22
Praten tegen mama
Altijd als volwassenen met Ian praatten of hij met hen, behandelden ze hem als een andere volwassene en nooit als een kind. Ik denk dat het kwam omdat hij altijd zo duidelijk en vastberaden sprak of antwoord gaf op een vraag.
De taxichauffeur keek ons achterdochtig aan toen we naar hem toe liepen. Hij stond tegen zijn auto geleund en sprak met een andere man. Ik kon zien dat hij ons tijdens het gesprek uit zijn ooghoek bekeek. Hij dacht natuurlijk zoiets als: Wat heb ik nou aan mijn fiets hangen?
'We willen naar het busstation in Bethlehem,' zei Ian tegen hem. Toen keek hij in zijn notitieboekje. 'We moeten de bus van tien uur naar Philadelphia hebben.'
De chauffeur gaf geen antwoord. Hij keek even langs ons heen, waarschijnlijk om te zien of we vergezeld werden van een volwassene.
'We willen nu graag gaan,' zei Ian. 'Alstublieft.'
'Dat is vierentwintig dollar,' zei de chauffeur.
Ian glimlachte. 'Prima.' Hij liet hem zien dat hij geld bij zich had, en de chauffeur kwam plotseling tot leven. Hij ging snel achter het stuur zitten.
Ian hield het portier voor me open en we stapten in. Het was de eerste keer dat ik in een taxi zat, maar ik probeerde me niet daarnaar te gedragen. Ik leunde achterover en keek uit het raam, slikte mijn angst in. De chauffeur keek naar ons in zijn achteruitkijkspiegel, startte de motor en reed weg.
'Waarom gaan jullie naar Philly?' vroeg hij.
'Familiebezoek,' zei Ian. En toen, al was het duidelijk een leugen, voegde hij eraan toe: 'We zijn er al minstens tien keer geweest.'
'Je meent het. Waar in Philadelphia?'
Zonder met zijn ogen te knipperen ratelde Ian een adres af. Daarna zweeg de chauffeur. Toen we bij het busstation waren, gaf Ian hem vijfentwintig dollar.
'Hou het wisselgeld maar,' zei hij, alsof hij zijn leven lang niet anders gedaan had.
De chauffeur knikte en keek ons na toen we het station binnengingen. Ian kocht onze tickets en we gingen op een bank zitten bij een oudere zwarte dame die een tas vol kleren bij zich had. Ze keek naar ons en glimlachte. Ik zag dat ze een paar tanden miste, maar ze had een warme, lieve glimlach die maakte dat ik me beter voelde.
'Wat een schatje,' zei ze tegen mij. 'Hoe oud ben je, liefje?'
Ik keek naar Ian om te zien of ik antwoord moest geven. Zijn ogen vertelden me dat het in orde was.
'Zeven,' zei ik.
'En je bent een grote meid, die met je broer in de bus stapt, hè?'
'Ja. Ian is mijn broer.'
'Ik was niet veel ouder toen ik voor het eerst met de bus ging, met mijn oma Pauline. Ik geloof zelfs dat ik toen ook zeven was. Ja, dat was ik. We gingen van Memphis, Tennessee, naar New Orleans, en we moesten in die tijd een paar keer overstappen. We deden er twee dagen over. Eén nacht sliepen we in een busstation. Ze had een schoot die zo zacht was als een donzen kussen. Mijn oma Pauline. ..' Ze zweeg midden in de zin en keek uit het raam. Ik dacht dat er tranen in haar ogen stonden.
Ian gaf me een zachte por. 'Als we in het ziekenhuis zijn, moet je mij het woord laten doen, Jordan. Zelfs als iemand je iets vraagt, moet je wachten tot ik antwoord geef, oké?'
Ik knikte. 'Oma Emma zal erg kwaad zijn op ons.' -
'Ze komt er wel overheen. We hebben het recht onze moeder te zien.' Hij bestudeerde een dienstregeling en zei toen dat we terug zouden gaan met een bus die om achttien uur vijfenveertig uit Philadelphia vertrok.
'Kunnen we ook naar papa?'
'Vandaag niet maar we gaan naar hem toe als we dat willen,' zei hij vastberaden.
'Zal mama wakker worden en met ons praten als we daar zijn, Ian?'
