Hoofdstuk 12

'Meneer Anthony Cade,' kondigde Tredwell aan.
'Hier komt de verdachte vreemdeling uit het dorpshotel,' zei Anthony. Hij ging op Lord Caterham toe met een soort instinct dat zeldzaam is bij vreemdelingen. Tegelijkertijd plaatste hij in gedachten de drie andere mannen: 1. Scotland Yard. 2. Plaatselijk waardigheidsbekleder -- waarschijnlijk commissaris van politie. 3. Heer in moeilijkheden op het punt een beroerte te krijgen -- mogelijk iets te maken met de regering.
'Ik moet mij verontschuldigen,' vervolgde Anthony, nog steeds tot Lord Caterham, 'voor de manier waarop ik hier ben binnengedrongen. Maar er liep een gerucht in "De vrolijke hond", of hoe dat cafe hier ook heten mag dat er op het kasteel een moord was gepleegd, en daar ik dacht dat ik er misschien enig licht op kon werpen, ben ik hierheen gekomen.'
Gedurende enkele ogenblikken zei niemand iets. Hoofdinspecteur Battle omdat hij een man van rijpe ervaring was die wist hoe veel beter het was anderen te laten spreken, kolonel Melrose omdat hij van nature een zwijgzaam man was, George omdat hij in het parlement gewend was aan een zekere bedenktijd voordat hij op een vraag moest antwoorden, Lord Caterham omdat hij geen flauw idee had wat hij zeggen moest. Het zwijgen van de andere drie en het feit dat Anthony zich rechtstreeks tot hem had gericht, dwongen Lord Caterham tenslotte tot spreken over te gaan.
'Eh -- juist -- juist,' zei hij zenuwachtig. 'Wilt u niet -- eh - gaan zitten?'
'Graag,' zei Anthony.
George schraapte veelbetekenend zijn keel.
'Eh -- wanneer u zegt dat u licht op deze zaak kunt werpen, dan bedoelt u...'
'Ik bedoel,' zei Anthony, 'dat ik mij zonder toestemming op het terrein van Lord Caterham bevond (ik hoop dat hij mij dat zal vergeven) om ongeveer kwart voor twaalf gisteravond, en dat ik in feite het schot heb gehoord. Ik kan in ieder geval het tijdstip van de misdaad voor u vaststellen.'
Hij keek de drie andere mannen om de beurt aan, en liet daarbij het langst zijn ogen rusten op hoofdinspecteur Battle, wiens ge
zicht een onverstoorbaarheid vertoonde die hij scheen te apprecieren. 'Maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat dat nieuw voor u is,' voegde hij er minzaam aan toe.
'En wat bedoelt u daarmee, meneer Cade?' vroeg Battle.
'Alleen maar dit. Toen ik vanmorgen opstond heb ik mijn lage schoenen aangetrokken. Later, toen ik om mijn hoge schoenen vroeg, kon ik ze niet krijgen. Een aardige jonge agent was ze komen halen. Dus toen maakte ik natuurlijk mijn gevolgtrekkingen, en kwam ik gauw hierheen om zo mogelijk mijn naam van blaam te zuiveren.'
'Heel verstandig,' zei Battle, zonder zich verder bloot te geven.
Anthony's ogen begonnen een beetje te schitteren.
'Ik kan uw terughoudendheid wel apprecieren, inspecteur. Het is toch inspecteur, nietwaar?'
Lord Caterham kwam tussenbeide. Hij begon schik in Anthony te krijgen. 'Hoofdinspecteur Battle van Scotland Yard. Dit is kolonel Melrose, onze commissaris van politie, en dit is meneer Lomax.'
Anthony keek George scherp aan. 'Meneer George Lomax?'
'Ja.'
ik geloof, meneer Lomax,' zei Anthony, 'dat ik gisteren het genoegen had een brief van u te ontvangen.'
George staarde hem verbaasd aan. 'Dat denk ik niet,' zei hij koeltjes.
Maar hij wilde wel dat juffrouw Oscar er was. Juffrouw Oscar schreef al zijn brieven voor hem, herinnerde zich aan wie zij gericht waren, en waarover zij gingen. Een groot man als George kon onmogelijk zijn geheugen belasten met al die lastige kleinigheden.
ik geloof, meneer Cade,' zei hij op vermanende toon, 'dat u ons juist een -- eh - verklaring zou geven van wat u gisteravond om kwart voor twaalf in het park deed?'
