chinees is ook wel makke
lijk.’
Osvaldo: …
Chantal: ‘Sinds ik hem ken bak ik nooit meer twee karbonaadjes. Voor de zekerheid moet je altijd zorgen dat er extra eten is.’
Osvaldo: ‘Over Hollanders werd mij vroeger verteld: als ze boodschappen doen, kopen ze alleen hetgeen ze die dag nodig hebben, meer niet. Kaapverdianen halen zo veel mogelijk, er kan altijd iemand extra aanschuiven. Maar bij Hollanders weet je: als je daar om vijf uur binnenstapt, moet je om zes uur wel weer weggaan, anders worden ze nerveus.’
Chantal: ‘Mijn ouders zeiden tegen etenstijd gerust tegen m’n vriendinnetjes: “Nu gaan we eten, dus…” Of ze dekten de tafel alvast: voor vier personen.’
Osvaldo: ‘Nog steeds moet jij je moeder laten weten met hoeveel mensen we komen.’
Chantal: ‘Mijn vriendinnen sturen uitnodigingen waarop staat: je bent welkom tussen halftwee en halfzes. Dat is voor Osvaldo onbegrijpelijk.’
Osvaldo: ‘Het klinkt als een zakelijke overeenkomst. Met gastvrijheid heeft het niets te maken.’
Chantal: ‘Bij Osvaldo’s familie kun je op elk moment van dag binnenvallen. Er is altijd eten. Bij ons dus ook. Ik heb nooit een rechaud gehad. Nu heb ik er twee.’
De Kaapverdische Eilanden zijn een archipel in de Atlantische Oceaan op vijfhonderd kilometer ten westen van het Afrikaanse continent, ter hoogte van Senegal. Tussen 1587 en 1975 is ‘Cabo Verde’ een Portugese kolonie en als zodanig een belangrijke locatie voor slavenhandel. Cabo Verde betekent letterlijk ‘Groene Kaap’, maar is eigenlijk een vreemde naam voor het vulkanische rijk dat wordt gekenmerkt door lange perioden van grote droogte. Sterker: als gevolg van de droogte overlijdt soms wel tien tot dertig procent van de bevolking. In het regenseizoen valt er gemiddeld tien centimeter neerslag. In Nederland komt dat in één natte maand naar beneden. De droogte en de daarmee samenhangende armoede hebben een continue stroom van emigratie tot gevolg. Het levert Kaapverdië een uniek kenmerk op: bijna de helft van de Kaapverdische bevolking woont in het buitenland.
De derde fase van emigratie, tussen 1946 en 1975, staat bekend als
o grande êxodo, de grote exodus. Mannen vertrekken als bouwvakker naar Portugal, want de Portugezen zelf werken als bouwvakker in West-Europa. De vrouwen gaan naar Italië, waar ze als hulp in de huishouding worden ondergebracht. Osvaldo is vier jaar als zijn moeder vertrekt. Ze werkt in Lissabon en later in Florence als dienstmeisje. Haar vier broers en twee zussen zijn dan ook al geëmigreerd. Na een aantal jaar herenigt ze zich met haar zusje, in Rotterdam, waar – vanwege hun migratiegeschiedenis als zee- en havenwerklieden – driekwart van de Kaapverdianen woont. De man van haar kinderen, Jose, ziet ze bijna nooit meer. Hij vertrekt naar Italië, en werkt als matroos op een schip. Osvaldo spreekt zijn vader zelden. Soms ontmoeten ze elkaar, als de Noorse rederij waarvoor hij werkt een klus heeft in Rotterdam.
Chantal: ‘Ik vind jou behoorlijk geëmancipeerd, maar met het huishouden ben je ouderwets.’
Osvaldo: ‘Ho,ho, ik doe meer dan alleen de vuilniszakken buiten zetten, hoor.’
Chantal: ‘Volgens mij zie ik jou niet elke zaterdag met de stofzuiger door het huis gaan.’
Osvaldo: ‘Nee, omdat ik dan de boodschappen doe.’
Chantal: ‘Osvaldo vindt het al gauw te veel.’
Osvaldo: ‘Een gemeenschappelijk huishouden: die term kennen ze in Kaapverdië niet, hoor. Dat ik op zaterdag een taak heb, boodschappen doen, is heel Hollands.’
