Hoofdstuk 18
De eerste persoon die Anthony zag, toen hij de volgende middag
uit de trein stapte, was hoofdinspecteur Battle. Op zijn gezicht
verscheen een glimlach.
'U ziet dat ik precies volgens de afspraak ben teruggekeerd,'
merkte hij op. 'Bent u hierheen gekomen om u daarvan te
vergewissen?'
Battle schudde zijn hoofd. 'Daar heb ik me geen zorgen over
gemaakt, meneer Cade. Ik ga toevallig naar Londen, dat is
alles.'
'U bent zo goed van vertrouwen, Battle.'
'Vindt u, meneer?'
'Nee. Ik vind dat u slim bent -- heel slim. Stille waters, weet u.
Dus u gaat naar Londen?'
'Ja, meneer Cade.'
ik ben benieuwd waarom.'
De rechercheur gaf daar geen antwoord op. 'En u bent zo
spraakzaam,' merkte Anthony op. 'dat vind ik nu zo leuk van u.'
Ergens diep in Battles ogen was een humoristische twinkeling te
bespeuren. 'Hoe staat het met uw eigen karweitje, meneer Cade?'
vroeg hij. 'Hoe is dat afgelopen?'
ik heb bot gevangen, Battle. Voor de tweede maal is gebleken dat ik
hopeloos ongelijk had. Om je kapot te ergeren, nietwaar?'
'Wat wilde u nu eigenlijk bereiken, als ik vragen mag?'
ik verdacht de Franse gouvernante, Battle. A: Omdat zij de meest
onwaarschijnlijke persoon is, geredeneerd volgens de stelregels van
de beste detective-romans. B: Omdat er licht in haar kamer brandde
in de nacht van het drama.'
'U had niet veel aanknopingspunten.'
'U hebt volkomen gelijk. Dat had ik ook niet. Maar ik ontdekte dat
zij nog maar kort hier was, en ik trof ook een verdacht lijkende
Fransman aan, die rond het huis aan het spioneren was. U weet zeker
alles van hem af?'
'U bedoelt de man die zich monsieur Chelles noemt? Die in "De
cricketers" logeert? Een reiziger in zijde.'
'O, zit dat zo? Nou, hoe staat het met hem? Wat denkt Scotland Yard
ervan?'
'Hij gedroeg zich verdacht,' zei Battle onverstoorbaar.
'Zeer verdacht, zou ik zeggen. Nou, ik maakte mijn
gevolgtrekkingen. Franse gouvernante in het huis, Franse
vreemdeling erbuiten. Ik kwam tot de conclusie dat zij onder een
hoedje speelden, en ik wilde een onderhoud hebben met de dame in
wier huis mademoiselle Brun de laatste tien jaar had gewoond. Ik
verwachtte te ontdekken dat zij nooit van mademoiselle Brun had
gehoord, maar ik had het mis, Battle. Mademoiselle is echt.'
Battle knikte.
'Ik moet toegeven,' zei Anthony, 'dat ik, zodra ik met haar sprak,
het onbehaaglijke gevoel kreeg dat ik op een dwaalspoor was. Zij
leek zo echt het type van een gouvernante.'
Battle knikte weer. 'Toch kun je daar niet altijd op afgaan, meneer
Cade. Vrouwen vooral kunnen wonderen doen met make-up. Ik heb eens
zo'n geval meegemaakt. Het betrof een heel knap meisje. Ze had haar
haarkleur veranderd, met make-up haar teint vaalbleek gemaakt en
haar oogleden een beetje rood en, wat de meeste uitwerking had, ze
had slonzige kleren aan, en het resultaat was dat zij niet werd
herkend door negen van de tien personen die haar in haar vorige
gedaante hadden gezien. Bij mannen gaat dat moeilijker. Je kunt
iets doen met hun wenkbrauwen, en valse tanden veranderen
natuurlijk de hele gezichtsuitdrukking. Maar de oren blijven altijd
wat zij zijn -- oren zijn bijzonder persoonlijk.'
