Mirjam uit Nederland en Alfred uit Benin
LISETTE THOOFT
ij is vodoun-priester, zij doet aan yoga en
feng shui. Hij speelt Afrikaanse muziek, zij doet de afspraken en
de boekhouding. Integratie vinden ze een fantasie, want een
Afrikaan zal nooit een Europeaan worden. Maar dit hebben ze
geleerd: je komt veel verder door elkaar te helpen dan door
tegenover elkaar te blijven staan.
Mirjam Koenen (Reek, Noord-Brabant,1965) deed
havo en kwam daarna in de gezondheidszorg terecht. In Nijmegen
zette ze Jambo Afrika op, een impresariaat voor Afrikaanse
concerten en cursussen. Alfred Quenum (Cotonou, Benin, 1968) is
musicus: hij zingt, drumt, speelt saxofoon en diverse andere
instrumenten. Zijn vader en grootvader waren kossilaté,
vodounpriester, wat een overerfbare titel is. Alfreds moeder,
katholiek, wilde aanvankelijk niet dat haar zoon kossilaté werd.
Maar op verzoek van de gemeenschap gebeurde dat toch, toen Alfred
twaalf was. Hij onderging verschillende inwijdingen, leerde werken
met de vodoun-kruiden en -orakels, en het uitvoeren van rituelen.
Sinds hij in Nederland woont, neemt een neef van hem in Benin zijn
priesterschap waar. Vodoun is de duizenden jaren oude religie van
West-Afrika. Vo betekent respect en doun natuur, niet alleen de
zichtbare natuur maar ook de wereld van de goden en de gestorven
voorouders. Sinds het jaar 2000 zijn Mirjam en Alfred samen. In
2004 werd hun zoontje Ogundé geboren.
alverwege de straat is zijn volle, donkere
Afrikaanse stem al te horen: Alfred Quenum laat net een vriend
binnen, Saïd. Alfred is een grote, imposante man, diepzwart van
huid. Aan de wanden van de huiskamer hangen Afrikaanse prenten. In
een hoek staat een Boeddhabeeld.
Mirjam trekt haar voeten onder zich op de bank.
Ze praat luid – dat leer je kennelijk vanzelf met zo’n man in huis.
Ze kan accentloos Nederlands spreken, maar als ze zich ontspant,
komt het eruit met een stevig Brabants accent. Alfred geeft het
liefst antwoord in het Frans. Er wordt veel gelachen tijdens het
interview. Zoontje Ogundé is vanmiddag op de crèche.
Hoe hebben ze elkaar ontmoet?
‘Zeven jaar geleden was ik op tournee met mijn groep in Holland,’ begint Alfred. ‘We speelden in Berg en Dal, in het Afrika-museum. Ik woonde nog in Benin.’
‘Het was een zondagmiddag,’ zegt Mirjam. ‘Ik was er met een vriendin. Ik kocht een cd van hem bij een kraampje en daar stopte hij zijn visitekaartje in. Ik zei tegen mijn vriendin: “Wat een rare kerel…” Ik vond het wel een mooie man, maar ook raar, ik dacht: dat doet hij natuurlijk bij iedere vrouw...’
‘Dat was niet zo. Alleen bij haar.’
‘Ik had dus die cd gekocht en daar stond een nummer op, een saxofoonsolo, dat vond ik zo mooi, dat speelde ik telkens weer. Daarna gaven ze nog een laatste optreden in Tilburg voor ze teruggingen en daar ben ik toen met een tante van mij naartoe gegaan. Het optreden was afgelopen en ik zat met mijn tante te praten, en daar kwam Alfred naar me toe. Hij vroeg of ik naar een afscheidsfeestje wilde komen dat ze het volgende weekend gaven. Dat vond ik wel leuk.’
Waarom Mirjam?
‘Moeilijke vraag.’
‘Het was mijn schoonheid…’
‘Hou toch op! Ik had veel vrouwen gezien natuurlijk op die tournee. Maar zij had iets, ik weet niet wat. Ik was verlegen. Twee jaar eerder was ik van mijn ex gescheiden en dat waren twee moeilijke jaren geweest. Ik moest helemaal opnieuw beginnen. Was ook mijn zaak kwijtgeraakt, een restaurant. Ik hield me alleen met muziek bezig en was veel op tournee. Maar toen zag ik haar zitten en ik dacht: ik moet iets doen, want misschien is dit wel de kans van mijn leven. Toen ik zag dat zij een cd ging kopen, zei ik snel tegen onze man achter het kraampje: “Ik doe deze klant wel.” Nou, zij kwam eraan en in heel slecht Frans vroeg ze om de cd… Ik zei: “Natuurlijk, alstublieft,” en ik schreef mijn handtekening en mijn telefoonnummer erop. Zonder hoop. Maar toen ik haar op het laatste concert weer zag, ben ik naar haar toe gegaan en heb haar uitgenodigd voor dat afscheidsfeest. Ze kwam, het was leuk, en zo is het gegaan.’
Het was dus liefde op het eerste gezicht?