In het dorpje Figeral hebben de woningen geen huisnummers, rijdt er hooguit één auto per dag door de straat en rennen de kinderen naar buiten als er ‘een blanke’ langsloopt. Osvaldo beschouwt zijn opa en oma als zijn ouders en het leven is naar Kaapverdiaanse maatstaven goed, dankzij de geëmigreerde familie die regelmatig geld overmaakt of cadeaus meeneemt. Want, anders dan gebruikelijk, staan Kaapverdiaanse luchtvaartmaatschappijen dertig kilo bagage per passagier toe: de ongeschreven regels schrijven tenslotte voor dat familiebezoek vergezeld gaat van cadeautjes voor de complete familie.
De geschiedenisles op school in Ribeira Grande gaat niet over Napoleon en de holocaust, maar over Portugal en de slavernij. Na school verzorgt Osvaldo de geiten, varkens, konijnen, de koe en de ezel. De familie leeft van de landbouw: cassave, suikerriet, mango’s, maïs. Op een dag knipt Osvaldo met het achtergebleven kappersgerei van zijn vader de haren van een vriendje uit de straat. Het is een instant succes. Alle jongetjes willen door Osvaldo geknipt worden. Hij zegt: ‘Ik ging ervan naast mijn schoenen lopen. Het bleek dat ik iets kon.’
Chantal: ‘Kaapverdianen kennen het woord “achternicht” niet. Ze hebben een enorm hechte familieband. Iedereen die bij de familie hoort is even belangrijk. Ik zie zijn neven en nichten vaker dan mijn eigen broertje. De nicht van mijn moeder ken ik al niet meer. Dat is voor hem onbegrijpelijk.’
Osvaldo: ‘Maar een ideaal gezin zoals bij jou, twee ouders die samen blijven, een zoon en een dochter, dat komt in Kaapverdië amper voor.’
Thuis, bij opa en oma, hoorde Osvaldo verhalen over Nederland. Over bewegende trappen waar de volwassenen niet op durfden, over straten vol auto’s en betonnen cirkels waar die auto’s omheen rijden. Nu kan hij er om lachen, de weg naar zijn riante huis is geplaveid met rotondes. Een zebrapad zag hij op Kaapverdië ook nooit, voordat hij in Nederland kwam. En voor de stoplichten was hij al gewaarschuwd: als er een rood licht ging branden, moest-ie stil blijven staan. Totdat hij zag hoe het werkte, had hij zich er nooit een voorstelling van kunnen maken.
Osvaldo: ‘Ik was net een week in Rotterdam toen we naar de markt gingen. Zoveel eten, al die mensen, trams op straat: ik begreep er niets van.’
Als Osvaldo in Nederland aankomt, wordt hij opgehaald door zijn moeder en haar nieuwe man. Het eerste wat Osvaldo in Nederland denkt is: wanneer mag ik weer terug? Maar over terugkeren wordt nooit gesproken. Wel vertelt Deolinda haar zoon: ‘Dit is jouw land niet, dus gedraag je. Pas je aan.’ Zijn moeder woont in de Davidsstraat in Rotterdam-West, het gebied met – op Lissabon na – de grootste Kaapverdiaanse gemeenschap van Europa. De Davidsstraat ligt niet ver van het Heemraadsplein, dat door Kaapverdianen ‘het plein van de armoedzaaiers’ is gedoopt. Op het Heemraadsplein ontmoetten pasaangekomen zeelieden elkaar om gezamenlijk naar het arbeidsbureau te gaan.
Osvaldo doet de lts. Zoals veel Kaapverdianen komt hij in de scheepvaart terecht. Hij werkt bij Wilton Feyenoord, op een scheepswerf in Schiedam. In de avonduren volgt hij de opleiding mbo-werktuigbouwkunde.
Zoals Nederlanders bij een eerste ontmoeting vragen: ‘Wat doet je vader?’ zeggen Kaapverdianen: ‘Quem é bu familia?’, wie is je familie? Het vaststellen van de familiebanden is voor Kaapverdianen net zo belangrijk als het inschatten van iemands maatschappelijke status voor Hollanders. Kort na hun eerste ontmoeting, op 31 oktober 1996, vraagt Chantal aan Osvaldo: ‘Wat ben jij?’ Osvaldo zegt: ‘Cabo.’ Chantal verstaat: ‘Cowboy.’ Chantal: ‘Dat had ik weer. Ik wist helemaal niet wat een cabo was. Ik had nog nooit van Kaapverdianen gehoord.’
