Hoofdstuk 5
Zelfs aan de zorgvuldigst in elkaar gezette plannen mankeert
dikwijls iets. George Lomax had een fout gemaakt -- er zat een
zwakke plek in zijn voorbereidingen. Die zwakke plek was Bill. Bill
Eversleigh was een buitengewoon aardig jongmens. Hij was een
goed cricketer en een middelmatig golfspeler, hij was aangenaam in
de omgang en goedaardig, maar zijn positie bij het ministerie van
buitenlandse zaken had hij niet te danken aan zijn hersens, maar
aan een kruiwagen. Hij was heel geschikt voor zijn taak. Hij was
eigenlijk het manusje-van-alles van George. Hij deed geen
verantwoordelijk werk of werk waaraan intelligentie te pas kwam.
Het was zijn taak voortdurend binnen het bereik van George te zijn,
onbelangrijke personen te woord te staan die George niet wenste te
ontvangen, boodschappen te doen en zich in het algemeen nuttig te
maken. Dit alles deed Bill heel trouw. Wanneer George er niet was,
maakte Bill het zich gemakkelijk in de grootste fauteuil en las de
sportberichten, en daarmee volgde hij slechts een aloude
traditie.
Daar hij gewend was Bill op boodschappen uit te sturen had George
hem naar het kantoor van de Union Castle lijn gezonden om te
informeren naar het tijdstip van aankomst van de Granarth Castle.
Nu had Bill dit met de meeste welopgevoede Engelse jongelui gemeen,
dat hij een prettige, maar volkomen onverstaanbare stem had. Iedere
spraakleraar zou aanmerkingen hebben gemaakt op zijn uitspraak van
het woord Granarth. Het had van alles kunnen zijn. De
kantoorbediende dacht dat hij Carnfrae zei, en vertelde hem dat de
Carnfrae Castle de volgende donderdag werd verwacht. Bill bedankte
hem en ging weg. George Lomax nam de I mededeling voor waar aan en
maakte dienovereenkomstig zijn plannen. Hij wist niets af van de
mailboten van de Union Castle lijn, en nam voetstoots aan dat James
McGrath zou arriveren op donderdag.
Hij zou dan ook zeer verbaasd zijn geweest als iemand hem die
woensdagmorgen, toen hij Lord Caterham aanklampte op het bordes van
de club, had verteld dat de Granarth Castle de voorafgaande middag
de haven van Southampton was binnengevaren. Die middag om twee uur
stapte Anthony Cade, reizend onder de naam Jimmy McGrath, op het
Waterloo Station uit de boottrein, riep een taxi aan, en na een
ogenblik geaarzeld te hebben, gaf hij de chauffeur opdracht hem
naar het Blitz Hotel te brengen. Waarom zou je het jezelf niet
gemakkelijk maken? dacht Anthony, terwijl hij met enige
belangstelling uit de ramen van de taxi naar buiten keek.
Het was precies veertien jaar geleden dat hij voor het laatst in
Londen was geweest.
Hij kwam bij het hotel aan, reserveerde een kamer, en ging toen een
korte wandeling maken langs het Embankment. Hij vond het eigenlijk
wel prettig weer in Londen te zijn. Alles was natuurlijk veranderd.
Even voorbij de Blackfriars Bridge was een klein restaurant geweest
waar hij dikwijls had gegeten in gezelschap van even ernstige
jongelieden als hijzelf. Hij was toen socialist geweest, en had een
grote rode flodderdas gedragen. Jong was hij toen geweest - erg
jong.
Hij nam dezelfde weg terug naar het Blitz Hotel. Juist toen hij de
weg overstak, botste er een man tegen hem op, zodat hij bijna zijn
evenwicht verloor. Beiden hielden zich nog net staande, en de man
mompelde een verontschuldiging, terwijl hij intussen Anthony's
gezicht goed opnam. Het was een kleine, stevig gebouwde man uit de
werkende stand, en Anthony kreeg de indruk dat het een buitenlander
was.