‘Misschien niet direct liefde,’ zegt Mirjam, ‘maar wel iets. Het ging zo. Bij dat afscheidsfeest zei hij tegen me: “Kom eens mee, ik heb een verrassing voor je.” Ik kwam mee naar de kamer waar hij logeerde, ik kreeg een stoel en hij speelde een saxofoonserenade voor me. En toen zei hij: “Ik ken je niet, maar ik hoop dat jij de moeder wordt van mijn kinderen.” In al mijn vorige relaties was het altijd totaal anders geweest – als het woord toekomst viel, was de liefde weg. Dus dit vond ik heel bijzonder. Ik dacht: of het is een superoverdreven verleidingstruc, of er zit iets in. Niet dat ik zo bezig was met moeder worden of zo, eigenlijk helemaal niet, maar ik vond het bijzonder. Nou dus toen is hij naar Benin teruggegaan, in september. We onderhielden mailcontact en in januari heb ik hem uitgenodigd om met een toeristenvisum te komen. Dat visum is in drie jaar tijd acht keer afgewezen. Alle aanvragen in Benin worden standaard afgewezen, maar vijf procent wordt gehonoreerd. Dus toen ben ik acht keer in Benin geweest, want iedere keer als hij niet kon komen, ging ik daar naartoe. Twee keer per jaar, gemiddeld. Op een gegeven moment werd het visum wel toegewezen en is hij hier drie maanden geweest. Daarna ben ik nog een keer drie maanden in Benin geweest en toen kenden we elkaar wel voldoende om een defi nitieve verblijfsvergunning voor hem aan te vragen. Na een halfjaar was dat rond. Het ging vrij probleemloos. We zijn in Benin getrouwd, in 2002, en in mei 2003 is Alfred hier gekomen met een verblijfsvergunning.’
‘Het begin was moeilijk, heel moeilijk. Ik had nog geen werkvergunning. Het heeft zeven maanden geduurd tot ik mijn sofi nummer kreeg. Ik hing thuis rond, keek televisie en had verder niet veel te doen. Ik had al mijn vrienden en collega-musici in Benin achtergelaten. Het was mijn eigen keuze. Maar dat niet kunnen werken was moeilijk. Geen concerten, geen oefensessies. Toen ik mijn sofinummer had, werd alles anders. We zijn toen samen verder gegaan met het bedrijfje Jambo Afrika en dat gaat nu zo goed dat we ervan kunnen leven. Het heeft veel offers gekost, we hebben dag en nacht gewerkt. Maar het is gelukt. Er zijn nu twaalf freelancers die met ons werken. Ik had in het begin nog niet veel vrienden hier en ik heb tegen Mirjam gezegd: “Ik heb een studio nodig. Dan kan ik daar overdag bezig zijn met mijn muziek.” Uiteindelijk is dat ook gelukt, die studio heb ik.’
‘En nu heb je ook vrienden! Dus die studio kan wel weer weg.’
‘Nee, nee, dat kan niet. Ik heb nog niet veel vrienden. Saïd die daar zit, is een vriend van me, hij is Marokkaan. En ik heb nog een Italiaanse vriend, Ricardo.’
Hoe denken ze over integratie?
‘We vinden allebei dat het belangrijk is om de taal van het land waar je woont te kunnen spreken, anders kun je je niet onafhankelijk maken,’ zegt Mirjam. ‘Natuurlijk wordt een Afrikaan in Europa op den duur wat Europeser, je wordt besmet door je omgeving. Maar verder vind ik dat hele integratiegebeuren een fantasie. Je kunt niet verwachten dat een Afrikaan ooit een Europeaan wordt. Een hond is een hond en een kat is een kat; een hond kan nooit een kat worden en vice versa. Als je probeert iemand anders te zijn dan jezelf, verlies je een stuk van jezelf, van je identiteit. Dat kun je van niemand vragen.’
Was het wennen extra moeilijk omdat Alfred afhankelijk was van Mirjam?
‘Ja, maar wij hebben er samen voor gekozen om dat bedrijfje te leiden en bovendien werd ik direct zwanger. Dus ik ben net zo afhankelijk van hem als hij van mij.’
‘Het was ook moeilijk doordat we zo weinig geld hadden. Als je op een minimum moet leven, legt dat een druk op je relatie. In Afrika was ik een beetje verwend geraakt, ik had alles, mooie kleren, ik ging veel uit… Ik had een restaurant en ik was vaak op tournee. Maar ik had in Benin een cd uitgebracht met teksten die mij in politieke moeilijkheden brachten, daardoor ben ik mijn restaurant kwijtgeraakt. Dat hebben ze gesloten. Dus ik was wel veel kwijt. Ik moest erg wennen aan het nieuwe leven hier. Gelukkig was Mirjam er. Als ik het al te heet kreeg in mijn hoofd, kon ik met haar praten en dan ging het weer. Verder maken we natuurlijk ook veel ruzie, haha. Maar ook die ruzies zijn snel over.’
Waarover maken ze ruzie?
‘Bijvoorbeeld: zij zegt dat ze de keuken gaat schoonmaken en ik zeg: “Nee, laat maar, ik doe het wel.” Zij gaat weg en er gebeurt iets waardoor ik het nog even niet doe. Dan komt ze terug en wordt boos: “Je hebt de keuken niet schoongemaakt!” Overdreven, als je het mij vraagt. Dan rekent ze ergens op en ik weet niet dat zij erop rekent.’
‘Het zijn altijd praktische dingen. Alfred vindt dat je het huishouden moet doen als je er zin in hebt. Maar de dingen wachten niet tot je er zin in hebt, die moeten gewoon gedaan worden. Dus daar maken we dan ruzie over. In de loop van de jaren hebben we geloof ik al tien verschillende huishoudverdeelsystemen bedacht. Maar geen van die systemen heeft goed gewerkt. Het laatste systeem is dat we een vrouw hebben die voor ons komt schoonmaken. Dat werkt, haha.’
‘Maar ze komt maar een keer per week. Dus de rest van de week moeten we het toch samen doen. Het allernieuwste systeem is dat Mirjam het huis boven doet en ik beneden.’
‘Hij heeft zo zijn eigen methode. Als ik het hier beneden schoonmaak, doe ik er twee uur over. Hij een kwartier. Ik ga altijd eerst stofzuigen, dan dweilen. Hij neemt de bezem en bezemt een beetje, en daarna doet hij een natte lap op de bezem en klaar.’