Chantal: ‘Onze interesse in elkaar is groter dan de competitie over wie het meest weet.’
Osvaldo: ‘Als ik op feestjes van haar vrienden kom, vragen ze al gauw: “Wat doe je?” Waar ik vandaan kom, dat is niet belangrijk.’
Chantal: ‘Nederlanders denken: mijn kind heeft de middelbare school afgemaakt; wat gaat ze vervolgens doen? Kaapverdianen gaan dan werken.’
Osvaldo: ‘Ze zijn gauw tevreden. Carrière maken is minder belangrijk. Ze denken al snel dat ze er zijn.’
Chantal: ‘Zeker in het artsenwereldje wordt me vaak gevraagd: “Wat heeft jouw vriend gedaan?” Ik ben er heel trots op dat hij naast een fulltime baan een avondopleiding heeft afgerond. Hij is service engineer, reist voor zijn werk de hele wereld over. Maar sommige mensen haken al af als ik “avond-mts” zeg.’
Na bijna een jaar op en neer treinen betrekt Chantal een studentenhuis in Rotterdam. Ze stort zich nooit volledig in het studentenleven. De overtocht naar ‘de grote stad’ is wat haar betreft voorlopig avontuurlijk genoeg. Wat ze wel doet: op donderdagavond, studentenavond, naar discotheek Nighttown in Rotterdam-West. Daar wordt ze aangesproken door een man die zegt: ‘Mijn neef vindt je leuk.’ Chantal antwoordt: ‘Als-ie dat zelf niet durft te zeggen, hoef ik ook niet met hem te praten.’ Osvaldo weet van niks. Hij was net een drankje halen. Even eerder had hij een meisje gezien, met grote blauwe ogen en blonde haren. Ze kon nog dansen ook. Heel anders dan die andere Hollandse vrouwen, met die stijve heupen. Osvaldo dacht: wat een lekker wijf. Aan het eind van de avond vraagt Osvaldo om Chantals nummer. Het is de eerste keer dat ze haar echte, in plaats van een ter plekke verzonnen, telefoonnummer aan een man geeft. Een dag later belt Osvaldo al. Twee weken later gaan ze naar de film. Tot op de dag van vandaag weten ze niet meer welke dat was. Het klikt zo dat ze de hele voorstelling lang doorgaan met kletsen.
Chantal: ‘Als mijn broertje vroeger naar een verjaardag ging, deed hij
hooguit een schoon shirt aan.’
Osvaldo: ‘Wij kleden ons graag leuk aan.’
Chantal: ‘In het begin vroeg ik me af: is die gozer homo, ofzo? Hij was langer dan ik bezig om zich aan te kleden. Nu ben ik er blij mee. Vriendinnen moeten soms tegen hun vriend zeggen: “We gaan naar een bruiloft, dus dit keer niet je spijkerbroek.” Dat zou voor Osvaldo onbestaanbaar zijn, gelukkig.’
Osvaldo: ‘Chantal is in alles heel netjes. Dat is een pluspunt. Soms is het ook vervelend.’
Chantal: ‘Osvaldo laat dingen liever van het laatste moment afhangen. Maar met veel mensen moet je nu eenmaal ruim van tevoren afspreken.’
Osvaldo: ‘Het woord “orde” vind ik heel Nederlands. Chantal is ordentelijk, vooral met haar administratie.’
Chantal: ‘Hij gooit post in de hoek, tot er een aanmaning komt.’
Osvaldo: ‘Dan raakt zij helemaal in paniek. Het gaat toch niet om leven of dood? Financieel begrijpen we elkaar niet helemaal.’
Chantal: ‘Hij geeft zijn salaris in gedachten al honderd keer uit. Als ik iets wil kopen, dan spaar ik eerst.’
Osvaldo: ‘Kaapverdianen zien geld als iets wat komt en gaat. Je moet vooral zorgen dat je geniet. Nederlanders hebben potjes. Waarom moet je potjes hebben? Of waarom moet je sparen als je iets ook zonder sparen al kunt betalen? Die logica begrijp ik niet.’
Als Chantal Loose ergens mee zit, gaat ze dansen. Dat was vroeger al zo. Om vrolijk te worden, draaide Chantal Madonna.