Hij liep het hotel binnen, terwijl hij zich afvroeg wat de
aanleiding was van die onderzoekende blik. Er zat waarschijnlijk
niets achter. Het feit dat zijn gezicht zo door de zon gebruind was
viel op te midden van de bleke Londenaars, en dat had
waarschijnlijk de aandacht van die kerel getrokken. Hij ging naar
zijn kamer, en gehoorzamend aan een plotselinge ingeving, liep hij
naar de spiegel en bekeek zijn gezicht. Was het waarschijnlijk dat
de weinige vrienden van vroeger hem nu zouden herkennen? Langzaam
schudde hij het hoofd.
Toen hij uit Londen was vertrokken, was hij net achttien jaar
geweest -- een blonde jongen, aan de mollige kant, met een
bedrieglijk engelachtig uiterlijk. Er was weinig kans op dat die
jongen herkend zou worden in de slanke, gebruinde man met de wat
spottende uitdrukking op zijn gezicht.
De telefoon naast zijn bed ging, en Anthony liep op het toestel
toe. 'Hallo!'
De stem van de receptionist gaf antwoord. 'Meneer James
McGrath?'
'Daar spreekt u mee.'
'Er is een heer om u te spreken.'
Anthony was nogal verrast. 'Om mij te spreken?'
'Ja, meneer, een buitenlandse heer.'
'Hoe heet hij?'
Even was het stil, en toen zei de receptionist: 'Ik stuur de
piccolo wel even naar boven met zijn kaartje.'
Anthony legde de hoorn neer en wachtte. Na een paar minuten werd er
geklopt en er verscheen een piccolo met een kaartje op een zilveren
presenteerblad.
Anthony pakte het op. Baron Lolopretjzyl, las hij.
Nu begreep hij waarom de receptionist geaarzeld had. Enkele
ogenblikken stond hij het kaartje te bekijken, en nam toen een
besluit.
'Laat meneer maar boven komen.'
'Heel goed, meneer.'
Na een paar minuten werd baron Lolopretjzyl in de kamer gelaten,
een grote man met een geweldige, waaiervormige zwarte baard en een
hoog, kaal voorhoofd. Hij sloeg zijn hakken tegen elkaar, en maakte
een buiging.
'Meneer McGrath,' zei hij.
Anthony bootste zijn bewegingen zo goed mogelijk na.
'Baron,' zei hij. Toen, terwijl hij een stoel naar voren schoof:
'Gaat u zitten, alstublieft. Ik heb nog niet eerder het genoegen
gehad u te ontmoeten, geloof ik?'
'Dat is zo,' stemde de baron toe, terwijl hij plaats nam. 'Tot mijn
spijt,' voegde hij er beleefd aan toe.
'Dat spijt mij eveneens,' antwoordde Anthony in dezelfde trant.
'Laat ons nu tot de zaak komen,' zei de baron. 'Ik vertegenwoordig
in Londen de koningsgezinde partij van Herzoslowakije.'
'Op een bewonderenswaardige wijze, vertrouw ik,' mompelde
Anthony.
Als dank voor het compliment maakte de baron een buiging. 'U bent
al te beleefd,' zei hij stijfjes. 'Meneer McGrath, ik wil niets
voor u verborgen houden. Het ogenblik is aangebroken voor het
herstel van de monarchie, tijdelijk onderbroken door de marteldood
van Zijne Hoogst Goedertieren Majesteit Koning Nicolaas IV, zaliger
gedachtenis.'
'Amen,' mompelde Anthony. 'Ik bedoel, zeer juist.'
'Op de troon zal worden geplaatst Zijne Hoogheid prins Michael, die
de steun geniet van de Britse regering.'
'Prachtig,' zei Anthony. 'Het is erg vriendelijk van u mij dit
alles te vertellen.'