‘Wacht even. Ik vind stofzuigen energieverspilling. Slecht voor het milieu. Daarom neem ik de bezem. En daarna doe ik het met de vloerzip. Dat gaat heel goed. Maar we zijn gewoon anders. Als ik iets doe, doe ik eerst A, daarna B en dan door tot Z. Mirjam wil altijd alles tegelijk doen. Ik vind: als je ergens aan begint, moet je het ook afmaken. Mirjam begint aan de vloer en ziet dan dat de kast ook vies is en gaat de kast doen. Dan ziet ze in de kast iets en begint daaraan. Enzovoort.’
Vriend Saïd, die er al die tijd bij is blijven zitten, bemoeit zich met het gesprek: ‘Het ligt toch aan de cultuur. In Marokko doen we het ook heel anders dan hier. Met water en zeep. Niet met de stofzuiger. Maar het zijn de vrouwen die het doen, daar. In Marokko doe ik nooit iets in huis. Hier moet ik ineens de helft van het huishouden doen, omdat mijn vrouw werkt.’
‘Bij ons in Benin doen de vrouwen ook al het werk in huis. Maar ik ben niet op de traditionele manier van mijn land opgevoed. Dat is het geluk van Mirjam. Mijn familie leefde al een beetje Europees. Ik ben flexibel. Ik sluit compromissen. Zij is gewoon anders. Als ik moe ben na een optreden kan ik me afsluiten voor wat er om me heen gebeurt. Het maakt me niet uit. Als Mirjam na een dag op het kantoor moe thuiskomt, is ze geïrriteerd door wat ze ziet. En dan wordt ze irritant. Natuurlijk ligt er rommel als je de hele dag een kind van drie over de vloer hebt. Kinderen maken nou eenmaal rommel.’
‘Maar jij hebt makkelijk praten. Sinds een jaar zorgt Alfred één dag in de week voor Ogundé. Sinds een halfjaar legt hij hem ook elke avond in bed. De rest komt op mij neer. Ik heb hem dus veel langer, en daardoor word je ook sneller geïrriteerd. Toen ik zwanger was, hebben we afgesproken dat we de baby samen zouden doen. Net als het poetsen, weet je wel. Voor mij betekende dat: alles samen doen, om de beurt in bad doen, naar bed, samen die tijd invullen. Voor hem betekende samen: de eerste twee en een half jaar zijn voor de moeder, want dat zijn de zorgtaken, en zo gauw als het kind opvoedkundige richtlijnen moet hebben, zo gauw als hij begint te babbelen en op het spoor gezet moet worden, dan komt de vader erbij. Zo hadden wij totaal verschillende verwachtingen. Toen Ogundé een jaar was, had ik zoiets van: hallo, dit is niet samen! Ik deed tachtig procent, Alfred twintig, of zoiets. Nu zijn we weer verder en ik zie dat hij zijn stuk daarin steeds meer opneemt, en dat is prima. Maar we hadden daar dus totaal andere ideeën over. Ik dacht: ja ho, ik heb net zoveel behoefte aan vrije tijd en rust als jij. Er is wel een cultuurverschil. Bij hun in Afrika is de eerste twee jaar borstvoeding heel belangrijk, dus twee jaar lang zitten die kinderen op de rug van de moeder en als ze gevoed moeten worden gaan ze hup, naar voren. Die vaders hebben de eerste twee jaar niets met de kinderen te maken. De vrouwen willen dat ook niet, het is hun baby. Dus het is logisch dat Alfred dacht: als hij kan lopen, begint mijn aandeel. Dat zijn heel verschillende verwachtingspatronen geweest en het eerste jaar hebben we daar wel mee gestoeid. De laatste tijd is Alfred veel meer met hem bezig, ook corrigerend. En dat is fi jn.’
‘Ik vind het interessant om met mijn zoon bezig te zijn. Ik zie dat hij grenzen nodig heeft en die geef ik hem. Het is waar dat in mijn cultuur baby’s bij de moeder horen. Wat kun je er als man mee doen?’
‘In bad doen! Verschonen! In bed leggen! Eten geven!’
‘In Afrika is het zo dat een zoon een voorbeeld neemt aan zijn vader; de dochter aan haar moeder. Mijn vader stierf toen ik twee maanden oud was. Dus het was mijn moeder die alles deed. Dat was niet makkelijk voor haar, ze moest af en toe zo hard zijn als een militair. Als een man. Omdat jongens niet altijd de autoriteit van een moeder respecteren. Ze moest stevig optreden. Mirjam mag zich gelukkig prijzen dat ik dat heb meegemaakt.’
Maakt het wat uit dat hij kossilaté is, vodoun-priester?
‘Dat is een positieve invloed. Want de opleiding die ik heb gekregen tot kossilaté ging vooral over communicatie. Je moet als priester met iedereen kunnen communiceren, met dieven, misdadigers… Daar heb ik plezier van gehad bij het aanpassen hier. Maar laatst heb ik iets gehoord wat nieuw voor me was.’