'Misschien. Misschien is ze al wakker en praat ze en heeft grootma het ons niet verteld.'
'Waarom niet?' vroeg ik verbaasd.
Hij schudde zijn hoofd. 'Waarom doet ze iets?' antwoordde hij, wat volgens mij nergens op sloeg. 'We zullen wel zien. Ontspan je nu maar,' zei hij.
'Ben je niet bang, Ian?' vroeg ik.
Hij draaide zich langzaam om. 'We hebben in het bos op een paar meter afstand van een zwarte beer gezeten, toch?'
'Ja.'
'Nou, er is niemand zo groot en zo sterk als een zwarte beer.'
Dat zorgde ervoor dat ik me wat beter voelde, maar toch bonsde mijn hart toen de bus die we zouden nemen voor het station stopte. Ian stond op en wenkte me dat ik hem moest volgen. We gingen weg en ik keek achterom naar de oude zwarte dame. Ze zat nog steeds met haar handen op de tas met kleren.
Ze glimlachte en zei: 'Prettige reis, liefje.'
Ian trok aan mijn hand en we gingen naar buiten, maar ik kon haar door het raam zien, zelfs toen we in de bus stapten. Ze zat er nog steeds.
'Waar gaat zij naartoe, Ian?' vroeg ik. 'Waarom stapt zij niet in?'
Hij keek achterom en haalde zijn schouders op. 'Misschien gaat ze nergens naartoe. Misschien zit ze daar alleen omdat het er warm is. Ze lijkt een dakloze.'
'Wat is een dakloze?'
'Iemand die geen onderdak heeft. Ze zwerven rond en dragen hun hele hebben en houden mee in een tas. Sommigen hebben een karretje.' 'Waarom hebben ze geen onderdak?'
'Hopen redenen, Jordan.'
'Worden wij ook daklozen?
Hij keek me aan. 'Nou, nee,' zei hij. En toen zag ik dat hij zijn wenkbrauwen optrok en zijn ogen samenkneep. 'Misschien, in zekere zin, als vader en moeder niet terugkomen,' voegde hij eraan toe.
Toen de bus wegreed, keek ik achterom en zag de oude dame uit het station komen en over het trottoir lopen. Ian had gelijk. Ze wachtte niet op een bus. Waar wachtte ze dan op?
Plotseling vond ik het vertoeven in de buitenwereld even angstaanjagend als het zien van een zwarte beer op een paar meter afstand in het bos. Wat zouden we nog meer aantreffen? Wat wachtte ons nog meer aan het eind van deze trip? Ik was altijd al bang geweest voor een stad, zelfs met onze ouders erbij. Er waren zoveel mensen en auto's en gebouwen. Je leek er gemakkelijk te kunnen verdwalen, en mama had me altijd gewaarschuwd dat ik dicht bij haar moest blijven en nooit naar een onbekende luisteren. Overal kon je in een val lopen. Zou Ian ons veilig hierdoorheen kunnen loodsen? Was het verkeerd van me geweest om met hem mee te gaan?
'Hoe weet je waar je naartoe moet, Ian?'
'Ik heb alle informatie gekregen op mijn computer. Ik ken de weg.' Hij haalde een paar opgevouwen papieren uit zijn zak. 'Als we eenmaal in het ziekenhuis zijn, zullen we moeder gemakkelijk kunnen vinden. Ik hoop dat de dokter er is of iemand die ons wat informatie kan geven. We hebben het recht te weten hoe haar toestand is en wat de vooruitzichten zijn.' Hij stopte de papieren weer in zijn zak.
'Miss Harper zal me weer in mijn kamer opsluiten,' zei ik.
'Dat zullen we nog weleens zien.'
'Oma Emma zei dat ze je naar een militair kamp zou sturen.'
Hij keek me aan alsof hij dacht dat ik dat verzonnen had.
'Dat heeft ze echt gezegd.'
'Dat zien we dan ook wel weer. Denk aan wat ik je gezegd heb toen we weggingen,' zei hij toen de bus harder ging rijden. 'Loop alsof er niets aan de hand is, alsof je precies weet wat je doet en waar je naartoe gaat. Dan zal niemand ons iets vragen of lastigvallen.'