De grootste luxe die Osvaldo van vroeger kent: de platenspeler, inclusief plaat van Boney M, uit Nederland. Meegenomen door een oom, die als zeeman werkte. En soms werd de platenspeler uitgeleend, aan echt goede vrienden, altijd ging er dan een familielid mee om te zorgen dat er respectvol met het apparaat werd omgegaan.
Het is Nederland, specifieker: Rotterdam, waar de eerste Kaapverdiaanse langspeelplaat wordt opgenomen. De band Voz die Cabo Ver-de brengt in 1967 ‘Nha Terra’ (‘Mijn land’) uit. Kaapverdiaanse muziek vertoont verwantschap met de oer-Hollandse smartlap. Beiden zijn zwanger van het verlangen. In Kaapverdië heet de smartlap saudade, letterlijk: heimwee. De liedjes gaan over ‘Caboverdianidade’, het Kaapverdiaans zijn, en reppen van ‘terugkeren’, ‘emigreren’, zelfs van ‘Holanda’ en ‘Juliane’ – de koningin van de Kaapverdianen overzee.
Osvaldo zegt: ‘Het is belangrijk dat muziek een vorm van troost biedt. Soms weet ik niet wat er eerder is: de muziek of de herinnering. Snap je?’
Chantal: ‘We hebben meerdere keren overwogen ermee op te houden. Soms had ik het gevoel dat hij niet honderd procent voor mij koos.’
Osvaldo: ‘Ik geloof niet in trouwen. In Kaapverdië trouw je uit liefde, Nederlanders trouwen ze met het wetboek. Het is “makkelijk” voor de kinderen, “praktisch” met het huis.’
Chantal: ‘Mijn ouders trouwden voordat ze mij kregen. Mijn meisjesdroom was een mooie witte jurk, een mooie dag, en dan een kindje. Zo ging het bij vriendinnen ook.’
Osvaldo: ‘Daar heb je het al: Nederlanders trouwen omdat het zo hoort.’
Chantal: ‘Misschien heb je ook niet zo’n goed voorbeeld. Jouw moeder is drie keer getrouwd.’
Osvaldo: ‘Dat kan.’
Chantal: ‘Toen ik na jaren studeren eindelijk mijn eerste salaris kreeg, vroeg hij: “Zullen we een huis kopen?” Ik schrok ervan.’
Osvaldo: ‘Je zei gelijk nee, het was niet eens bespreekbaar.’
Chantal: ‘Mijn ouders hebben hun hele leven gehuurd, ik vond kopen een grote stap. Het voelde verstikkend.’
In 2005 gaat Osvaldo voor de tweede keer terug naar zijn vaderland. Chantal gaat mee. ‘Osvaldo zei altijd: Kaapverdië is geen Afrika. Maar toen ik daar kwam, dacht ik: dit is toch echt Afrika.’
Osvaldo: ‘Met Afrika bedoel ik: hutjes en kinderen met vliegen om hun hoofd. Dat heb ik in Kaapverdië nog nooit gezien. Hoe gammel het huis ook is, ze hebben altijd elektriciteit.’
Ineens staat Chantal in de ansichtkaart die ze uit Osvaldo’s verhalen kent. Op de berg, waar hij vroeger met zijn ezeltje overheen liep. En ineens krijgt ze antwoorden op de vragen die ze hem al meerdere malen stelde. Hoe het was toen zijn moeder ineens vertrok, en hij achter bleef. Hoe hij zich voelde, als hij aan Kaapverdië dacht. Chantal: ‘Het leek altijd alsof het hem weinig deed. Totdat we daar kwamen. Ik leerde hem op een andere manier, veel opener en emotioneler, kennen. Het heeft onze relatie sterk gemaakt.’
Terug in Nederland besluit Chantal de taal van Osvaldo’s familie te leren. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het Kaapverdiaans is geen geschreven taal. Officieel is het abn van de Kaapverdianen Portugees. Officieus spreekt men Creolo, Creools, elk eiland in een ander dialect, soms vermengd met uit Nederland opgepikte woorden als ‘afspraak’ en ‘bestellen’ (bestelá) die onderdeel van de lapjestaal zijn geworden. Osvaldo: ‘Ik kom van Santo Antão, ik kan iemand van het eiland Santiago amper verstaan. Het is zoals Friezen moeite hebben met Limburgers. Maar dan een tikkie erger.’