'Nu moet u niet zo strak naar de mijne kijken, Battle,' klaagde
Anthony. 'U maakt mij gewoon zenuwachtig.'
ik heb het niet over valse baarden en schmink,' vervolgde de
hoofdinspecteur. 'Dat is alleen maar goed voor boeken. Nee, er zijn
heel weinig mannen die het klaarspelen zich onherkenbaar te maken,
die je werkelijk op een dwaalspoor weten te brengen. Feitelijk ken
ik maar een man die er een genie in is een andere persoonlijkheid
aan te nemen. Koning Victor. Ooit van koning Victor gehoord, meneer
Cade?'
De rechercheur stelde deze vraag zo scherp en onverwacht dat
Anthony de woorden die al bij hem opkwamen, inhield. 'Koning
Victor?' zei hij in plaats daarvan peinzend, ik weet het niet
zeker, maar ik geloof dat ik die naam wel eens gehoord heb.'
'Een van de beroemdste juwelendieven ter wereld. Ierse vader,
Franse moeder. Kan minstens vijf talen spreken. Hij heeft in de
gevangenis gezeten, maar een paar maanden geleden zat zijn tijd
erop.'
'O ja? En waar denkt men dat hij nu is?'
'Ja, meneer Cade, dat zouden wij nu juist graag willen weten.'
'De zaak wordt steeds ingewikkelder,' zei Anthony. 'Geen kans dat
hij hier komt opdagen, wel? Hij zal wel niet geinteresseerd zijn in
memoires -- alleen maar in juwelen.'
'Je kunt nooit weten,' zei hoofdinspecteur Battle. 'Voor zover wij
weten is hij misschien al hier.'
'Vermomd als de tweede livreiknecht? Prachtig. U zult hem herkennen
aan zijn oren en uzelf met roem overladen.'
'U houdt wel erg van een grapje, nietwaar, meneer Cade? Tussen twee
haakjes, wat vindt u van die eigenaardige geschiedenis in
Staines?'
'Staines?' zei Anthony. 'Wat is er in Staines gebeurd?'
'Het stond in de kranten van zaterdag. Ik dacht dat u het misschien
wel gezien had. Man gevonden aan de kant van de weg. Doodgeschoten.
Een buitenlander. Het stond vandaag natuurlijk ook weer in de
kranten.'
'Ja, ik heb er iets van gezien,' zei Anthony nonchalant. 'Blijkbaar
geen zelfmoord.'
'Nee. Er was geen wapen. De man is tot dusver niet
geidentificeerd.'
'U schijnt erg geinteresseerd te zijn,' zei Anthony met een
glimlach. 'Het houdt toch geen verband met de dood van prins
Michael, wel?'
Zijn hand was volkomen vast, en ook zijn ogen verrieden niets.
Verbeeldde hij zich dat hoofdinspecteur Battle hem bijzonder strak
aankeek?
'Er schijnt gewoon een epidemie van dergelijke dingen te zijn,' zei
Battle. 'Maar och, er zal wel niets bijzonders achter zitten.'
Hij wendde zich af, en wenkte een kruier toen de trein naar Londen
kwam binnendenderen. Anthony slaakte een zucht van opluchting. In
gedachten verdiept liep hij het park door. Opzettelijk naderde hij
het huis uit dezelfde richting vanwaar hij die noodlottige
donderdagavond was gekomen, en toen hij naderbij kwam keek hij op
naar de ramen en brak zich het hoofd over de vraag uit welk raam
hij nu het licht had gezien. Was hij er volkomen zeker van dat het
't tweede was?
En terwijl hij daarmee bezig was, deed hij een ontdekking. Het
uiteinde van die vleugel sprong iets in, zodat het raam daar wat
dieper lag. Als je op een bepaalde plek stond, telde je dat raam
als het eerste, en het eerste dat uitgebouwd was boven de
vergaderzaal
als nummer twee, maar deed je een paar stappen naar rechts, dan
leek het gedeelte dat boven de vergaderzaal was gebouwd het eind
van het huis. Het eerste raam was dan onzichtbaar, en de twee ramen
van de kamers boven de vergaderzaal zouden dan het eerste en het
tweede vanaf het eind hebben geleken. Waar had hij nu precies
gestaan toen hij plotseling dat licht zag aangaan?