Zijn toon zei duidelijk: En hoe die ook moge luiden, er is niet veel kans op dat wij die zullen geloven.
'Ja, meneer Cade, wat deed u daar eigenlijk?' vroeg Lord Caterham heel geinteresseerd.
'Nou,' zei Anthony spijtig, ik vrees dat dat een nogal lang verhaal is.' Hij haalde zijn sigarettenkoker te voorschijn. 'Mag ik?'
Lord Caterham knikte. Anthony stak een sigaret op, en zette zich schrap voor de vuurproef.
Hij wist beter dan wie ook welk gevaar hij liep. In de korte tijd van vierentwintig uur was hij in twee afzonderlijke misdaden verwikkeld geraakt. Zijn rol in de eerste daarvan kon het daglicht beslist niet velen. Nadat hij zich willens en wetens van een lijk ontdaan had, en zodoende had verhinderd dat het recht zijn loop had, was hij op de plaats van de tweede misdaad aangekomen net op het ogenblik dat die begaan werd. Voor een jongeman op zoek naar moeilijkheden had hij het niet beter kunnen aanleggen. Zuid-Amerika, dacht Anthony bij zichzelf, is hier gewoon niets bij! Hij had al besloten hoe hij zou handelen. Hij zou de waarheid vertellen
- met een kleine wijziging, terwijl hij een belangrijk feit zou achterhouden.
'Het verhaal begint,' zei Anthony, 'ongeveer drie weken geleden - in Bulawayo. Meneer Lomax weet natuurlijk wel waar dat is -- een voorpost van het imperium. Ik had daar een gesprek met een vriend van mij, een zekere meneer James McGrath.' Langzaam sprak hij die naam uit, terwijl hij George nauwlettend in het oog hield. George sprong op van zijn stoel en onderdrukte met moeite een uitroep.
'Het resultaat van ons gesprek was dat ik naar Engeland kwam om een opdrachtje uit te voeren voor meneer McGrath, die zelf niet kon gaan. Aangezien er passage was geboekt voor James McGrath, heb ik onder die naam gereisd. Ik weet niet wat voor soort overtreding dat was - de hoofdinspecteur zal mij dat wel kunnen vertellen, denk ik, en mij laten veroordelen voor zoveel maanden dwangarbeid, indien nodig.'
'Laten we verder gaan met het verhaal, meneer,' zei Battle, met een humoristische flonkering in zijn ogen.
'Toen ik in Londen aankwam ging ik naar Hotel Blitz, nog steeds als James McGrath. Het was de bedoeling dat ik in Londen een zeker manuscript zou overhandigen aan een uitgeversfirma, maar bijna onmiddellijk ontving ik deputaties van de vertegenwoordigers van twee politieke partijen van een vreemd koninkrijk. De methodes van de een waren strikt conventioneel, die van de ander niet. Ik heb hen dienovereenkomstig behandeld. Maar daarmee waren mijn moeilijkheden nog niet achter de rug. Die nacht werd er in mijn kamer ingebroken, en er werd een poging tot diefstal gedaan door een van de kelners van het hotel.'
'Dat is niet aan de politie gemeld, wel?' zei hoofdinspecteur Battle.
'U hebt gelijk. Dat is niet gebeurd. Er was niets weggenomen, ziet u. Maar ik heb het voorval wel gerapporteerd aan de directeur van het hotel, en hij zal mijn verhaal bevestigen, en u vertellen dat de bewuste kelner er nogal haastig vandoor is gegaan, midden in de nacht. De volgende dag werd ik opgebeld door de uitgevers, die voorstelden dat een van hun vertegenwoordigers bij mij langs zou komen om het manuscript af te halen. Ik stemde daarin toe, en de ochtend daarop is dit volgens afspraak gebeurd. Aangezien ik verder niets vernomen heb, neem ik aan dat het manuscript hen in goede orde bereikt heeft. Gisteren heb ik, nog steeds als James McGrath, een brief ontvangen van meneer Lomax...'