'Alles is geregeld -- en dan komt u roet in het eten gooien.'
De baron keek hem met strenge blik aan.
'Mijn beste baron,' protesteerde Anthony.
'Ja, ja, ik weet waar ik het over heb. U hebt bij u de
memoires van wijlen graaf Stylptitch.' Hij richtte een
beschuldigende blik op Anthony.
'En als dat zo is? Wat hebben de memoires van graaf Stylptitch met
prins Michael te maken?'
'Zij zullen een schandaal veroorzaken.'
'Dat doen de meeste memoires,' zei Anthony sussend.
'Hij kende vele geheimen. Mocht hij slechts een kwart ervan
openbaren, dan kan Europa in een oorlog worden gestort.'
'Kom, kom,' zei Anthony. 'Zo erg zal het toch niet zijn.'
'Men zal een ongunstige mening over het huis van Obolovitch
krijgen. Zo democratisch is de geest van Engeland.'
'Ik wil best geloven,' zei Anthony, 'dat de familie Obolovitch bij
tijden een tikje eigenmachtig is geweest. Dat zit hun in het bloed.
Maar de mensen in Engeland verwachten dat soort dingen van de
Balkan. Ik weet niet waarom, maar dat doen zij nu eenmaal.'
'U begrijpt het niet,' zei de baron. 'U begrijpt er niets van. En
ik mag niets zeggen.' Hij zuchtte.
'Waar bent u nu precies bang voor?' zei Anthony.
'Tot ik de memoires heb gelezen weet ik dat niet,' verklaarde de
baron simpelweg. 'Maar er is vast wel iets. Die grote diplomaten
zijn altijd indiscreet. En dat zou een streep zijn door onze
rekening.'
'Luister nu eens,' zei Anthony op vriendelijke toon. 'Ik ben er
zeker van dat u de zaak veel te zwaar opvat. Ik heb wel een beetje
verstand van uitgevers -- zij koesteren hun manuscripten en broeden
ze uit als eieren. Het zal minstens een jaar duren voor dit wordt
uitgegeven.'
'U bent of een erg leugenachtige of een simpele jongeman. Alles is
gereed om de memoires direct te laten verschijnen in een
zondagsblad.'
'O!' Anthony was nu wel wat onthutst. 'Maar u kunt toch altijd
alles ontkennen,' zei hij hoopvol.
De baron schudde droefgeestig het hoofd. 'Nee, nee, nu praat u
onzin. Laten wij tot zaken komen. U zou duizend pond krijgen,
nietwaar? U ziet, ik ben goed ingelicht.'
'Ik mag de spionagedienst van de koningsgezinde partij wel
gelukwensen.'
'Dan bied ik u vijftienhonderd pond.'
Anthony staarde hem verbijsterd aan, en schudde toen droevig zijn
hoofd. 'Ik vrees dat het niet zal gaan,' zei hij spijtig.
'Goed. Dan maak ik er tweeduizend van.'
'U brengt mij in verleiding, baron. Maar toch zeg ik dat het niet
zal gaan.'
'Noemt u dan uw eigen prijs.'
'Ik vrees dat u de situatie niet begrijpt. Ik ben volkomen bereid
te geloven dat u aan de goede kant staat, en dat deze memoires uw
zaak zouden kunnen schaden. Niettemin heb ik een taak op mij
genomen, en ik zal die moeten volbrengen. Ziet u? Ik kan mij niet
laten omkopen door de andere partij. Zoiets doet men niet.'
De baron luisterde aandachtig. Toen Anthony zweeg, knikte hij
verscheidene malen.
'Ik begrijp het. Het gaat om uw eer als Engels gentleman?'
'Nou, zelf drukken wij het niet zo uit,' zei Anthony. 'Maar het
verschil in uitdrukkingswijze in aanmerking genomen, zullen we wel
ongeveer hetzelfde bedoelen.'
