5

‘Zijn we alweer samen aan het sjouwen, hè pap?’ Nienke gaf haar vader, die in de bus stond, een doos met kleding aan. Die schoof hij behendig door naar de achterwand.

Haar vader trok een grimas. Het leek op lachen, maar dan het soort lachen dat ineens kon omslaan in huilen. ‘Het spijt me zo, meisje. Ik heb zoveel fout gedaan naar je.’

Nienke gaf de volgende doos aan. ‘Als mama dat nou ook eens inzag.’

‘Dat komt, Nienke, maar het heeft tijd nodig.’

‘Misschien komt het wel nooit?’

‘Het is echt moeilijk om, als je ergens rotsvast in gelooft, op andere gedachten te komen,’ zei haar vader. ‘Ik was er zelf ook van overtuigd dat mama gelijk had en het het beste wist. Ik ben gaan twijfelen doordat…’

‘Maar dat is het verschil. Mama twijfelt niet,’ stelde Nienke vast.

Zwijgend haalden ze de andere dozen van boven. Het waren er maar een paar. Veel kon ze niet meenemen naar De Schakel, het opvanghuis voor tienermoeders waar ze voorlopig zou gaan wonen. Een bed voor haar, een ledikantje voor Sander, een commode, een box, alles was daar aanwezig. Voor een buggy, kleertjes, handdoeken en beddengoed moest ze zelf zorgen.

Nienke ging voor de laatste keer naar haar kamer. Ze zocht wat dierbare spulletjes bij elkaar. Die zouden haar daar een thuisgevoel geven. Haar fotoalbum, een paar lievelingsboeken, haar cd’s, haar digitale camera, het beeldje dat ze ooit van Lisa had gekregen en haar eigen knuffel, een lammetje.

Dat was het. De rest deed er niet echt toe. Het waren maar spullen. Allemaal vervangbaar. Er was maar één ding niet vervangbaar. Sander.

‘Heb jij het babystoeltje al vastgemaakt, pap?’ En toen haar vader knikte, zei Nienke resoluut: ‘Dan gaan we nu Sander halen en afscheid nemen.’

Met Sander in haar armen en haar vader achter zich liep Nienke naar het atelier waar haar moeder zich had teruggetrokken. De winkel was gesloten.

‘Mam, ik ga.’

Haar moeder zat er ongenaakbaar bij. Ze keek Nienke aan, of nee, het leek alsof ze door Nienke héén keek. ‘Heb je nu je zin?’

‘Ssst, Charlotte,’ zei Nienkes vader. ‘Je dochter vertrekt, maak het niet nog erger.’

‘Kán het dan nog erger? We zijn Sander kwijt. We moeten de winkel sluiten en misschien zelfs wel verhuizen. Mijn leven hier is onmogelijk geworden. Hoe moet ik dit aan al mijn klanten uitleggen?’

‘Maar gelukkig ben je mij kwijt.’ Het was eruit voor Nienke erover nagedacht had. ‘Dat scheelt dan weer.’

‘Ja,’ zei haar moeder, ‘dat scheelt. Maar reken maar dat ik een bezoekregeling voor Sander zal afdwingen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dat kind is ook van papa en mij. Het is ons kleinkind, dat mag je ons niet afnemen.’

Nienke huiverde en drukte Sander in een reflex dichter tegen zich aan. ‘Ik wil Sander niet van jullie afnemen, mam, ik wil alleen zelf zijn moeder zijn.’

Nienkes vader deed een stap naar voren. ‘Charlotte, je kunt beter zwijgen. Je zegt dingen waar je spijt van krijgt en die je niet meent.’

‘Het is niet goed voor Sander om naar zo’n opvanghuis te gaan,’ zei Nienkes moeder. ‘Aan wat voor negatieve invloeden komt hij daar bloot te staan?’

‘Alsjeblieft, Charlotte, hou op. Wij gaan nu. Ik spreek je straks. Kalmeer alsjeblieft wat.’

Nienke gaf haar moeder geen zoen.

‘Weet je wat het met jou is?’ zei ze tegen haar moeder. ‘Je hebt me nooit geaccepteerd. Je bent nooit trots op me geweest. En waarom? Omdat ik een hazenlip heb, omdat ik niet perfect was, zoals je alles perfect wilt hebben en onder controle. Ik voldoe niet aan jouw normen. Ik ben niet volmaakt. Al je onzintheorieën over vorige levens en karma zijn er alleen om te verdoezelen dat je je voor me schaamde en je nog altijd schaamt. Dát is het.’

Ze draaide zich om en volgde haar vader.

Nooit had ze zich eerder in haar leven zo triest en tegelijkertijd zo overtuigd van de juistheid van een beslissing gevoeld.