Anthony zweeg even. Hij begon er nu schik in te krijgen. George schoof ongedurig op zijn stoel heen en weer.
ik herinner het mij,' zei hij zacht. 'Zo'n omvangrijke correspondentie. Maar daar de naam anders was, kon niemand van mij verwachten dat ik dat zou weten. En ik mag wel zeggen' -- de stem van George werd wat luider, en klonk vast en vol zelfverzekerdheid -- 'dat ik dit -- dit -- zich uitgeven voor een ander hoogst ongepast vind. Ik twijfel er geen ogenblik aan of u hebt zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit!'
in deze brief,' vervolgde Anthony onbewogen, 'deed de heer Lomax mij verschillende voorstellen in verband met het manuscript dat ik onder mijn hoede had. Hij bracht mij ook een uitnodiging over van Lord Caterham om het weekend hier door te brengen.'
'Blij u te zien, beste kerel,' zei de edelman. 'Beter laat dan nooit, he?'
George keek hem aan en fronste zijn wenkbrauwen.
Hoofdinspecteur Battle richtte een onverstoorbare blik op Anthony. 'En is dat de verklaring van uw aanwezigheid hier gisteravond, meneer?' vroeg hij.
'Beslist niet,' zei Anthony fel. 'Als ik word uitgenodigd op een landgoed te komen logeren, klim ik niet laat op de avond over de muur, loop het park door, en probeer of er een raam of deur beneden open te krijgen is. Nee, dan rijd ik naar de hoofdingang, bel aan, en veeg mijn voeten op de mat. Ik zal verder gaan. Ik beantwoordde de brief van meneer Lomax, en legde uit dat ik het manuscript niet meer in mijn bezit had, en daarom tot mijn spijt voor Lord Caterhams vriendelijke uitnodiging moest bedanken. Maar nadat ik dat gedaan had, herinnerde ik mij iets dat mij tot op dat moment was ontschoten.' Hij zweeg even. Nu was het ogenblik aangebroken om luchtig over het gevaarlijke punt heen te praten. 'Ik moet u vertellen dat ik de kelner Giuseppe tijdens mijn worsteling met hem een klein stukje papier ontfutseld had waarop enkele woorden stonden geschreven. Op dat moment zeiden ze mij niets, maar ik had het papiertje nog, en door de naam "Chimneys" werd ik eraan herinnerd. Ik haalde het afgescheurde stukje papier tevoorschijn en bekeek het. Het was zoals ik had gedacht. Hier is het stukje papier, heren, u kunt het zelf zien. De woorden erop zijn: Chimneys 11.45 donderdag.'
Battle bekeek het papiertje aandachtig.
'Het was natuurlijk best mogelijk,' vervolgde Anthony, 'dat het woord "Chimneys" niets met dit huis te maken had. Het was echter ook mogelijk dat dat wel zo was. En die Giuseppe was ongetwijfeld een dief en een schurk. Ik besloot gisteravond hierheen te rijden, mij ervan te vergewissen dat alles in orde was, een kamer te nemen in het hotelletje, en de volgende morgen een bezoek te brengen aan Lord Caterham om hem te waarschuwen voor het geval iemand iets kwaads in de zin mocht hebben tijdens het weekend.'
'Uitstekend,' zei Lord Caterham bemoedigend. 'Uitstekend.'
'Ik kwam hier laat aan - had er niet genoeg tijd voor uitgetrokken. Dus liet ik de auto staan, klom over de muur en liep vlug het park door. Toen ik op het terras aankwam, was het hele huis donker en stil. Ik zou net weer weggaan toen ik een schot hoorde. Ik verbeeldde mij dat het van binnen kwam, en ik rende weer terug het terras over, en probeerde of ik de glazen deuren open kon krijgen. Maar die waren op slot, en binnen in het huis was het doodstil. Ik wachtte een poosje, maar het bleef doodstil, dus kwam ik tot de conclusie dat ik mij vergist had, en dat wat ik gehoord had een eenzame stroper was - een heel natuurlijke conclusie onder die omstandigheden, vind ik.'
'Heel natuurlijk,' zei hoofdinspecteur Battle toonloos.
'Ik reed door naar het dorpscafe, nam daar een kamer zoals ik al zei -- en vanmorgen hoorde ik het nieuws. Ik besefte natuurlijk dat ik een verdacht persoon was -- dat kon niet anders gezien de omstandigheden -- en toen ben ik hierheen gekomen om mijn verhaal te vertellen, in de hoop dat het niet zou uitdraaien op een paar handboeien voor mij.'
Even was het stil. Kolonel Melrose keek hoofdinspecteur Battle eens schuin aan. ik vind dat het een vrij plausibel verhaal is,' zei hij.