De baron stond op. 'Ik heb veel eerbied voor de Engelse eer,'
verkondigde hij. 'Wij moeten het op een andere manier proberen. Ik
wens u goedemorgen.'
Hij klapte zijn hakken tegen elkaar, maakte een buiging en
marcheerde kaarsrecht de kamer uit.
Ik zou wel eens willen weten wat hij daarmee bedoelde, peinsde
Anthony. Was dat een dreigement? Niet dat ik bang ben voor die oude
Lollipop. He, dat is eigenlijk wel een goede naam voor hem. Ik zal
hem baron Lollipop noemen.
Hij liep een paar maal peinzend de kamer op en neer. Hij wist nog
niet zeker wat hij nu zou gaan doen. Hij had nog ruim een week de
tijd om het manuscript af te leveren. Vandaag was het vijf oktober.
Anthony was niet van plan het een minuut te vroeg af te geven. Om
de waarheid te zeggen wilde hij nu dolgraag die memoires lezen. Hij
was van plan geweest dat tijdens de bootreis te doen, maar hij had
het bed moeten houden vanwege een koortsaanval, en was helemaal
niet in de stemming geweest een kriebelig en onleesbaar handschrift
te ontcijferen, want van het hele manuscript was niets getypt. Hij
was nu echter vastbesloten te zien waarover men al die drukte
maakte.
En dan was er ook dat andere karweitje nog.
In een opwelling nam hij het telefoonboek en zocht de naam Revel
op. Er stonden zes Revels in het boek: Edward Henry Revel, chirurg,
Harley Street; James Revel en Co, zadelmakers; Lennox Revel,
Abbotbury Mansions, Hampstead; mejuffrouw Mary Revel
met een adres in Ealing; mevrouw Timothy Revel, Pont Street 487; en
mevrouw Willis Revel, Cadogan Square 42. De zadelmakers en
mejuffrouw Mary Revel kwamen niet in aanmerking, en hij hield dus
nog vier namen over -- en er was helemaal geen reden om te
veronderstellen dat de dame in Londen woonde! Hoofdschuddend sloeg
hij het boek dicht.
Voor het ogenblik zal ik het maar aan het toeval overlaten, dacht
hij. Meestal doet zich wel iets voor.
Het geluk van mensen als Anthony Cade is wellicht enigermate toe te
schrijven aan het feit dat zij er zelf vast in geloven. Nog geen
half uur later, toen Anthony een geillustreerd tijdschrift
doorbladerde, vond hij wat hij zocht. Het was een afbeelding van
een tableau vivant georganiseerd door de hertogin van Perth. Onder
de figuur in het midden, een vrouw in oosterse kledij, stond.
Mevrouw Timothy Revel als Cleopatra. Voor haar huwelijk was mevrouw
Revel freule Virginia Cawthron, dochter van Lord Edgbaston.'
Anthony bekeek de foto enige tijd, terwijl hij langzaam zijn lippen
samentrok als om te fluiten. Toen scheurde hij het hele blad eruit,
vouwde het op en stak het in zijn zak. Hij ging weer naar boven,
deed zijn koffer open en nam het pakje brieven eruit. Hij haalde
het opgevouwen blad uit zijn zak en stak het onder het touwtje dat
ze bij elkaar hield.
Toen hoorde hij een onverwacht geluid achter zich, en draaide zich
met een ruk om. Er stond een man in de deuropening; het soort man
dat Anthony zich alleen kon voorstellen in het koor van een
komische opera. Een sinister uitziende gestalte, met een vierkante,
wrede kop, de lippen weggetrokken in een boosaardige grijns.
'Wat voor de drommel doe jij hier?' vroeg Anthony. 'En wie heeft
jou naar boven laten gaan?'
'Ik ga waar ik wil,' zei de vreemdeling. Hij sprak met een
buitenlands accent, hoewel hij grammaticaal goed Engels sprak.