Anthony wist het niet precies meer. Een kwestie van een paar meter
maakte een enorm verschil. Maar een ding was volkomen duidelijk.
Het was zeer goed mogelijk dat hij zich had vergist toen hij zei
dat hij licht gezien had in de tweede kamer vanaf het eind. Het kon
even goed de derde geweest zijn.
En wie logeerde er in de derde kamer? Anthony was vastbesloten daar
zo spoedig mogelijk achter te komen. Het geluk was hem goed gezind.
In de hal had Tredwell juist de zware zilveren theepot op zijn
plaats op het dienblad gezet. Er was niemand anders te zien.
'Goedemiddag, Tredwell,' zei Anthony. ik wou je juist iets vragen.
Wie heeft de derde kamer van het eind aan de westzijde? Boven de
vergaderzaal, bedoel ik.'
Tredwell dacht even na. 'Dat moet de kamer van die Amerikaanse heer
zijn, meneer. Meneer Fish.'
'O,ja? Dankjewel.'
'Tot uw dienst, meneer.'
Tredwell maakte aanstalten om weg te gaan, maar wachtte toen nog
even. Het verlangen de eerste te zijn om een nieuwtje te vertellen
maakt zelfs plechtige butlers menselijk. 'Misschien hebt u al
gehoord, meneer, wat hier vannacht gebeurd is?'
'Geen woord,' zei Anthony. 'Wat is er dan gebeurd vannacht?'
'Een poging tot inbraak, meneer!'
'Nee toch! En is er iets gestolen?'
'Nee, meneer. De dieven waren bezig de harnassen in de vergaderzaal
uit elkaar te nemen, toen zij betrapt werden en de vlucht moesten
nemen. Jammer genoeg zijn zij ontsnapt.'
'Dat is wel heel eigenaardig,' zei Anthony. 'Alweer de
vergaderzaal. Zijn zij daar het huis binnengekomen?'
'Men veronderstelt dat zij de tuindeur hebben geforceerd,
meneer.'
Voldaan over de belangstelling die zijn mededeling had gewekt,
hervatte Tredwell zijn terugtocht, maar botste daarbij tegen iemand
op, waarna hij op waardige toon een verontschuldiging
uitsprak. 'Neemt u mij niet kwalijk, meneer. Ik heb u niet horen
binnenkomen, en ik wist niet dat u vlak achter mij stond.'
Meneer Isaacstein, die het slachtoffer van de botsing was geweest,
maakte een vriendelijk handgebaar. 'Niets gebeurd, beste kerel.
Niets gebeurd, hoor.'
Met een minachtende blik verwijderde Tredwell zich, en Isaacstein
liet zich in een fauteuil vallen. 'Hallo Cade, dus u bent ook weer
terug. Alles gehoord over die vertoning van vannacht?'
'Ja,' zei Anthony. 'Het is wel een opwindend weekend, he?'
ik denk dat dat van vannacht het werk was van mensen uit de buurt,'
zei Isaacstein. 'Het schijnt een amateuristisch geklungel te zijn
geweest.'
is er hier iemand in de buurt die harnassen verzamelt?' vroeg
Anthony. ik vind het een raar ding om te stelen.'
'Heel eigenaardig,' beaamde meneer Isaacstein. Hij wachtte even en
zei toen langzaam: ik vind dit een vreselijk vervelende
toestand.'
Er lag iets dreigends in zijn stem.
ik begrijp u niet helemaal,' zei Anthony.
'Waarom worden wij hier op deze manier vastgehouden? Het
gerechtelijk onderzoek is gisteren geweest. Het lijk van de prins
wordt overgebracht naar Londen, waar men het bericht rondgestrooid
heeft dat hij aan een hartverlamming is overleden. En nog mag
niemand het huis uit. Meneer Lomax weet even weinig als ik. Hij
verwijst mij naar hoofdinspecteur Battle.'
