1



Herculc Poirot zat te ontbijten in zijn klein maar beslist gezellige appartement in White-hall Mansions, een fraai flatgebouw in Mayfair, de meest exclusieve woonwijk van Londen. Hij had genoten van zijn brioche en een kop warme chocolademelk. Omdat hij een gewoontedier was en zijn vaste routine tijdens het ontbijt zelden wijzigde, was het ongebruikelijk dat hij George, zijn bediende, om een tweede kop chocolademelk had gevraagd. Terwijl Poirot daarop wachtte, richtte hij zijn aandacht weer op de ochtendpost, die op zijn ontbijttafel lag.

Zoals altijd had hij de lege enveloppen keurig netjes op een stapel gelegd. Ze waren heel zorgvuldig opengesneden met de briefopener in de vorm van een miniatuurzwaard, die zijn oude vriend kapitein Hastings hem vele jaren geleden voor zijn verjaardag cadeau had gegeven. Op een tweede stapel lagen de missiven die Poirot niet interessant vond, voornamelijk circulaires. Zo meteen zou hij George vragen die weg te gooien. De derde stapel bestond uit brieven die een of ander antwoord vereisten, of in elk geval een bevestiging van ontvangst. Die zou hij na het ontbijt afhandelen en zeker niet voor de klok van tien. Poirot vond het absoluut niet professioneel om een werkdag voor tienen te beginnen. Als hij met een zaak bezig was... tja, dat was natuurlijk een ander verhaal. Hij herinnerde zich dat Hastings en hij een keer ver voor het ochtendgloren op pad waren gegaan om...

Maar nee, Poirot wilde met zijn gedachten niet in het verleden verblijven. Het gelukkige verleden. Hun laatste zaak, die te maken had gehad met 'De grote vier', een internationale misdaadorganisatie, was naar voldoening opgelost en Hastings was teruggekeerd naar Argentinië, zijn ranch en zijn vrouw. Hoewel zijn oude vriend nu tijdelijk in Londen terug was voor een zakelijke aangelegenheid die met zijn ranch verband hield, was het heel onwaarschijnlijk dat Poirot en hij weer zouden samenwerken om een misdaad op te lossen. Voelde Hercule Poirot zich daarom rusteloos op deze fraaie woensdagmorgen in mei 1934? Poirot, die ogenschijnlijk met pensioen was gegaan, was er meer dan eens toe verlokt zijn oude werk weer op te pakken wanneer hem een bijzonder interessant probleem was voorgelegd. Hij had ervan genoten het spoor opnieuw te volgen, samen met Hastings die fungeerde als een soort klankbord voor zijn ideeën en theorieën. Maar er had zich al een aantal maanden niets aangediend dat Poirots professionele belangstelling kon wekken. Bestonden er geen vindingrijke misdaden en misdadigers meer? Ging het allemaal om geweldpleging en bruutheid, het soort smerige moorden of roofovervallen waarnaar een onderzoek beneden zijn waardigheid zou zijn?

Zijn gedachten werden onderbroken door de komst van George, die zonder iets te zeggen met die tweede en welkome kop chocolademelk naast hem kwam staan. Niet alleen welkom omdat Poirot zou genieten van de volle, zoete smaak, maar ook omdat hij hem in staat zou stellen nog een paar minuten niet te denken aan het feit dat deze dag, een fraaie zonnige morgen, hem niets opwindenders kon bieden dan een gezonde wandeling door het park en door Mayfair, naar zijn favoriete restaurant in Soho waar hij in zijn eentje zou lunchen met... Tja, met wat? Misschien om te beginnen een beetje paté en dan de sole bonne femme, gevolgd door...

Hij werd zich ervan bewust dat George, die de chocolademelk op de tafel had gezet, iets tegen hem zei. De onberispelijke en onverstoorbare George, op en top een Engelsman met een nogal onaandoenlijk gezicht, werkte nu al een tijdje voor Poirot en was alles wat de detective zich in een bediende kon wensen. Hij was volstrekt niet nieuwsgierig, buitengewoon terughoudend met het geven van een persoonlijke mening waarover dan ook, een grote bron van informatie over de Engelse aristocratie en even fanatiek op netheid gesteld als de grote detective zelf. 'Je kunt de broeken bewonderenswaardig persen, George, maar je hebt geen verbeeldingskracht,' had Poirot meer dan eens tegen hem gezegd. Verbeeldingskracht had Poirot echter in overvloed. Het vermogen om een broek fatsoenlijk te persen was naar zijn idee iets zeldzaams. Ja, hij had echt geboft dat George voor hem zorgde.

'... en dus ben ik zo vrij geweest, meneer, om te beloven dat u hem vanmorgen zou terugbellen,' zei George.

'Mijn excuses, beste George,' riep Poirot uit. 'Mijn aandacht was afgedwaald, je zei dat iemand heeft opgebeld?'