‘Afgelopen weekend hadden we een gesprek over dominantie. En Alfred vroeg: “Ben ik dominant?” Ik zei “Ja.” Hij, totaal verbaasd: “Ik?” Ik zei: “Ja, jij laat makkelijk mensen iets voor je doen. Het zit in je houding; je bent gewend om opdrachten te geven, wat het dan ook is.” Dingen die in mij niet zouden opkomen. Boodschappen meebrengen, dingen doen. Ik geloof dat het ook iets Afrikaans is. Als we op tournee zijn en ik ga naar de supermarkt om spullen voor de lunch te kopen, roept de een: “Neem paracetamol voor me mee,” en de ander: “Neem een pakje Marlboro voor me mee.” Het is een systeem waarin iedereen gebruikmaakt van elkaar. Je moet dan wel alert blijven dat je je grenzen bewaakt en niet gebruikt wordt. We hadden een vriend die hier elke dag kwam, drie jaar lang, hij at hier, sliep hier. En hij deed heel veel voor Alfred. Maar van de ene op de andere dag is hij weggebleven. We hebben gevraagd waarom en na een paar maanden heeft hij dat verteld: het was niet goed voor hem. Hij kon zich niet genoeg concentreren op zijn eigen leven. Ik begreep dat wel, want hij was helemaal in dienst van Alfred. “Ga even naar Groningen een microfoon ophalen,” “Breng even die speakers naar Den Haag,” enzovoorts. Hij kon zijn grenzen niet bewaken. En op een dag was hij er moe van en heeft hij de vriendschap verbroken.’
‘Ik ben misschien dominant… maar Mirjam is toch echt de baas hier.’
‘Haha… Ik heb geleerd dat je meer bereikt door complimenten te geven dan met kritiek. In de jaren dat we samen zijn, hebben we geleerd dat je verder komt door elkaar te helpen dan als je telkens maar tegen elkaar bent. Dat maakt het makkelijker. We zijn natuurlijk ook niet meer zo heel jong. Ons werk samen in het bedrijf gaat goed omdat we totaal ander werk doen, ik maak de afspraken en doe de boekhouding en hij speelt. Hij kan die administratie niet en ik kan geen concerten geven, dus we hebben elkaar nodig. Dat maakt onze relatie sterker. Als we ook maar één minuut samen aan een computer zitten, hebben we al ruzie.’
Mirjam heeft lang Afrikaanse dansles gegeven. ‘Nu doe ik dat niet meer. De mensen zien liever een gespierde rastameneer van twintig dan mij. Ik ben yoga gaan doen als alternatief voor Afrikaanse dans.
Het effect is vergelijkbaar. Het lijkt totaal tegenovergesteld: de dans gaat om uiterlijke vorm en presentatie en in yoga gaat het om de innerlijke beleving. Maar het effect op mijn lichaam en geest is hetzelfde.’
Hoe staan ze tegenover elkaars religie?
‘We hebben onze eigen ideeën maar we hebben er geen discussies over. Ik heb wel moeten wennen aan bepaalde overtuigingen. Als hij het had over heksen of zeemeerminnen, probeerde ik vroeger, toen we elkaar nog niet zo lang kenden, wel eens om hem ervan te overtuigen dat die allemaal niet bestaan. Maar dat doe ik niet meer. Ik denk nu: ach, misschien is het wel zo. Misschien niet. Ik ben zelf nergens lid van maar wat mij het meest aanspreekt, is het boeddhisme. Dat ligt me het meest na aan het hart. Daarom doe ik ook aan yoga. Daarmee bereik je je innerlijk, door je te concentreren op je lichaam. Ik houd niet van religies die angst gebruiken om mensen te dirigeren. Of het nu vodoun is of islam of christendom.’
‘Elke religie heeft een goede kant en een slechte kant, ook vodoun. Maar mensen kijken graag naar de slechte kant. Laatst was er een programma op de televisie over vodoun: dat ging helemaal over magie. Maar echte vodoun is geen magie. Het is eerder een wetenschap. De vodoun kan er niets aan doen dat sommige mensen het vervuilen en er iets anders van maken. Angst aanjagen gebeurt alleen met een goede reden. Een boom die belangrijk is voor bepaalde rituelen moet je beschermen. Mensen zijn destructief, dus dan zeg je: “Als je die boom omkapt, sterf je.” Zo maak je die boom heilig. Dan gebruik je angst, maar je doet het om een goede reden. Angst beschermt het heilige. Het is niet slecht. Niet goed, maar ook niet slecht.’
‘Het getuigt van weinig vertrouwen in de mensen.’
‘Je moet mensen ook niet honderd procent vertrouwen. Je moet kinderen toch ook leren dat ze geen dingen mogen breken. En als je een kind een sinaasappel geeft, dan kun je beter zeggen: eet de pitten niet op, anders groeit er een boom uit je hoofd. Een beetje angst werkt wel. In vodoun heb je veel macht. Het is spiritueel, maar ook heel wetenschappelijk. Welke planten je moet gebruiken om bepaalde ziekten te genezen, dat is allemaal een kwestie van ervaring en onderzoek. Zelfs de manier om regen op te wekken is gebaseerd op wetenschap. Maar mensen maken er theater van.’
‘In alle religies zit toch een hoop theater. Ook die kostuums enzo. Dat is gewoon om indruk te maken op de mensen.’
‘Het is mijn cultuur. Mirjam lachte er weleens om en soms was ik het ermee eens, dan was het onzin wat we zagen, maar soms zei ik: ‘“Hier moet je niet om lachen, dit is serieus.”’
‘Alfred lacht mij uit als ik hier feng shui toepas. Van mij mag iedereen geloven wat hij wil. In het begin toen ik in Benin kwam, dacht ik dat alles bijgeloof was. Wat je wilt geloven, is waar. In de loop van de jaren, toen ik er meer van zag, ben ik gaan denken: er zijn echt wel dingen die niet te verklaren zijn. Ik besefte ook dat het wel heel arrogant van mij is om te denken dat ik het beter weet dan een heel continent vol mensen. Dat die allemaal niet het onderscheid zouden kunnen maken tussen waarheid en schijn. Dus ik ben er wel veel genuanceerder over gaan denken. Aan de ene kant vind ik het heel fascinerend en zie ik dat er ook dingen in zitten die je bijvoorbeeld bij ayurveda ook tegenkomt, er zijn veel overeenkomsten. Maar als er dan weer iemand bloed uit zo’n halfdode geit ligt te drinken, denk ik: gatverdamme, daar wil ik niets mee te maken hebben. Dat is de negatieve of de magische kant ervan.’