'Hoofdinspecteur Battle houdt nog iets in petto,' zei Anthony
peinzend. 'En het schijnt heel belangrijk te zijn dat niemand het
huis verlaat.'
'Maar neemt u mij niet kwalijk, meneer Cade, u bent toch weg
geweest.'
'Ja, maar wel onder geleide. Ik twijfel er geen ogenblik aan of ik
ben de hele tijd geschaduwd. Ik zou geen schijn van kans hebben
gehad mij van de revolver te ontdoen of iets dergelijks.'
'Tja, de revolver,* zei Isaacstein peinzend. 'Die is nog niet
gevonden, geloof ik?'
'Nog niet.'
'Die kan wel in het voorbijgaan in de vijver zijn gegooid.'
'Best mogelijk.'
'Waar is hoofdinspecteur Battle? Ik heb hem nog niet gezien
vanmiddag.'
'Hij is naar Londen. Ik kwam hem tegen op het station.'
'Naar Londen? O ja? Heeft hij u ook gezegd wanneer hij
terugkomt?'
'Morgenochtend, heb ik begrepen.'
Virginia kwam binnen met Lord Caterham en meneer Fish. Zij
verwelkomde Anthony met een glimlach. 'Dus u bent weer terug,
meneer Cade. Hebt u al van ons avontuur van vannacht gehoord?'
'Nou, meneer Cade,' zei Hiram Fish. 'Het is me het nachtje wel
geweest. Hebt u gehoord dat ik mevrouw Revel voor een van de boeven
heb aangezien?'
'En intussen,' zei Anthony, 'is de boef...?'
'Ontsnapt,' zei meneer Fish mistroostig.
'Schenkt u maar in,' zei Lord Caterham tegen Virginia. ik weet niet
waar Bundie is.'
Virginia nam de honneurs waar. Daarna kwam zij naast Anthony
zitten.
'Kom na de thee naar het botenhuis,' zei zij zacht. 'Bill en ik
hebben u een heleboel te vertellen.' Daarna deed zij vrolijk mee
met de algemene conversatie.
Op de afgesproken tijd ontmoetten ze elkaar bij het botenhuis.
Virginia en Bill waren vol van hun nieuws. Zij waren het erover
eens dat een boot midden op de vijver de enige veilige plaats was
voor een vertrouwelijk gesprek. Nadat zij ver genoeg weggeroeid
waren, vertelde Virginia het hele verhaal van het nachtelijke
avontuur in geuren en kleuren aan Anthony. Bill keek een beetje
nijdig. Hij wou maar dat Virginia er niet zo fel op was die
koloniaal overal in te betrekken.
'Het is erg vreemd,' zei Anthony, toen het verhaal uit was. 'Wat
denkt u ervan?' vroeg hij aan Virginia.
ik denk dat zij ergens naar zochten,' antwoordde zij meteen. 'Het
waren vast geen gewone inbrekers.'
'Zij dachten dat wat ze zochten misschien verborgen was in de
harnassen, dat is wel duidelijk. Maar waarom zouden ze de panelen
bekloppen? Het lijkt er meer op dat ze een geheime trap zochten of
zoiets.'
'Er is wel een schuilplaats voor een priester op "Chimneys", dat
weet ik,' zei Virginia. 'En ik geloof dat er ook een geheime trap
is. Dat zou Lord Caterham ons wel kunnen vertellen. Wat ik wil
weten is: waarnaar kunnen zij gezocht hebben?'
'De memoires kunnen het niet geweest zijn,' zei Anthony.
'Dat is een groot, dik pak. Het moet iets kleins geweest
zijn.'
'George zal het wel weten, denk ik,' zei Virginia. ik ben benieuwd
of ik het uit hem zal kunnen krijgen. Ik heb de hele tijd al het
gevoel gehad dat hier meer achter zat.'
'U zei dat er maar een man was,' vervolgde Anthony, 'maar dat er
misschien nog een is geweest, omdat u dacht dat u iemand naar de
deuropening hoorde gaan toen u op de tuindeur toesprong.'