'Ja,' zei Battle. ik geloof niet dat wij vanmorgen handboeien zullen uitdelen.'
'Nog vragen, Battle?'
'Er is een ding dat ik graag zou willen weten. Wat was dat voor een manuscript?'
Hij keek George aan, en deze antwoordde met enige tegenzin: 'De memoires van wijlen graaf Stylptitch. Je begrijpt...'
'U hoeft niets meer te zeggen,' zei Battle. ik begrijp het volkomen.' Hij wendde zich tot Anthony. 'Weet u wie er doodgeschoten is, meneer Cade?'
in "De vrolijke hond" beweerde men dat het een zekere graaf Stanislaus was.'
'Vertel het hem,' zei Battle laconiek tegen George Lomax.
George had daar blijkbaar niet veel zin in, maar hij moest wel.
'De heer die hier incognito verbleef als graaf Stanislaus was Zijne Hoogheid prins Michael van Herzoslowakije.'
Anthony floot. 'Dan zitten jullie tot over je oren in de moeilijkheden,' merkte hij op.
Hoofdinspecteur Battle, die Anthony nauwlettend had gadegeslagen, liet een kort gebrom horen, alsof hij iets gehoord had dat hij wilde horen en stond meteen op.
ik zou meneer Cade graag een paar vragen willen stellen,' zei hij. ik neem hem mee naar de vergaderzaal, als dat mag.'
'Zeker, zeker,' zei Lord Caterham. 'U kunt hem meenemen waarheen u wilt.'
Anthony en de rechercheur gingen samen weg.
Het lijk was van de plaats van het drama verwijderd. Er was een donkere plek op de vloer waar het gelegen had, maar overigens was er niets dat deed vermoeden dat zich hier ooit een drama had afgespeeld. De zon scheen naar binnen door de drie tuindeuren, en overgoot de kamer met licht, zodat de zachte tint van de oude betimmering mooi uitkwam. Anthony keek goedkeurend om zich heen. 'Heel aardig,' was zijn commentaar. 'Engeland is toch niet zo gemakkelijk te kloppen in die dingen, wel?'
'Dacht u eerst dat het schot in deze zaal werd gelost?' vroeg de hoofdinspecteur, die niet reageerde op Anthony's lovende woorden.
'Laat eens kijken.'
Anthony deed de tuindeur open, ging het terras op en keek op naar het huis.
'Ja, het was inderdaad dit vertrek,' zei hij. 'Het is uitgebouwd, en neemt de hele hoek in beslag. Als het schot ergens anders was afgevuurd, zou het geklonken hebben alsof het van links kwam, maar dit kwam van achter mij, of anders van rechts. Daarom dacht ik aan stropers. Deze zaal ligt op het uiteinde van de vleugel, ziet u!'
Hij stapte weer over de drempel en vroeg plotseling, alsof het idee zojuist bij hem was opgekomen: 'Maar waarom vraagt u dat? U weet toch dat hij hier is doodgeschoten, nietwaar?'
'Aha!' zei de hoofdinspecteur. 'Wij weten nooit zoveel als wij wel zouden willen weten. Maar ja, hij is inderdaad hier doodgeschoten. Nu hebt u iets gezegd over proberen of u de deuren open kon krijgen, nietwaar?'
'Ja. Zij zaten van binnen op slot.'
'Hoeveel ervan hebt u er geprobeerd?'
'Alledrie.'
'Bent u daar zeker van, meneer?'
'Ik ben gewoonlijk zeker van mijn zaak. Waarom vraagt u dat?'
'Dat is vreemd,' zei de hoofdinspecteur.
'Wat is vreemd?'
'Toen de misdaad vanmorgen werd ontdekt, was de middelste deur open -- dat wil zeggen niet gegrendeld.'
'Verdraaid,' zei Anthony, terwijl hij neerplofte op een stoel en zijn sigarettenkoker voor de dag haalde. 'Dat verandert de hele zaak. Nu blijven er twee mogelijkheden over: of hij is vermoord door iemand in het huis, en die iemand heeft de knip van de deur gedaan toen ik weg was, om het te doen voorkomen alsof het door iemand gedaan is die van buiten kwam -- tussen twee haakjes, met mij als hoofdverdachte -- of anders, om het maar ronduit te zeggen, sta ik te liegen. U zult wel overhellen tot de tweede mogelijkheid, maar ik zweer u dat het niet zo is.'