Nog zo'n snoeshaan, dacht Anthony. 'Maak dat je wegkomt!' zei hij
hardop.
De ogen van de man waren gericht op het bundeltje brieven dat
Anthony in zijn hand hield. 'Ik ga weg als u mij gegeven hebt
waarvoor ik kom.'
'En wat is dat, als ik vragen mag?'
De man kwam een stap naderbij. 'De memoires van graaf Stylptitch,'
siste hij.
'Het is onmogelijk jou serieus te nemen,' zei Anthony. 'Je ziet er
zo helemaal uit als de schurk in een toneelstuk. Wie heeft je
hierheen gestuurd? Baron Lollipop?'
'Baron...?' De man braakte een reeks scherp klinkende medeklinkers
uit.
'O, spreken jullie het zo uit? Een kruising tussen gorgelen en
hondegeblaf. Ik denk niet dat ik het zelf zou kunnen zeggen -- daar
is mijn keel niet op ingericht. Ik zal hem maar Lollipop blijven
noemen. Zo, dus hij heeft je gestuurd?'
Maar daarop werd gereageerd met een heftige ontkenning. Zijn
bezoeker ging zelfs zover dat hij op zeer realistische wijze spuwde
op dat idee. Toen haalde hij een vel papier uit zijn zak en gooide
dat op de tafel. 'Kijk,' zei hij. 'Kijk en beef, vervloekte
Engelsman.'
Anthony keek met enige belangstelling, maar nam niet de moeite het
laatste deel van het bevel op te volgen. Op het papier was met rode
verf slordig een menselijke hand geschilderd!
'Het lijkt op een hand,' merkte hij op. 'Maar als jij het zegt, ben
ik volkomen bereid te erkennen dat het een kubistische voorstelling
is van een zonsondergang aan de noordpool.'
'Het is het symbool van de Kameraden van de Rode Hand. Ik ben een
Kameraad van de Rode Hand.'
'Dat meen je toch niet?' zei Anthony, terwijl hij hem met
onverholen belangstelling opnam. 'En lijken die anderen allemaal op
jou? Ik weet niet wat het Genootschap tot Rassenveredeling daarvan
zeggen zou.'
De man gromde boosaardig. 'Je bent een hond,' zei hij. 'Erger dan
een hond. Een betaalde slaaf van een afgeleefde monarchie. Geef mij
de memoires, dan kom je er zonder kleerscheuren af. Zo genadig is
de Broederschap.'
'Nou, dat is werkelijk erg vriendelijk van ze,' zei Anthony, 'maar
ik ben bang dat zowel zij als jij in de war zijn. Mijn instructies
zijn het manuscript te overhandigen - niet aan jullie
alleraardigste genootschap, maar aan een zekere
uitgeversfirma.'
'Bah!' zei de ander honend. 'Denk je soms dat wij je ooit dat
kantoor levend laten bereiken? Maar genoeg van die gekkenpraat.
Geef mij de papieren, of ik schiet.'
Hij trok een revolver uit zijn zak en zwaaide ermee in de
lucht.
Maar daarbij had hij buiten Anthony Cade gerekend. Hij was niet
gewend aan mannen die even snel - of nog sneller - konden handelen
dan Zij dachten. Anthony wachtte niet tot de revolver op hem
gericht was. Bijna net zo vlug als de ander de revolver uit zijn
zak had gehaald, was Anthony op hem toegesprongen en had hem die
uit de hand geslagen. Door de kracht van de slag had de man een
halve draai gemaakt, zodat hij nu met zijn rug naar zijn aanvaller
stond.
Dat was een te goede kans om te missen. Met een geweldige, goed
gerichte schop trapte Anthony de man de deur uit en de gang in,
waar hij in elkaar zakte.
Anthony ging hem na de gang in, maar de dappere Kameraad van de
Rode Hand had zijn portie gehad. Vlug krabbelde hij overeind en
sloeg op de vlucht. Anthony achtervolgde hem niet, maar ging zijn
eigen kamer weer in.