'Ja, meneer. Gisteravond, toen u met mevrouw Oliver in het theater was. Ik was naar bed gegaan voordat u thuiskwam en achtte het niet nodig op dat late tijdstip een boodschap voor u neer te leggen.'

'Wie heeft gebeld?'

'Een zekere Sir Claud Amory, meneer. Hij heeft zijn telefoonnummer achtergelaten, dat erop lijkt te wijzen dat hij ergens vanuit Surrey belde. Hij zei dat het een nogal delicate kwestie was en dat u, als u belde, uw naam tegenover niemand anders moest noemen en erop moest staan met Sir Claud persoonlijk te spreken.'

'Dank je, George. Leg het telefoonnummer maar op mijn bureau,' zei Poirot. 'Ik zal Sir Claud bellen als ik de Times van vanmorgen heb doorgekeken. Het is een beetje aan de vroege kant om te telefoneren, zeker over nogal delicate kwesties.'

George maakte een buiging en vertrok, terwijl Poirot langzaam zijn chocolademelk opdronk en toen met de ochtendkrant naar het balkon liep.

Een paar minuten later was deTimes terzijde gelegd. Het internationale nieuws was zoals gewoonlijk deprimerend. Die afschuwelijke Hitler had de Duitse gerechtshoven veranderd in afdelingen van de nazi-partij, de fascisten hadden in Bulgarije de macht gegrepen en het allerergste was nog wel dat in België, Poirots eigen land, werd gevreesd dat tweeënveertig mijnwerkers de dood hadden gevonden bij een explosie in een mijn bij Mons. Het Engelse nieuws was weinig beter. Ondanks twijfels van de officials mochten vrouwelijke tennissers deze zomer op Wimbledon een short dragen. De necrologieën boden ook weinig troost, want mensen van Poirots leeftijd en zelfs jonger leken vast van plan te zijn om te sterven.

Toen Poirot de krant had weggelegd, leunde hij achterover in zijn makkelijke rieten stoel, met zijn voeten op een voetenbankje. Sir Claud Amory, dacht hij. Die naam deed beslist een belletje rinkelen. Hij had hem ergens gehoord. Ja, die Sir Claud was op een of ander gebied bekend. Maar op welk? Was hij een politicus? Een advocaat? Een gepensioneerde ambtenaar? Sir Claud Amory. Amory.

De ochtendzon bescheen het balkon en Poirot vond die aangenaam genoeg om zich er een paar minuten in te koesteren. Spoedig zou het hem te warm worden, want hij was geen zonaanbidder. 'Als de zon me naar binnen drijft,' mijmerde hij, 'zal ik me inspannen en de Who's Who raadplegen. Als Sir Claud een enigszins gedistingeerd figuur is, staat hij beslist in dat zo bewonderenswaardige werk vermeld. En als hij dat niet is...' De kleine detective haalde op een expressieve manier zijn schouders op. Als onverbeterlijke snob was hij Sir Claud alleen al gunstig gezind vanwege diens titel. Als die man in Who's Who te vinden was, een boek waarin de details van Hercule Poirots carrière eveneens te ontdekken waren, was hij misschien iemand die terecht aanspraak kon maken op zijn, Poirots, tijd en aandacht.

Een toenemende nieuwsgierigheid en een plotseling opstekend koel briesje zorgden er samen voor dat Poirot naar binnen ging. In zijn bibliotheek liep hij naar een plank met naslagwerken en pakte het dikke rode boek waarvan de titel, Who's Who, in gouden letters op de rug stond. Hij bladerde erdoorheen en vond het artikel dat hij zocht.


AMORY, Sir Claud (Herbert), geridderd in 1927, geboren op 24 nov. 1878, in 1907 gehuwd met Helen Craham (gestorven in 1929), een zoon. Opleiding: Weymouth

Grammar School, King's College, Londen. In 1905 als natuurkundig onderzoeker verbonden aan de gec-laboratoria. In 1916 aan de rak in Farnborough (Afd. radio). In 1921 aan het Wetenschappelijk Instituut van het ministerie van luchtmacht, Swanage. Demonstreerde een nieuw principe voor het versnellen van subatomische deeltjes. Ontdekte in 1924 de lineaire versneller voor lopende golven. Monroe-medaille van de Vereniging voor Natuurkundigen, etc. etc. Publicaties: artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Adres: Abbot's Cleve, Market Cleve, Surrey. Telefoon: Market Cleve 304. Club: Athenaeum.