'Het was maar een heel zacht geritsel,' zei Virginia. ik kan het
mij wel verbeeld hebben.'
'Dat is best mogelijk, maar als het geen verbeelding van u was, dan
moet die tweede persoon iemand uit het huis zijn geweest. Het is
vreemd...'
'Wat is vreemd,' vroeg Virginia.
'Dat meneer Hiram Fish zich van top tot teen aankleedt als hij
beneden om hulp hoort gillen.'
'Daar zit iets in,' gaf Virginia toe. 'En dan hebben wij Isaacstein
ook nog, die overal doorheen slaapt. Dat is ook verdacht. Dat kan
toch niet.'
'En dan die Boris,' voerde Bill aan. 'Die ziet er echt als een
doortrapte schurk uit. Ik bedoel die bediende van Michael.'
' "Chimneys" zit vol verdachte personen,' zei Virginia. 'De anderen
zullen ons wel even verdacht vinden. Ik wou dat hoofdinspecteur
Battle maar niet naar Londen was gegaan. Ik vind dat nogal dom van
hem. Tussen twee haakjes, meneer Cade, ik heb die wonderlijke
Fransman een paar maal in het park zien rondneuzen.'
'Het is een warboel,' bekende Anthony. ik ben zelf ook helemaal
voor niets weggeweest. Heb een reuzebok geschoten. Volgens mij is
het punt waar alles om draait of die mannen gisteravond gevonden
hebben wat zij zochten.'
'En als dat nu eens niet zo is?' zei Virginia. ik ben er trouwens
vrij zeker van dat zij het niet gevonden hebben.'
'Dan geloof ik dat zij weer terugkomen. Zij weten al, of anders
horen zij het nog wel, dat Battle in Londen is. Zij zullen het
risico nemen en vannacht terugkomen.'
'Denkt u dat werkelijk?'
'Die kans zit erin. Nu gaan wij drieen een bondgenootschap vormen.
Eversleigh en ik zullen ons met de nodige voorzorgen in de
vergaderzaal verstoppen...'
'En ik dan?' viel Virginia hem in de rede. 'U moet niet denken dat
u mij er buiten kunt laten.'
'Nu moet je eens naar me luisteren, Virginia,' zei Bill. 'Dit is
mannenwerk.'
'Stel je niet zo aan, Bill. Ik doe mee. Denk maar niet dat jullie
me er buiten kunnen houden. Vannacht houdt het voltallige
driemanschap de wacht.'
Daar bleef het bij en het plan werd tot in de details uitgewerkt.
Toen iedereen naar bed was gegaan, slopen de drie samenzweerders
achter elkaar naar beneden. Zij waren gewapend met sterke
zaklantaarns, en Anthony had een revolver in zijn jaszak.
Anthony had gezegd dat hij geloofde dat er nog een poging zou
worden gedaan om het zoeken te hervatten. Toch verwachtte hij niet
dat men zou proberen van buitenaf binnen te komen. Hij geloofde dat
Virginia gelijk had gehad met haar veronderstelling dat iemand haar
de vorige nacht in het donker was voorbijgeslopen, en toen hij
achter een oude eikehouten kast stond, hield hij zijn ogen gericht
op de kamerdeur en niet op de deur naar het terras. Virginia zat
weggedoken achter een harnas dat bij de muur er tegenover stond, en
Bill zat bij de tuindeuren.
De minuten kropen eindeloos langzaam voorbij. De klok sloeg een,
toen half twee, twee uur, half drie. Anthony voelde zich stijf
worden en hij had kramp. Zoetjesaan kwam hij tot de conclusie dat
hij het mis had gehad. Er zou die nacht geen poging ondernomen
worden.
En toen verstijfde hij plotseling, en al zijn zintuigen waren
gespannen. Hij had buiten op het terras een voetstap gehoord.
Daarna was het even stil, en toen hoorde hij een zacht krabbelend
geluid aan de tuindeur. Plotseling hield dit op, en de deur zwaaide
open. Een man stapte over de drempel heen de kamer in.