'Dat waren dus de Kameraden van de Rode Hand,' merkte hij op. 'Ze
zien er schilderachtig uit, maar ze zijn gemakkelijk op de vlucht
te jagen als je ze flink aanpakt. Maar hoe is die kerel hier in 's
hemelsnaam binnengekomen? Dat zou ik wel eens willen weten. Een
ding is wel duidelijk -- dit wordt niet zo'n gemakkelijk karweitje
als ik gedacht had. Ik heb het al aan de stok gehad met de
koningsgezinde en met de revolutionaire partij. Straks zullen de
nationalisten en de onafhankelijke liberalen ook nog wel een
delegatie sturen. Een ding staat vast: vanavond begin ik aan dat
manuscript.'
Toen hij op zijn horloge keek, ontdekte Anthony dat het bijna negen
uur was, en hij besloot het diner op zijn kamer te gebruiken. Hij
verwachtte niet meer van dit soort bezoeken, maar hij beschouwde
het als zijn plicht op zijn hoede te zijn. Hij was niet van plan ze
de kans te geven zijn koffer leeg te plunderen terwijl hij beneden
in de eetzaal zat. Hij belde, vroeg om het menu, koos een paar
gerechten uit en bestelde een fles Chambertin. De kelner nam de
bestelling op en verdween.
Terwijl Anthony op de maaltijd wachtte, haalde hij het manuscript
uit zijn koffer, en legde het met de brieven op de tafel.
Er werd op de deur geklopt, en de kelner kwam binnen met een klein
tafeltje en alles wat nodig was voor de maaltijd. Anthony was bij
de schoorsteenmantel gaan staan. Terwijl hij daar stond met zijn
rug naar de kamer, had hij de spiegel recht voor zich, en
toen hij er terloops in keek zag hij iets merkwaardigs.
De ogen van de kelner waren strak op het manuscript gericht.
Terwijl hij telkens een snelle blik wierp op Anthony's
onbeweeglijke rug, schoof hij geruisloos om de tafel heen. Zijn
handen trilden, en telkens weer liet hij zijn tong over zijn droge
lippen gaan. Anthony keek wat nauwlettender toe. Het was een lange
man, lenig, zoals alle kelners, met een levendig gezicht zonder
snor of baard. Een Italiaan, dacht Anthony, geen Fransman.
Op het kritieke ogenblik draaide Anthony zich plotseling om. De
kelner schrok even, maar deed alsof hij het zoutvaatje
verzette.
'Hoe heet je?' vroeg Anthony plotseling.
'Giuseppe, monsieur.'
'Een Italiaan, he?'
'Ja, monsieur.'
Anthony sprak hem in die taal toe en de man gaf heel vlot antwoord.
Eindelijk gaf Anthony hem met een knikje te kennen dat hij kon
gaan, maar de hele tijd dat hij bezig was de uitstekende maaltijd
te verorberen, die Giuseppe hem geserveerd had, dacht hij
koortsachtig na. Had hij zich vergist? Was Giuseppes belangstelling
voor het manuscript alleen maar gewone nieuwsgierigheid? Dat was
mogelijk, maar toen hij dacht aan de koortsachtige opwinding van de
man, kwam Anthony tot de conclusie dat het dat niet was. Toch was
het hem een raadsel.
Verdomme, zei Anthony bij zichzelf, iedereen kan toch niet achter
dat beroerde manuscript aan zitten? Misschien begin ik mij allerlei
dingen te verbeelden.
Toen hij klaar was met eten en de tafel afgeruimd was, begon hij de
memoires door te lezen. Aangezien het handschrift van wijlen de
graaf moeilijk te ontcijferen was, ging het in een langzaam tempo.
Anthony's geeuwen volgden elkaar met verdachte snelheid op. Aan het
eind van het vierde hoofdstuk gaf hij het op. Tot dusver had hij de
memoires verschrikkelijk saai gevonden, en er geen woord in kunnen
ontdekken dat op een schandaal wees.
