2

‘Aan de kant!’ Met de stofzuigerstang in de aanslag maaide Samina alles weg wat haar voor de voeten kwam. Felicia volgde met een emmer met sop en nam alles nat af.

Nienke probeerde de boel vooral voor het oog gezellig te krijgen. Tafeltje recht. Tijdschriften op een stapeltje. Schoenen naar ieders eigen kamer. Speeltjes weer ín de box. Hmm, die mochten eigenlijk wel eens afgesopt. Nienke nam ze in haar armen en wilde ermee naar de keuken lopen.

‘Je gaat dat speelgoed toch zeker niet weggooien?’ vroeg Felicia geschrokken.

‘Nee, gekkie,’ zei Nienke, ‘ik ga het even afsoppen.’

‘Gooi het maar in de emmer.’

‘Ik doe het liever met schoon sop en schoon water,’ antwoordde Nienke. ‘Die baby’s stoppen alles in hun mond.’

Het was zaterdag. Bezoekdag. Hadden de meeste meiden normaal helemaal geen zin in hun taken, op zaterdag maakten ze de doordeweekse tegenzin dubbel en dwars goed door een extreme make-over van de bezoekruimte.

Niemand woonde hier zomaar. Alle meiden hadden hun verhaal. Je kon het zo gek niet bedenken of een van hen had het wel meegemaakt. Er was hier niemand zonder ingewikkelde en pijnlijke relaties met familie, vriendjes of ex-vriendjes. Maar kwám die familie op bezoek, dan werden ze onthaald in een keurig opgeruimd huis dat nog fraaier blonk dan een gepimpte advertentie.

Ook Nienkes ouders zouden vanmiddag langskomen. Gelukkig leverde haar moeder geen commentaar meer op het interieur, zoals de eerste keer. Dat was al na drie weken; zo snel was de bezoekregeling van kracht geworden. Als het niet om Sander te doen was geweest, was haar moeder vast linea recta de deur weer uitgelopen. Niks softe kleurtjes, niks vegetarisch, niks kalm. Ruige meiden, tv en praten over alles wat god verboden heeft.

‘Nienke, moeten Sander en jij híér leven? Dat kán toch niet!’

‘Ja, mam,’ had Nienke gezegd, ‘dat gaat heel goed. Ik ben heel gelukkig dat ik nu Sanders moeder ben.’

Daarna had haar moeder gezwegen en Nienke had ineens medelijden met haar gevoeld.

Om twee uur kwamen de eerste bezoekers, twee broers van Felicia.

‘Hola guapa,’ zei de langste tegen zijn zus.

‘Sissy,’ zei de ander, ‘en waar is mijn kleine neefje? Ik heb bokshandschoenen voor hem gekocht.’

‘Bokshandschoenen?’ vroeg Felicia.

‘Ja, sissy, daar groeit-ie vanzelf in. Kun je niet jong genoeg mee beginnen. Kan hij zijn vader een keertje verbouwen, nu wij dat niet mochten van jou.’

‘Stop it,’ zei Felicia verontwaardigd. ‘Milano gaat niemand verbouwen. Nu niet en nooit niet. Hij wordt geen crimineeltje. Ik ga goed voor hem zorgen, zodat hij naar school kan en daarna een beroep kan leren.’

‘We plagen je maar,’ zei de langste broer lachend.

De bel ging opnieuw.

Háár ouders! Hartkloppingen. Nienke kwam overeind. Ze zoenden.

‘Waar is Sander?’ vroeg haar moeder.

‘Die slaapt nog. Hij is in een overgangsfase van twee keer slapen naar een keer in de middag,’ zei Nienke.

‘Kunnen we ergens even privé zitten?’ vroeg haar vader. ‘We hebben wat te vertellen.’

‘Niemand die hier op jullie let, hoor,’ zei Nienke zelfverzekerd. ‘Iedereen heeft hier genoeg aan zichzelf. Dus vertel gerust wat er aan de hand is. Maar zal ik jullie niet eerst iets te drinken inschenken?’

Toen ze haar ouders allebei van een kop thee voorzien had, ging ze bij hen zitten. ‘Vertel het eens.’

Nienkes vader nam het woord. ‘We hebben een ander huis gekocht in een andere stad. Het was niet meer te doen in de winkel. Iedereen wist wat er gebeurd was. We hadden geen leven meer. We hebben alles verkocht. De winkel wordt met inboedel en al overgenomen. Ik ga een meubelmakerij beginnen. Mama gaat het een tijdje rustig aan doen. We gaan jouw spullen dus ook verhuizen voor als je misschien terugkomt…’

‘Papa, ik kom echt niet meer thuis wonen.’

‘Nee, maar misschien kom je nog eens logeren met Sander.’ ‘Dat kan, wie weet, in de toekomst, maar nu nog niet,’ zei Nienke. ‘Er is te veel gebeurd, we moeten het allemaal een plekje geven. Ooit is alles misschien genezen. Nu nog niet. Nog lang niet.’

Er viel een pijnlijke stilte.

‘Zullen we even kijken of Sander al wakker is?’ stelde Nienke voor. ‘Jullie mogen wel even een eindje met hem wandelen, hoor.’

‘Je bent een lieverd, Nienke,’ zei haar vader.