‘Ik geloof dat er iets goeds is in elke religie en ik ben alleen geïnteresseerd in de goede kant. In vodoun is het heel belangrijk de religie van anderen te respecteren. In mijn familie zijn er moslims, christenen en vodoun-aanhangers. In mijn land krijgt elk kind dat geboren wordt, drie namen: een christelijke, een islamitische en een Afrikaanse. Als het groot is, kan het zelf zijn religie kiezen. Mensen zijn multireligieus in Afrika.’
‘De kern is toch overal hetzelfde… Universele liefde.’
‘Ja, je naaste liefhebben zoals jezelf. De rest is folklore.’
Lisette Thooft (Den Haag, 1953) is freelance journalist voor onder meer Happinez, publicist en redacteur van het tijdschrift VolZin, opinieblad voor geloof en samenleving.
Ze werkt aan een proefschrift getiteld Dragons, Robots and the Evolution of Altruism. Ze schreef onder meer Alchemie van de liefde (mei 2008) en Jezus & Maria Magdalena (2006).
Hoe hebben ze elkaar ontmoet?
‘Zeven jaar geleden was ik op tournee met mijn groep in Holland,’ begint Alfred. ‘We speelden in Berg en Dal, in het Afrika-museum. Ik woonde nog in Benin.’
‘Het was een zondagmiddag,’ zegt Mirjam. ‘Ik was er met een vriendin. Ik kocht een cd van hem bij een kraampje en daar stopte hij zijn visitekaartje in. Ik zei tegen mijn vriendin: “Wat een rare kerel…” Ik vond het wel een mooie man, maar ook raar, ik dacht: dat doet hij natuurlijk bij iedere vrouw...’
‘Dat was niet zo. Alleen bij haar.’
‘Ik had dus die cd gekocht en daar stond een nummer op, een saxofoonsolo, dat vond ik zo mooi, dat speelde ik telkens weer. Daarna gaven ze nog een laatste optreden in Tilburg voor ze teruggingen en daar ben ik toen met een tante van mij naartoe gegaan. Het optreden was afgelopen en ik zat met mijn tante te praten, en daar kwam Alfred naar me toe. Hij vroeg of ik naar een afscheidsfeestje wilde komen dat ze het volgende weekend gaven. Dat vond ik wel leuk.’
Waarom Mirjam?
‘Moeilijke vraag.’
‘Het was mijn schoonheid…’
‘Hou toch op! Ik had veel vrouwen gezien natuurlijk op die tournee. Maar zij had iets, ik weet niet wat. Ik was verlegen. Twee jaar eerder was ik van mijn ex gescheiden en dat waren twee moeilijke jaren geweest. Ik moest helemaal opnieuw beginnen. Was ook mijn zaak kwijtgeraakt, een restaurant. Ik hield me alleen met muziek bezig en was veel op tournee. Maar toen zag ik haar zitten en ik dacht: ik moet iets doen, want misschien is dit wel de kans van mijn leven. Toen ik zag dat zij een cd ging kopen, zei ik snel tegen onze man achter het kraampje: “Ik doe deze klant wel.” Nou, zij kwam eraan en in heel slecht Frans vroeg ze om de cd… Ik zei: “Natuurlijk, alstublieft,” en ik schreef mijn handtekening en mijn telefoonnummer erop. Zonder hoop. Maar toen ik haar op het laatste concert weer zag, ben ik naar haar toe gegaan en heb haar uitgenodigd voor dat afscheidsfeest. Ze kwam, het was leuk, en zo is het gegaan.’
Het was dus liefde op het eerste gezicht?
‘Misschien niet direct liefde,’ zegt Mirjam, ‘maar wel iets. Het ging zo. Bij dat afscheidsfeest zei hij tegen me: “Kom eens mee, ik heb een verrassing voor je.” Ik kwam mee naar de kamer waar hij logeerde, ik kreeg een stoel en hij speelde een saxofoonserenade voor me. En toen zei hij: “Ik ken je niet, maar ik hoop dat jij de moeder wordt van mijn kinderen.” In al mijn vorige relaties was het altijd totaal anders geweest – als het woord toekomst viel, was de liefde weg. Dus dit vond ik heel bijzonder. Ik dacht: of het is een superoverdreven verleidingstruc, of er zit iets in. Niet dat ik zo bezig was met moeder worden of zo, eigenlijk helemaal niet, maar ik vond het bijzonder. Nou dus toen is hij naar Benin teruggegaan, in september. We onderhielden mailcontact en in januari heb ik hem uitgenodigd om met een toeristenvisum te komen. Dat visum is in drie jaar tijd acht keer afgewezen. Alle aanvragen in Benin worden standaard afgewezen, maar vijf procent wordt gehonoreerd. Dus toen ben ik acht keer in Benin geweest, want iedere keer als hij niet kon komen, ging ik daar naartoe. Twee keer per jaar, gemiddeld. Op een gegeven moment werd het visum wel toegewezen en is hij hier drie maanden geweest. Daarna ben ik nog een keer drie maanden in Benin geweest en toen kenden we elkaar wel voldoende om een defi nitieve verblijfsvergunning voor hem aan te vragen. Na een halfjaar was dat rond. Het ging vrij probleemloos. We zijn in Benin getrouwd, in 2002, en in mei 2003 is Alfred hier gekomen met een verblijfsvergunning.’