Een ogenblik bleef hij doodstil staan, en tuurde om zich heen,
alsof hij stond te luisteren. Na enkele ogenblikken was hij
schijnbaar tevredengesteld, knipte een lantaarn aan, en scheen
daarmee snel in het rond. Klaarblijkelijk zag hij niets ongewoons.
De drie wachtenden hielden hun adem in. Hij liep op hetzelfde
paneel toe dat hij de vorige nacht onderzocht had.
En toen werd Bill zich bewust van iets verschrikkelijks! Hij moest
niezen! De wilde ren de nacht tevoren door het park dat nat was van
de dauw, had hem een verkoudheid bezorgd. De hele dag had hij lopen
niezen. Hij voelde nu weer een niesbui opkomen, en niets ter wereld
kon het tegenhouden.
Hij probeerde alle kunstjes die hij maar bedenken kon. Hij
beet zich op zijn onderlip, slikte eens flink, gooide zijn
hoofd achterover en keek naar het plafond. Als laatste toevlucht
pakte hij zijn neus vast, en kneep er flink in -- het hielp niet.
Hij niesde. Een verstikt, ingehouden, zwak niesje, maar niettemin
een schrikaanjagend geluid in de doodse stilte van de zaal.
De vreemdeling draaide zich met een ruk om, en op hetzelfde
ogenblik kwam Anthony in actie. Hij flitste zijn lantaarn aan, en
sprong recht op de vreemdeling toe. Het volgende ogenblik rolden
zij samen over de vloer. 'Licht aan!' schreeuwde Anthony.
Virginia stond al bij de schakelaar. Deze nacht ging het licht
werkelijk goed aan. Anthony lag boven op de man. Bill bukte zich om
hem een handje te helpen.
'En laten wij nu eens kijken wie je bent, beste jongen,' zei
Anthony.
Hij rolde zijn slachtoffer om. Het was de keurige vreemdeling met
het zwarte baardje uit 'De cricketers'.
'Heel mooi werk,' zei iemand waarderend.
Ze keken verschrikt op. De lijvige gestalte van hoofdinspecteur
Battle stond in de deuropening.
Ik dacht dat u in Londen was,' zei Anthony.
De ogen van Battle schitterden. 'O ja, meneer?' zei hij. 'Nou, ik
dacht dat het wel goed zou zijn als men meende dat ik weg was.'
'En dat is het ook geweest,' zei Anthony, terwijl hij neerkeek op
zijn vijand, die op de grond lag uitgestrekt.
Tot zijn verbazing verscheen er een glimlachje op het gezicht van
de vreemdeling. 'Mag ik opstaan, heren?' vroeg hij. 'U bent met
drie tegen een.'
Anthony was zo vriendelijk hem weer op de been te helpen. De
vreemdeling trok zijn jas en zijn boord recht, en wierp een scherpe
blik op Battle. 'Neemt u mij niet kwalijk,' zei hij, 'maar begrijp
ik goed dat u een vertegenwoordiger bent van Scotland Yard?'
'Dat klopt,' zei Battle.
'Dan zal ik u mijn papieren laten zien.' Hij glimlachte wat stroef.
'Het zou verstandiger van mij zijn geweest als ik dat eerder had
gedaan.'
Hij haalde enkele papieren uit zijn zak en overhandigde die aan de
rechercheur van Scotland Yard. Tegelijkertijd boog hij de revers
van zijn jas terug en liet iets zien dat daar vastgespeld was.
Battle slaakte een kreet van verbazing. Hij keek de papieren door
en gaf ze met een kleine buiging terug. 'Het spijt me dat ze
u wat ruw aangepakt hebben, monsieur,' zei hij, 'maar u hebt
het aan uzelf te wijten, weet u.'
Hij glimlachte toen hij de verbaasde uitdrukking op het gezicht van
de anderen zag. 'Dit is een collega die wij al enige tijd
verwachtten,' zei hij. 'Monsieur Lemoine, van de Surete te
Parijs.'