Osvaldo: ‘Tegen Kaapverdianen die over Nederland klagen zeg ik: “Dan ga je toch lekker terug?” Want wat is er dan zoveel beter in Kaapverdië? Niet voor niets wil tachtig procent van de mensen daar het liefst vertrekken.’
Chantal: ‘Osvaldo ergert zich er ook aan als hij allochtonen ziet die zich niet aanpassen.’
Osvaldo: ‘Ik ben zelf ook allochtoon, dus vind ik dat ik mijn mond moet houden. Maar ik denk: binnenshuis iedereen zijn eigen cultuur, buitenshuis pas je je aan aan het land waar je woont.’
Chantal: ‘Met Ayaan had je niks.’
Osvaldo: ‘Ik heb meer respect voor Nebahat Albayrak dan voor Ayaan. Ayaan hing de vuile was buiten. Kom nou eens met wat positiefs!’
Haar co-schappen doet Chantal deels in Kaapstad. Ze woont in bij een gekleurd gezin. Als die op een dag in haar tas snuffelen en een foto van Osvaldo vinden, ontbrandt er een heftig cultureel confl ict. De familie, maar ook de artsen in het ziekenhuis begrijpen niet dat zij, een gestudeerde vrouw, kan kiezen voor ‘een zwarte vent’. Chantal zegt: ‘Het gaat mij niet om de kleur, maar om de persoon.’ De Zuid-Afrikanen kijken haar aan alsof ze gek is.
In Nederland loopt Chantal stage op de oncologische afdeling van het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis. Ze is in de leeftijd dat ze zelf graag kinderen wil en ‘kan er ineens niet meer tegen’. Ze werkt tachtig uur per week en eigenlijk wil ze ook haar privéleven terug. Ze geeft haar droom om kinderarts te worden op, en kiest voor huisartsgeneeskunde. Oktober 2007 krijgen Chantal en Osvaldo hun eerste kindje, dochter Sanne. Chantal zegt: ‘Nu heb ik het leven dat ik altijd wilde. Een plezierige baan met normale werktijden, een koophuis, een gezinsleven.’
Als Sanne buikkrampjes krijgt, vraagt Osvaldo’s familie of ze Sanne’s navelstreng wel heeft bewaard. Want: weggooien veroorzaakt buikkramp. Bijgeloof is van oudsher een hot item in de Kaapverdiaanse cultuur. Als Chantal haar tas op de vloer achter laat, vindt ze hem terug op een stoel of de kast. Wie zijn tas op de grond zet, raakt vroeg of laat zijn geld kwijt.
Chantal en Osvaldo vragen zich af: wat is dat nou precies, het multiculturele drama? En waarom gaat het altijd over problemen? Is hun dochter Sanne niet het levende bewijs van geslaagde intermenselijke integratie?
Chantal: ‘Passie? Je wilt weten of er nog passie is? Je bedoelt: of ik niet steeds zeg dat ik hoofdpijn heb?’
Osvaldo: ‘Er is passie genoeg.’
Chantal: ‘We zijn elkaar altijd lichamelijk heel aantrekkelijk blijven vinden.’
Osvaldo, lachend: ‘We doen het nog steeds wel eens op het aanrecht!’
‘Terra Cretcheu’ van Boy Gé Mendes is het favoriete Kaapverdiaanse nummer van Osvaldo, dat zijn gevoelens van heimwee vertaalt:
Terra cretcheu, terra mãe
Paraiso d’amante fêliz
Morna canta, ondas tchora
Ô mãe, ô mar azul
Si ainda ka tem tchuva
Jam cumê, jam bibê Jam consola nha dor Es’ nha vida tem ducur Tem amor, tem calor Nha flecidade ê fl ôr
Geliefde land, moederland Paradijs van het geliefde geluk Morna wordt gezonden, de vloed huilt O moeder, o blauwe zee Als er nu nog geen regen is Ik heb gegeten, ik heb gedronken Ik heb mijn pijn getroost Mijn leven heeft zoetigheid Heeft liefde, heeft warmte Mijn geluk en bloemen
Antoinnette Scheulderman (1975) maakt interviews voor onder meer Nieuwe Revu, La Vie en Rose, VARA TV Magazine en JAN. Daarbij verschijnt ze maandelijks als ‘mediadeskundige’
in het kro-ontbijtprogramma Goedemorgen Nederland.