‘Het begin was moeilijk, heel moeilijk. Ik had nog geen werkvergunning. Het heeft zeven maanden geduurd tot ik mijn sofi nummer kreeg. Ik hing thuis rond, keek televisie en had verder niet veel te doen. Ik had al mijn vrienden en collega-musici in Benin achtergelaten. Het was mijn eigen keuze. Maar dat niet kunnen werken was moeilijk. Geen concerten, geen oefensessies. Toen ik mijn sofinummer had, werd alles anders. We zijn toen samen verder gegaan met het bedrijfje Jambo Afrika en dat gaat nu zo goed dat we ervan kunnen leven. Het heeft veel offers gekost, we hebben dag en nacht gewerkt. Maar het is gelukt. Er zijn nu twaalf freelancers die met ons werken. Ik had in het begin nog niet veel vrienden hier en ik heb tegen Mirjam gezegd: “Ik heb een studio nodig. Dan kan ik daar overdag bezig zijn met mijn muziek.” Uiteindelijk is dat ook gelukt, die studio heb ik.’
‘En nu heb je ook vrienden! Dus die studio kan wel weer weg.’
‘Nee, nee, dat kan niet. Ik heb nog niet veel vrienden. Saïd die daar zit, is een vriend van me, hij is Marokkaan. En ik heb nog een Italiaanse vriend, Ricardo.’
Hoe denken ze over integratie?
‘We vinden allebei dat het belangrijk is om de taal van het land waar je woont te kunnen spreken, anders kun je je niet onafhankelijk maken,’ zegt Mirjam. ‘Natuurlijk wordt een Afrikaan in Europa op den duur wat Europeser, je wordt besmet door je omgeving. Maar verder vind ik dat hele integratiegebeuren een fantasie. Je kunt niet verwachten dat een Afrikaan ooit een Europeaan wordt. Een hond is een hond en een kat is een kat; een hond kan nooit een kat worden en vice versa. Als je probeert iemand anders te zijn dan jezelf, verlies je een stuk van jezelf, van je identiteit. Dat kun je van niemand vragen.’
Was het wennen extra moeilijk omdat Alfred afhankelijk was van Mirjam?
‘Ja, maar wij hebben er samen voor gekozen om dat bedrijfje te leiden en bovendien werd ik direct zwanger. Dus ik ben net zo afhankelijk van hem als hij van mij.’
‘Het was ook moeilijk doordat we zo weinig geld hadden. Als je op een minimum moet leven, legt dat een druk op je relatie. In Afrika was ik een beetje verwend geraakt, ik had alles, mooie kleren, ik ging veel uit… Ik had een restaurant en ik was vaak op tournee. Maar ik had in Benin een cd uitgebracht met teksten die mij in politieke moeilijkheden brachten, daardoor ben ik mijn restaurant kwijtgeraakt. Dat hebben ze gesloten. Dus ik was wel veel kwijt. Ik moest erg wennen aan het nieuwe leven hier. Gelukkig was Mirjam er. Als ik het al te heet kreeg in mijn hoofd, kon ik met haar praten en dan ging het weer. Verder maken we natuurlijk ook veel ruzie, haha. Maar ook die ruzies zijn snel over.’
Waarover maken ze ruzie?
‘Bijvoorbeeld: zij zegt dat ze de keuken gaat schoonmaken en ik zeg: “Nee, laat maar, ik doe het wel.” Zij gaat weg en er gebeurt iets waardoor ik het nog even niet doe. Dan komt ze terug en wordt boos: “Je hebt de keuken niet schoongemaakt!” Overdreven, als je het mij vraagt. Dan rekent ze ergens op en ik weet niet dat zij erop rekent.’
‘Het zijn altijd praktische dingen. Alfred vindt dat je het huishouden moet doen als je er zin in hebt. Maar de dingen wachten niet tot je er zin in hebt, die moeten gewoon gedaan worden. Dus daar maken we dan ruzie over. In de loop van de jaren hebben we geloof ik al tien verschillende huishoudverdeelsystemen bedacht. Maar geen van die systemen heeft goed gewerkt. Het laatste systeem is dat we een vrouw hebben die voor ons komt schoonmaken. Dat werkt, haha.’
‘Maar ze komt maar een keer per week. Dus de rest van de week moeten we het toch samen doen. Het allernieuwste systeem is dat Mirjam het huis boven doet en ik beneden.’
‘Hij heeft zo zijn eigen methode. Als ik het hier beneden schoonmaak, doe ik er twee uur over. Hij een kwartier. Ik ga altijd eerst stofzuigen, dan dweilen. Hij neemt de bezem en bezemt een beetje, en daarna doet hij een natte lap op de bezem en klaar.’
‘Wacht even. Ik vind stofzuigen energieverspilling. Slecht voor het milieu. Daarom neem ik de bezem. En daarna doe ik het met de vloerzip. Dat gaat heel goed. Maar we zijn gewoon anders. Als ik iets doe, doe ik eerst A, daarna B en dan door tot Z. Mirjam wil altijd alles tegelijk doen. Ik vind: als je ergens aan begint, moet je het ook afmaken. Mirjam begint aan de vloer en ziet dan dat de kast ook vies is en gaat de kast doen. Dan ziet ze in de kast iets en begint daaraan. Enzovoort.’
Vriend Saïd, die er al die tijd bij is blijven zitten, bemoeit zich met het gesprek: ‘Het ligt toch aan de cultuur. In Marokko doen we het ook heel anders dan hier. Met water en zeep. Niet met de stofzuiger. Maar het zijn de vrouwen die het doen, daar. In Marokko doe ik nooit iets in huis. Hier moet ik ineens de helft van het huishouden doen, omdat mijn vrouw werkt.’
