Hoofdstuk 4

George Lomax ging regelrecht terug naar Whitehall. Toen hij het weelderige vertrek binnentrad waarin hij staatszaken afhandelde, klonk er een schuifelend geluid. De heer Bill Eversleigh was ijverig brieven aan het rangschikken, maar een grote armstoel bij het raam was nog warm.
Een zeer innemende jongeman, die Bill Eversleigh. Leeftijd zo'n vijfentwintig jaar, groot en nogal onhandig in zijn bewegingen, een prettig maar lelijk gezicht, prachtige witte tanden en een paar eerlijke bruine ogen.
'Heeft Richardson dat rapport al doorgestuurd?'
'Nee meneer. Zal ik hem er even over bellen?'
'Laat maar. Nog telefoontjes?'
'Juffrouw Oscar behandelt de meeste ervan. Meneer Isaacstein wil weten of u morgen met hem in het Savoy Hotel kunt lunchen.'
'Zeg tegen juffrouw Oscar dat zij even in mijn agenda kijkt. Als ik geen afspraak heb, kan zij opbellen en zeggen dat het goed is.'
'Ja, meneer.'
'Tussen twee haakjes, Eversleigh, je zou nu even een nummer voor mij kunnen bellen, zoek het maar op in het boek. Mevrouw Revel, Pont Street 487.'
'Ja, meneer.'
Bill pakte het telefoonboek, liet een nietsziend oog langs een kolom M's gaan, sloot het boek met een klap en liep op het toestel op het bureau toe. Hij pakte de hoorn en wachtte even, alsof hem plotseling iets te binnen schoot. 'O, hoort u eens, meneer, ik herinner het mij net. Haar lijn is defect, van mevrouw Revel bedoel ik. Ik heb zojuist geprobeerd haar op te bellen.'
George Lomax fronste zijn wenkbrauwen. 'Wat vervelend,' zei hij, 'dat is bepaald vervelend.' Besluiteloos trommelde hij op de tafel.
'Als het om iets belangrijks gaat, zou ik er nu misschien even heen kunnen gaan in een taxi. Zij zal op deze tijd van de ochtend beslist wel thuis zijn.'
George Lomax aarzelde, dacht erover na. Bill wachtte hoopvol af, gereed om, als het antwoord gunstig mocht uitvallen, er onmiddellijk vandoor te gaan.
'Dat zou misschien wel het beste zijn,' zei Lomax tenslotte. 'Goed dan, neem maar een taxi, en vraag mevrouw Revel of zij vanmiddag om vier uur thuis is, omdat ik haar graag wil spreken over een zaak van groot belang.'
'Komt in orde, meneer.'
Bill greep zijn hoed en vertrok.
Tien minuten later zette een taxi hem af bij Pont Street 487. Hij belde aan en bonkte met de klopper. De deur werd geopend door een statige bediende. Bill begroette hem als een oude kennis.
'Morgen, Chilvers, mevrouw Revel thuis?'
'Ik geloof dat zij net van plan is uit te gaan, meneer.'
'Ben jij daar, Bill?' riep een stem over de trapleuning. 'Ik dacht al dat ik dat gebons herkende. Kom maar boven en maak een praatje met me.'
Bill keek op naar het gezicht dat hem van boven toelachte, en dat hem steeds -- en hem niet alleen -- zo in verwarring bracht, dat hij onsamenhangende woorden begon te stamelen. Hij snelde met twee treden tegelijk de trap op en greep de uitgestrekte handen van Virginia Revel stevig in de zijne. 'Hallo, Virginia!'
'Dag, Bill!'
Charme is een merkwaardig iets; honderd jonge vrouwen, onder wie enkelen nog mooier dan Virginia Revel, hadden met precies dezelfde intonatie 'Dag, Bill' kunnen zeggen zonder enig
effect te sorteren. Maar als Virginia die beide simpele woorden uitsprak, brachten ze Bill in de grootste vervoering.
Virginia Revel was zevenentwintig jaar. Zij was lang en uiterst slank -- men had wel een gedicht kunnen schrijven over haar tere gestalte. Haar haar had precies de kleur van brons, met een groene glans tussen het goud; zij had een energieke kin, een welgevormd neusje, enigszins schuin staande ogen die een glimp van het donkerste korenbloemblauw tussen de half gesloten oogleden lieten zien, en een heerlijke en volstrekt niet te beschrijven mond, waarvan de ene hoek heel eventjes was opgetrokken. Het was een verbazend expressief gezicht, en zij had een soort stralende vitaliteit over zich die steeds de aandacht opeiste. Het zou volslagen onmogelijk zijn geweest Virginia Revel ooit te negeren.
Zij trok Bill mee de kleine salon in, die helemaal lichtlila en groen en geel was, als crocusjes in een weide.
'Bill, lieve jongen,' zei Virginia, 'kon het ministerie van buitenlandse zaken het wel zonder jou stellen? Ik dacht dat zij zonder jou niets konden beginnen?'
'Ik heb een boodschap voor je van Codders.' Dit was de oneerbiedige wijze waarop Bill zijn baas aanduidde. 'En tussen twee haakjes, Virginia, mocht hij ernaar vragen, vergeet dan niet dat je telefoon vanmorgen defect was.'
'Maar dat is niet zo.'
'Dat weet ik wel. Maar ik heb gezegd dat het wel zo was.'
'Waarom? Leg mij die diplomatenstreek eens uit!'
Bill wierp haar een verwijtende blik toe. 'Dan kon ik naar jou toe komen, natuurlijk!'