Hij maakte een net stapeltje van de brieven en het omhulsel van het
manuscript, die door elkaar op de tafel lagen, en sloot ze weg in
zijn koffer. Toen deed hij de deur op slot, en als extra
voorzorgsmaatregel zette hij er een stoel tegenaan. Op die stoel
zette hij de karaf uit de badkamer.
Nadat hij deze voorzorgsmaatregelen met enige trots bekeken had,
kleedde hij zich uit en ging naar bed. Hij gaf de memoires
van de graaf nog een kans, maar voelde zijn oogleden zwaar
worden. Hij stopte het manuscript onder zijn kussen, draaide het
licht uit, en viel bijna onmiddellijk in slaap.
Het moet ongeveer vier uur later zijn geweest toen hij wakker
schrok. Wat hem had gewekt wist hij niet -- misschien een geluid,
misschien slechts het gevoel dat er gevaar dreigde, een instinct
dat bij mannen die een avontuurlijk leven hebben geleid zeer sterk
ontwikkeld is.
Enkele ogenblikken bleef hij heel stil liggen, en trachtte zich te
realiseren wat er aan de hand was. Hij kon een zeer zacht geritsel
horen, en werd zich toen bewust van een diepe duisternis ergens
tussen hem en het raam -- op de vloer bij de koffer. Plotseling
sprong Anthony het bed uit, en draaide meteen het licht aan. Een
gestalte kwam snel overeind van de plaats waar hij geknield had
gelegen bij de koffer.
Het was de kelner, Giuseppe. In zijn rechterhand blonk een lang
smal mes. Hij wierp zich meteen op Anthony, die zich nu ten volle
bewust was van het gevaar dat hij zelf liep. Hij was ongewapend en
Giuseppe was kennelijk volkomen vertrouwd met zijn eigen wapen.
Anthony sprong opzij en Giuseppes mes miste hem. Het volgende
ogenblik rolden de beide mannen over de vloer, terwijl zij elkaar
stevig omstrengeld hielden. Anthony's aandacht was er uitsluitend
op gericht Giuseppes rechterarm in een stevige greep te houden,
zodat hij het mes niet zou kunnen gebruiken. Hij boog de arm
langzaam achteruit. Tegelijkertijd voelde hij hoe de andere hand
van de Italiaan zich om zijn luchtpijp sloot, wat hem bijna deed
stikken. En nog steeds boog hij, met de kracht der wanhoop, de
rechterarm achteruit.
Er klonk een metaalachtig geluid toen het mes op de vloer viel.
Tegelijkertijd maakte de Italiaan zich met een snelle draai vrij
uit Anthony's greep. Anthony sprong ook op, maar hij maakte de fout
op de deur toe te lopen om de ander de terugtocht af te snijden. Te
laat zag hij dat de stoel en de karaf er nog precies zo stonden als
hij ze had neergezet.
Giuseppe was door het raam binnengekomen, en wilde nu ook weer door
het raam naar buiten. In het ogenblik respijt dat Anthony's
beweging in de richting van de deur hem had gegeven, was hij al
buiten op het balkon, sprong over op het aangrenzende balkon en
verdween door het raam van de kamer naast de zijne.
Anthony wist heel goed dat het geen zin had hem te achtervolgen.
Hij zou er wel voor gezorgd hebben dat hij veilig kon wegkomen.
Anthony zou zich enkel maar moeilijkheden op de hals halen.
Hij liep op het bed toe, stak zijn hand onder het kussen en haalde
de memoires voor de dag. Gelukkig dat die daar hadden gelegen, en
niet in de koffer. Hij liep naar de koffer toe en keek erin, met de
bedoeling de brieven eruit te halen.
Toen vloekte hij op gedempte toon.
De brieven waren verdwenen.