‘Bij ons in Benin doen de vrouwen ook al het werk in huis. Maar ik ben niet op de traditionele manier van mijn land opgevoed. Dat is het geluk van Mirjam. Mijn familie leefde al een beetje Europees. Ik ben flexibel. Ik sluit compromissen. Zij is gewoon anders. Als ik moe ben na een optreden kan ik me afsluiten voor wat er om me heen gebeurt. Het maakt me niet uit. Als Mirjam na een dag op het kantoor moe thuiskomt, is ze geïrriteerd door wat ze ziet. En dan wordt ze irritant. Natuurlijk ligt er rommel als je de hele dag een kind van drie over de vloer hebt. Kinderen maken nou eenmaal rommel.’
‘Maar jij hebt makkelijk praten. Sinds een jaar zorgt Alfred één dag in de week voor Ogundé. Sinds een halfjaar legt hij hem ook elke avond in bed. De rest komt op mij neer. Ik heb hem dus veel langer, en daardoor word je ook sneller geïrriteerd. Toen ik zwanger was, hebben we afgesproken dat we de baby samen zouden doen. Net als het poetsen, weet je wel. Voor mij betekende dat: alles samen doen, om de beurt in bad doen, naar bed, samen die tijd invullen. Voor hem betekende samen: de eerste twee en een half jaar zijn voor de moeder, want dat zijn de zorgtaken, en zo gauw als het kind opvoedkundige richtlijnen moet hebben, zo gauw als hij begint te babbelen en op het spoor gezet moet worden, dan komt de vader erbij. Zo hadden wij totaal verschillende verwachtingen. Toen Ogundé een jaar was, had ik zoiets van: hallo, dit is niet samen! Ik deed tachtig procent, Alfred twintig, of zoiets. Nu zijn we weer verder en ik zie dat hij zijn stuk daarin steeds meer opneemt, en dat is prima. Maar we hadden daar dus totaal andere ideeën over. Ik dacht: ja ho, ik heb net zoveel behoefte aan vrije tijd en rust als jij. Er is wel een cultuurverschil. Bij hun in Afrika is de eerste twee jaar borstvoeding heel belangrijk, dus twee jaar lang zitten die kinderen op de rug van de moeder en als ze gevoed moeten worden gaan ze hup, naar voren. Die vaders hebben de eerste twee jaar niets met de kinderen te maken. De vrouwen willen dat ook niet, het is hun baby. Dus het is logisch dat Alfred dacht: als hij kan lopen, begint mijn aandeel. Dat zijn heel verschillende verwachtingspatronen geweest en het eerste jaar hebben we daar wel mee gestoeid. De laatste tijd is Alfred veel meer met hem bezig, ook corrigerend. En dat is fi jn.’
‘Ik vind het interessant om met mijn zoon bezig te zijn. Ik zie dat hij grenzen nodig heeft en die geef ik hem. Het is waar dat in mijn cultuur baby’s bij de moeder horen. Wat kun je er als man mee doen?’
‘In bad doen! Verschonen! In bed leggen! Eten geven!’
‘In Afrika is het zo dat een zoon een voorbeeld neemt aan zijn vader; de dochter aan haar moeder. Mijn vader stierf toen ik twee maanden oud was. Dus het was mijn moeder die alles deed. Dat was niet makkelijk voor haar, ze moest af en toe zo hard zijn als een militair. Als een man. Omdat jongens niet altijd de autoriteit van een moeder respecteren. Ze moest stevig optreden. Mirjam mag zich gelukkig prijzen dat ik dat heb meegemaakt.’
Maakt het wat uit dat hij kossilaté is, vodoun-priester?
‘Dat is een positieve invloed. Want de opleiding die ik heb gekregen tot kossilaté ging vooral over communicatie. Je moet als priester met iedereen kunnen communiceren, met dieven, misdadigers… Daar heb ik plezier van gehad bij het aanpassen hier. Maar laatst heb ik iets gehoord wat nieuw voor me was.’
‘Afgelopen weekend hadden we een gesprek over dominantie. En Alfred vroeg: “Ben ik dominant?” Ik zei “Ja.” Hij, totaal verbaasd: “Ik?” Ik zei: “Ja, jij laat makkelijk mensen iets voor je doen. Het zit in je houding; je bent gewend om opdrachten te geven, wat het dan ook is.” Dingen die in mij niet zouden opkomen. Boodschappen meebrengen, dingen doen. Ik geloof dat het ook iets Afrikaans is. Als we op tournee zijn en ik ga naar de supermarkt om spullen voor de lunch te kopen, roept de een: “Neem paracetamol voor me mee,” en de ander: “Neem een pakje Marlboro voor me mee.” Het is een systeem waarin iedereen gebruikmaakt van elkaar. Je moet dan wel alert blijven dat je je grenzen bewaakt en niet gebruikt wordt. We hadden een vriend die hier elke dag kwam, drie jaar lang, hij at hier, sliep hier. En hij deed heel veel voor Alfred. Maar van de ene op de andere dag is hij weggebleven. We hebben gevraagd waarom en na een paar maanden heeft hij dat verteld: het was niet goed voor hem. Hij kon zich niet genoeg concentreren op zijn eigen leven. Ik begreep dat wel, want hij was helemaal in dienst van Alfred. “Ga even naar Groningen een microfoon ophalen,” “Breng even die speakers naar Den Haag,” enzovoorts. Hij kon zijn grenzen niet bewaken. En op een dag was hij er moe van en heeft hij de vriendschap verbroken.’
‘Ik ben misschien dominant… maar Mirjam is toch echt de baas hier.’