'O ja,' mompelde Poirot bij zichzelf. 'De beroemde wetenschapper.' Hij herinnerde zich een gesprek dat hij een aantal maanden geleden had gehad met een lid van Hare Majesteits regering, nadat hij een aantal vermiste documenten had teruggevonden waarvan de inhoud de autoriteiten in verlegenheid had kunnen brengen. Ze hadden gesproken over beveiliging en de politicus had toegegeven dat beveiligingsmaatregelen door de bank genomen niet stringent genoeg waren. 'Waar Sir Claud Amory nu mee bezig is, bijvoorbeeld,' had hij tegen Poirot gezegd, 'zou absoluut van enorme betekenis kunnen zijn voor elke toekomstige oorlog, maar hij weigert in een laboratorium te werken waar hij en zijn uitvinding fatsoenlijk kunnen worden bewaakt. Hij staat erop in zijn eentje in zijn huis op her platteland te werken. Geen enkele beveiliging. Angstaanjagend.' Ik vraag me af... dacht Poirot terwijl hij Who's

Who terugzette op de boekenplank, ik vraag me af of Sir Claud Hercule Poirot in dienst wil nemen als een vermoeide oude waakhond. Uitvindingen die met een oorlog te maken hebben, dat soort geheime wapens, zijn niets voor mij. Als Sir Claud...

De telefoon in de kamer ernaast rinkelde en Poirot kon George horen opnemen. Even later verscheen de bediende. 'Sir Claud Amory is weer aan de telefoon, meneer.'

Poirot liep erheen. 'Allo. U spreekt met Hercule Poirot,' zei hij.

'Poirot? We hebben elkaar nog nooit ontmoet, al hebben we wel gemeenschappelijke kennissen. Ik ben Amory. Claud Amory...'

'Natuurlijk heb ik van u gehoord, Sir Claud,' zei Poirot.

'Poirot, luister. Ik zit met een verduveld lastig probleem. Of liever gezegd: misschien zit ik dat. Ik kan er niet zeker van zijn. Ik ben bezig geweest met een formule om het atoom te beschieten. Ik zal niet in details treden, maar het ministerie van Defensie vindt het van het allergrootste belang. Mijn werk is nu afgerond en ik heb een formule ontwikkeld waarmee een nieuw en dodelijk explosief middel kan worden gemaakt. Ik heb reden om te vermoeden dat een van mijn huisgenoten probeert die formule te stelen. Ik kan er nu niets meer over zeggen, maar ik zou u zeer dankbaar zijn indien u voor het weekend naar Abbot's Cleve kunt komen, als mijn gast. Ik wil dat u de formule meeneemt naar Londen en hem overhandigt aan een bepaald persoon op het ministerie. Er zijn goede redenen waarom een koerier van het ministerie van Defensie dat niet kan doen. Ik heb iemand nodig die onopvallend

lijkt en er helemaal niet als een wetenschapper uitziet, maar tegelijkertijd scherpzinnig genoeg is...'

Sir Claud sprak door. Hercule Poirot, die in de spiegel naar zijn kale, eivormige hoofd en uitgebreid ingevette snor keek, om nog maar te zwijgen over zijn elegante, gestreepte jacketbroek en formele jas, zei tegen zichzelf dat hij gedurende zijn lange carrière nog nooit onopvallend was gevonden en zichzelf ook niet als zodanig zag. Maar een weekend op het platteland en een kans om de beroemde wetenschapper te ontmoeten zouden best aangenaam kunnen zijn. Plus ongetwijfeld de passend tot uitdrukking gebrachte dank van een erkentelijke regering. En dat alleen om een obscure, zij het dan dodelijke, wetenschappelijke formule in zijn zak mee te nemen van Surrey naar Whitehall.

'Beste Sir Claud, ik zal u met alle soorten van genoegen ter wille zijn,' zei Poirot, hem onderbrekend. 'Ik zal het zo regelen dat ik er zaterdagmiddag ben, als dat u schikt, en dan maandagmorgen naar Londen terugkeren met wat u wilt dat ik meeneem. Ik verheug me er bijzonder op kennis met u te maken.'

Merkwaardig, dacht Poirot toen hij de hoorn weer op de haak legde. Buitenlandse agenten zouden best in de formule van Sir Claud geïnteresseerd kunnen zijn, maar zou dat ook gelden voor iemand die tot de huisgenoten van de geleerde behoorde? Nu ja, tijdens het weekend zou er ongetwijfeld meer duidelijk worden.

'George, wil je alsjeblieft mijn dikke tweedpak en mijn smokingjasje en -broek naar de stomerij brengen?' riep hij. ik moet ze vrijdag terug hebben, omdat ik voor het weekend naar het platteland ga.' Hij liet het klinken alsof hij voor de rest van zijn leven naar de steppen van Centraal-Azië zou vertrekken.

Daarna pakte hij de telefoon weer, draaide een nummer, wachtte even en zei toen: 'Mijn beste Has-tings, zou je niet een paar dagen weg willen van die zakelijke beslommeringen in Londen? Surrey is heel aangenaam in deze tijd van het jaar en...'