'O, lieve Bill, wat dom van mij! En wat enig van jou!'
'Chilvers zei dat je uit zou gaan.'
'Dat is ook zo -- naar de Sloane Street. Er is daar een winkel waar zij een nieuw soort korset hebben, fantastisch gewoon!'
'Een korset?'
'Ja, Bill, een korset. Om je heupen in bedwang te houden. Je draagt hem op je blote lijf.'
'Je laat me blozen, Virginia. Je moetje ondergoed niet beschrijven aan een jongeman die geen familie van je is. Dat is niet fijngevoelig.'
'Maar, beste Bill, er is toch niets onkies aan heupen. Heupen hebben wij allemaal -- hoewel wij arme vrouwen ons zo vreselijk inspannen om te doen alsof dat niet zo is. Dat korset is van rode rubber, en reikt tot even boven de knie, en het is gewoon onmogelijk om te lopen, als je hem aan hebt.'
'Wat ontzettend!' zei Bill. 'Waarom doe je dat eigenlijk?'
'O, omdat je zo'n nobel gevoel krijgt als je lijdt ter wille van je silhouet. Maar laten wij het niet over mijn korset hebben. Geef mij de boodschap van George maar.'
'Hij wil weten of je vanmiddag om vier uur thuis bent.'
'Dat ben ik niet. Dan ben ik op Ranelagh. Waarom zo'n formeel bezoek? Denk je dat hij mij ten huwelijk zal vragen?'
'Dat zou mij niets verwonderen.'
'Want als dat zo is, kun je hem zeggen, dat ik meer van mannen houd die me impulsief ten huwelijk vragen.'
'Zoals ik?'
'Bij jou is het niet impulsief, Bill. Het is een gewoonte geworden.'
'Virginia, wil je nu nooit...'
'Nee, nee, nee, Bill. 's Morgens voor de lunch wil ik het niet horen. Probeer toch mij te beschouwen als een aardig, moederlijk schepsel, dat de middelbare leeftijd nadert, en wie jouw belangen na aan het hart liggen.'
'Virginia, ik houd zoveel van je.'
'Ik weet het, Bill, ik weet het. En ik vind het gewoon heerlijk dat je van mij houdt. Is dat niet vreselijk slecht van mij? Ik zou wel willen dat iedere aardige man op de wereld verliefd op mij was.'
'Dat zullen de meesten ook wel zijn, denk ik,' zei Bill somber.
'Maar ik hoop dat George niet verliefd op mij is. Ik geloof ook niet dat dat mogelijk is. Hij is zo verknocht aan zijn carriere. Wat zei hij nog meer?'
'Alleen maar dat het heel belangrijk was.'
'Bill, ik word nieuwsgierig. Er is maar zo weinig dat George belangrijk vindt. Ik denk dat ik Ranelagh maar moet laten lopen. Daar kan ik trouwens iedere dag wel heen. Zeg maar tegen George dat ik onderdanig op hem zal zitten wachten om vier uur.'
Bill keek op zijn horloge. 'Het is eigenlijk niet de moeite waard om voor de lunch nog terug te gaan. Ga mee een hapje eten, Virginia.'
'Ik zou ergens gaan lunchen.'
'Dat geeft niet. Laat alles lopen en neem de dag vrij.'
'Het zou wel prettig zijn,' zei Virginia, terwijl zij hem toelachte.
'Virginia, je bent een schat. Vertel mij eens, je mag mij wel, he? Meer dan andere mensen?'
'Bill, ik aanbid je. Als ik met iemand moest trouwen -- als dat gewoon moest -- ik bedoel, als het in een boek stond en de een of andere boze mandarijn zei tegen mij: "Trouw met iemand of je wordt doodgemarteld", dan zou ik dadelijk jou kiezen - dat zou ik echt doen. Ik zou zeggen: "Geef mij Bill dan maar...'
'Nou dan...'
'Ja, maar ik hoef niet te trouwen. Ik vind het heerlijk een zondige weduwe te zijn.'
'Je zou precies dezelfde dingen kunnen blijven doen. Uitgaan, en zo. Je zou nauwelijks merken dat ik er was.'
'Bill, je begrijpt het niet. Ik ben het soort vrouw dat, als zij trouwt, enthousiast het huwelijk ingaat.'
Bill liet een dof gekreun horen. 'Een dezer dagen schiet ik mij voor mijn kop, denk ik,' mompelde hij somber.
'Nee, dat doe je niet, lieve Bill. Je neemt een aardig meisje mee uit eten, net zoals je eergisteravond gedaan hebt.'
Meneer Eversleigh was even van zijn stuk gebracht.
'Als je soms Dorothy Kirkpatrick bedoelt, dat meisje dat in Haken en Ogen speelt, dan -- nou, dat is een keurig meisje, hoor. Heel fatsoenlijk. Er stak heus geen kwaad achter.'
'Natuurlijk niet, lieve Bill. Ik vind het heerlijk dat jij van het leven geniet. Maar maak mij niet wijs dat je zult sterven aan een gebroken hart. Dat wilde ik maar even zeggen.'
Meneer Eversleigh herkreeg zijn waardigheid.
'Je begrijpt er niets van, Virginia,' zei hij op strenge toon. 'Mannen...'
'Zijn polygaam van aanleg! Dat weet ik wel. Soms heb ik er zo'n vermoeden van dat ik van een heel stel mannen tegelijk kan houden. Als je werkelijk van mij houdt, Bill, neem mij dan gauw mee uit lunchen.'