‘Haha… Ik heb geleerd dat je meer bereikt door complimenten te geven dan met kritiek. In de jaren dat we samen zijn, hebben we geleerd dat je verder komt door elkaar te helpen dan als je telkens maar tegen elkaar bent. Dat maakt het makkelijker. We zijn natuurlijk ook niet meer zo heel jong. Ons werk samen in het bedrijf gaat goed omdat we totaal ander werk doen, ik maak de afspraken en doe de boekhouding en hij speelt. Hij kan die administratie niet en ik kan geen concerten geven, dus we hebben elkaar nodig. Dat maakt onze relatie sterker. Als we ook maar één minuut samen aan een computer zitten, hebben we al ruzie.’
Mirjam heeft lang Afrikaanse dansles gegeven. ‘Nu doe ik dat niet meer. De mensen zien liever een gespierde rastameneer van twintig dan mij. Ik ben yoga gaan doen als alternatief voor Afrikaanse dans.
Het effect is vergelijkbaar. Het lijkt totaal tegenovergesteld: de dans gaat om uiterlijke vorm en presentatie en in yoga gaat het om de innerlijke beleving. Maar het effect op mijn lichaam en geest is hetzelfde.’
Hoe staan ze tegenover elkaars religie?
‘We hebben onze eigen ideeën maar we hebben er geen discussies over. Ik heb wel moeten wennen aan bepaalde overtuigingen. Als hij het had over heksen of zeemeerminnen, probeerde ik vroeger, toen we elkaar nog niet zo lang kenden, wel eens om hem ervan te overtuigen dat die allemaal niet bestaan. Maar dat doe ik niet meer. Ik denk nu: ach, misschien is het wel zo. Misschien niet. Ik ben zelf nergens lid van maar wat mij het meest aanspreekt, is het boeddhisme. Dat ligt me het meest na aan het hart. Daarom doe ik ook aan yoga. Daarmee bereik je je innerlijk, door je te concentreren op je lichaam. Ik houd niet van religies die angst gebruiken om mensen te dirigeren. Of het nu vodoun is of islam of christendom.’
‘Elke religie heeft een goede kant en een slechte kant, ook vodoun. Maar mensen kijken graag naar de slechte kant. Laatst was er een programma op de televisie over vodoun: dat ging helemaal over magie. Maar echte vodoun is geen magie. Het is eerder een wetenschap. De vodoun kan er niets aan doen dat sommige mensen het vervuilen en er iets anders van maken. Angst aanjagen gebeurt alleen met een goede reden. Een boom die belangrijk is voor bepaalde rituelen moet je beschermen. Mensen zijn destructief, dus dan zeg je: “Als je die boom omkapt, sterf je.” Zo maak je die boom heilig. Dan gebruik je angst, maar je doet het om een goede reden. Angst beschermt het heilige. Het is niet slecht. Niet goed, maar ook niet slecht.’
‘Het getuigt van weinig vertrouwen in de mensen.’
‘Je moet mensen ook niet honderd procent vertrouwen. Je moet kinderen toch ook leren dat ze geen dingen mogen breken. En als je een kind een sinaasappel geeft, dan kun je beter zeggen: eet de pitten niet op, anders groeit er een boom uit je hoofd. Een beetje angst werkt wel. In vodoun heb je veel macht. Het is spiritueel, maar ook heel wetenschappelijk. Welke planten je moet gebruiken om bepaalde ziekten te genezen, dat is allemaal een kwestie van ervaring en onderzoek. Zelfs de manier om regen op te wekken is gebaseerd op wetenschap. Maar mensen maken er theater van.’
‘In alle religies zit toch een hoop theater. Ook die kostuums enzo. Dat is gewoon om indruk te maken op de mensen.’
‘Het is mijn cultuur. Mirjam lachte er weleens om en soms was ik het ermee eens, dan was het onzin wat we zagen, maar soms zei ik: ‘“Hier moet je niet om lachen, dit is serieus.”’
‘Alfred lacht mij uit als ik hier feng shui toepas. Van mij mag iedereen geloven wat hij wil. In het begin toen ik in Benin kwam, dacht ik dat alles bijgeloof was. Wat je wilt geloven, is waar. In de loop van de jaren, toen ik er meer van zag, ben ik gaan denken: er zijn echt wel dingen die niet te verklaren zijn. Ik besefte ook dat het wel heel arrogant van mij is om te denken dat ik het beter weet dan een heel continent vol mensen. Dat die allemaal niet het onderscheid zouden kunnen maken tussen waarheid en schijn. Dus ik ben er wel veel genuanceerder over gaan denken. Aan de ene kant vind ik het heel fascinerend en zie ik dat er ook dingen in zitten die je bijvoorbeeld bij ayurveda ook tegenkomt, er zijn veel overeenkomsten. Maar als er dan weer iemand bloed uit zo’n halfdode geit ligt te drinken, denk ik: gatverdamme, daar wil ik niets mee te maken hebben. Dat is de negatieve of de magische kant ervan.’
‘Ik geloof dat er iets goeds is in elke religie en ik ben alleen geïnteresseerd in de goede kant. In vodoun is het heel belangrijk de religie van anderen te respecteren. In mijn familie zijn er moslims, christenen en vodoun-aanhangers. In mijn land krijgt elk kind dat geboren wordt, drie namen: een christelijke, een islamitische en een Afrikaanse. Als het groot is, kan het zelf zijn religie kiezen. Mensen zijn multireligieus in Afrika.’
‘De kern is toch overal hetzelfde… Universele liefde.’
‘Ja, je naaste liefhebben zoals jezelf. De rest is folklore.’
Lisette Thooft (Den Haag, 1953) is freelance journalist voor onder meer Happinez, publicist en redacteur van het tijdschrift VolZin, opinieblad voor geloof en samenleving.
Ze werkt aan een proefschrift getiteld Dragons, Robots and the Evolution of Altruism. Ze schreef onder meer Alchemie van de liefde (mei 2008) en Jezus & Maria Magdalena (2006).