Ik knikte, maar ik wist niet of ik het net zo goed zou kunnen als hij. Ik hield hem voortdurend in het oog en probeerde te imiteren hoe hij zaten recht voor zich uit keek, zelfs zijn gelaatsuitdrukking. Toen de bus in Philadelphia arriveerde, pakte hij me bij de hand.
'We gaan weer met een taxi,' zei hij, toen hij de taxi's zag die dichtbij geparkeerd stonden.
Zodra we uit de bus stapten, liepen we naar een taxichauffeur. 'Moss Rehabilitation Center,' zei Ian, alsof hij daar al jarenlang taxi's had genomen.
Deze keer ondervroeg de chauffeur ons niet om te zien of we geld hadden en keek ons zelfs niet nieuwsgierig aan. Hij opende het portier voor ons en we stapten in. Hij stelde ook tijdens het rijden geen vragen. Hij reed gewoon weg, zigzagde door het verkeer alsof we een spoedgeval waren. Hij reed zo hard dat ik vreesde dat we een ongeluk zouden krijgen, wat oma Emma ongetwijfeld heel erg kwaad zou maken. Maar Ian keek rustig uit het raam naar de mensen op het trottoir, de winkels, het verkeer. Ik werd er zelf ook door geboeid.
Toen we voor de ingang stopten, betaalde Ian de chauffeur en we gingen naar binnen. Onwillekeurig keek ik naar alles om me heen, al wilde Ian dat ik net zo zou doen als hij en recht voor me uit kijken, niet zo verward en angstig. Niemand lette trouwens op ons, al waren alle kinderen die we zagen in gezelschap van volwassenen. Ian vond de informatiebalie en vroeg naar Caroline March. De dame achter de balie was heel vriendelijk en gaf hem een vel papier waarop stond aangegeven hoe we bij de afdeling moesten komen waar mama behandeld werd. Ze zei niets over haar, maar ze glimlachte naar me.
Op de verdieping aangekomen, zagen we een lange, roodharige verpleegster die ons meteen begroette. Ian legde haar uit wie we waren. Ze bleef even naar hem en mij staren en vroeg toen wie ons had gebracht.
'Onze grootmoeder heeft geregeld dat we met de limousine werden gebracht,' zei hij zonder enige aarzeling. 'Is de dokter van mijn moeder hier?'
'Nee, op het moment niet,' antwoordde ze. Ze keek alsof ze hem niet helemaal geloofde, maar ik kon zien dat ze er niet zeker van was.
'Bent u misschien haar verpleegster?' vroeg Ian.
Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Nee, dat is mevrouw Feinberg. Een ogenblik.'
Ze liep naar de hoofdbalie, en een andere verpleegster, veel ouder, gezetter en kleiner, keek op van een stapeltje papieren. Ze haalde haar schouders op naar de roodharige verpleegster en liep toen om de balie heen naar ons toe.
'Hallo,' zei ze glimlachend. 'Ik ben mevrouw Feinberg. Ik heb begrepen dat jullie de kinderen zijn van mevrouw March.'
'Ja, mevrouw,' zei Ian. 'We willen graag weten hoe het met haar gaat en haar bezoeken, alstublieft.'
'Wat weet je van de toestand van je moeder?' vroeg ze.
'We weten dat ze een hersenaandoening heeft door het ongeluk en dat ze in een coma ligt. Is ze in een vegetatieve toestand gekomen?' vroeg Ian zonder enig teken te geven van tranen of angst.
'Je weet wat dat betekent?'
'Ja, mevrouw. Ik besef heel goed dat als ze te lang in die toestand blijft, het minder waarschijnlijk is dat ze bij bewustzijn komt.'
'Wie heeft je dat allemaal uitgelegd?'
'Dat heb ik zelf gelezen,' zei hij. 'Ik wil medicijnen gaan studeren.'
'Je meent het. Hoe oud ben je?'
'Zestien,' zei Ian zonder blikken of blozen.
Ze keek naar mij en bedwong haar glimlach. 'En dit is je zusje?'
'Jordan, ja. Ze weet dat ze zich goed moet gedragen en we beloven niemand te storen of u te hinderen in uw werk. Is moeder in een vegetatieve toestand of is ze nog comateus?'