'Niemand verlaat dit huis totdat ik met ze klaar ben, dat kan ik u wel vertellen,' zei hoofdinspecteur Battle grimmig.
Anthony keek hem scherp aan.
'Hoe lang hebt u het idee al dat het door iemand hier in huis kan zijn gedaan?' vroeg hij.
Battle glimlachte. 'Dat idee heb ik de hele tijd al gehad. Uw spoor was een beetje te -- opzichtig als ik het zo mag uitdrukken.
Zodra bleek dat uw hoge schoenen pasten in de voetafdrukken, begon ik te twijfelen.'
'Mijn complimenten aan Scotland Yard,' zei Anthony luchtig.
Maar op dat ogenblik, het ogenblik waarop Battle de indruk wekte dat Anthony naar zijn mening niets te maken had met de misdaad, voelde Anthony meer dan ooit de noodzaak op zijn hoede te zijn. Hoofdinspecteur Battle was een zeer scherpzinnig politieman. Het was niet geraden ook maar het kleinste foutje te maken terwijl hoofdinspecteur Battle in de buurt was.
'Daar is het zeker gebeurd?' zei Anthony, terwijl hij knikte in de richting van de donkere plek op de vloer.
'Ja.'
'Waarmee is hij doodgeschoten -- een revolver?'
'Ja, maar wij zullen pas weten van welk merk als ze de kogel verwijderen bij de sectie.'
'Hij is dus niet gevonden?'
'Nee, hij is niet gevonden.'
'Helemaal geen aanwijzingen?'
'Nou, wij hebben dit.'
Min of meer met het gebaar van een goochelaar bracht hoofdinspecteur Battle een half vel postpapier tevoorschijn. En onderwijl hield hij Anthony opnieuw op onopvallende wijze scherp in de gaten.
Maar Anthony schrok niet toen hij de tekening herkende. 'Aha! Daar hebben wij de Kameraden van de Rode Hand weer. Als zij met dit soort dingen gaan strooien, kunnen zij ze beter laten drukken. Het moet wel verschrikkelijk lastig zijn ieder exemplaar afzonderlijk te tekenen. Waar is dit gevonden?'
'Onder het lijk. Hebt u zoiets al eens eerder gezien, meneer?'
Anthony deed hem een omstandig verhaal van zijn korte ontmoeting met dit voor het algemeen welzijn werkzame genootschap.
'Het moet zeker betekenen dat de Kameraden hem hebben afgemaakt.'
'Acht u dat waarschijnlijk, meneer?'
'Nou, het zou wel kloppen met hun woordgebruik. Maar mijn ervaring is dat zij die het meest over bloed praten dit nooit echt hebben zien stromen. Ik zou niet gedacht hebben dat de Kameraden er de moed toe hadden. En het zijn bovendien zulke schilderachtige figuren. Ik zie het nog niet gebeuren dat een van hen zich zo vermomt dat hij hier voor een gast kan doorgaan. Maar je kunt nooit weten.'
'Volkomen juist, meneer Cade. Je kunt nooit weten.'
Anthony keek plotseling geamuseerd. 'Nu zie ik wat erachter zit. Open deur, voetsporen, verdachte vreemdeling in dorpsherberg. Maar ik kan u verzekeren, dat ik, wat ik ook ben, niet de plaatselijke vertegenwoordiger ben van de Rode Hand.'
Hoofdinspecteur Battle glimlachte flauwtjes. Toen speelde hij zijn laatste troef uit.
'Hebt u er iets op tegen het lijk te zien?' vroeg hij plotseling.
'Beslist niet,' antwoordde Anthony.
Battle haalde een sleutel uit zijn zak, ging Anthony voor de gang door, bleef voor een deur staan en maakte die open. Het was een van de kleine salons. Het lijk lag op een tafel, met een laken eroverheen.
Hoofdinspecteur Battle wachtte tot Anthony naast hem stond, en trok toen plotseling het laken weg.
Zijn ogen schitterden, toen hij de half gesmoorde uitroep hoorde, en de verraste beweging zag die Anthony maakte.
'Dus u herkent hem toch, meneer Cade?'
'Ik heb hem al eens eerder gezien, ja,' zei Anthony, zich herstellend. 'Maar niet als prins Michael Obolovitch. Hij zei dat hij van de firma Balderson en Hodgkins kwam, en hij noemde zich meneer Holmes.'