'Weet je zeker dat je zusje dit allemaal begrijpt?' vroeg ze, bezorgd voor mij.
'Ze zal het begrijpen,' zei Ian.
Mevrouw Feinberg richtte zich tot mij. 'De ogen van je moeder zijn open, lieverd, maar ze ziet nog niets. Wees er niet bang of verbaasd over, oké?'
'Dat zal ze niet zijn,' zei Ian. 'Ze heeft haar al eerder gezien, kort na het ongeluk.'
'Het is altijd moeilijk te begrijpen hoe iemand zijn of haar ogen kan openen, zelfs bewegen en geluid maken, maar geen teken van bewustzijn geven.'
'We begrijpen het,' zei hij. 'Ik heb het haar onderweg hierheen allemaal uitgelegd.'
Dat had hij niet, maar ik durfde niets te zeggen, geen kik te geven.
Ze dacht even na en zei toen dat we haar moesten volgen. We kwamen in een kamer waar mama op bed lag, starend naar het plafond. Ik zag dat haar linkerhand open- en dichtging, open en dicht. Ze beweegt, dacht ik. Gelukkig. Ik wilde naar haar roepen, schreeuwen. Haastig liep ik naar haar toe en legde mijn hand in de hare. Ze sloot haar hand eromheen en opende hem weer, sloot en opende hem.
'Praat tegen haar, lieverd,' zei mevrouw Feinberg.
'Hallo, mama. Ik ben het. Jordan. Ian is er ook.'
We keken gespannen naar haar hoofd, maar ze draaide zich niet naar me toe. Haar ogen sloten en openden zich.
'Hoe lang duurt het om haar te evalueren?' vroeg Ian.
'Het kan wel een tijdje duren. Ze is in ons responsiviteitsprogramma, zodat we kunnen werken aan haar reactie op stimulansen. Blijf maar tegen haar praten. Je weet nooit wanneer een patiënt begint te reageren, maar het is goed als ze vertrouwde stemmen horen.'
'Als ze die horen,' mompelde Ian.
'Ik kom straks terug,' zei mevrouw Feinberg.
'Mama, praat alsjeblieft tegen ons,' smeekte ik. Ik drukte mijn gezicht tegen haar schouder en gaf haar een zoen op haar wang. 'We hebben je thuis nodig.'
Ze reageerde niet. Haar mond bewoog niet. Haar ogen keerden zich niet naar me toe en haar hand bleef open- en dichtgaan om die van mij.
'Wanneer zal ze me horen, Ian? Wanneer? Waarom kan ze me niet horen?'
'Dat is moeilijk te zeggen. Misschien hoort ze je - de zuster heeft gelijk. Maar misschien is ze nog niet in staat om te reageren. Niet huilen,' waarschuwde hij luid fluisterend. 'Anders worden ze nerveus omdat we hier binnen zijn.'
'Ik kan er niks aan doen,' jammerde ik.
'Je móét er wat aan doen, Jordan. Zie je, daarom aarzelde ik of ik je mee mocht nemen.'
'Oké, oké,' zei ik. Ik hield mijn adem in en kneep mezelf om mijn snikken te onderdrukken. 'Ik zal niet huilen.'
'Praat met haar. Vertel haar wat je maar wilt. Toe dan,' zei hij en begon rond te lopen in de kamer, bekeek de medische instrumenten alsof hij werkelijk wist wat alles was.
Ik begon met mama te vertellen dat oma Emma miss Harper in huis had genomen om voor ons te zorgen en mij onderwijs te geven gedurende de zomer. Toen bedacht ik dat als ik haar de afschuwelijke dingen vertelde die miss Harper had gedaan, dat mama misschien zou dwingen wakker te worden. Ik zag dat zelfs Ian die mogelijkheid overwoog, want hij keek aandachtig naar mama's gezicht toen ik beschreef hoe miss Harper zeep in mijn mond had gesmeerd, me in mijn kamer had opgesloten, me in mijn gezicht had geslagen en me de hele dag schoolwerk had laten doen.
'Ze heeft je geslagen?' vroeg Ian. Dat had ik hem niet verteld. 'Ja.'
'Vertel het me als ze zelfs maar dreigt zoiets nog eens te doen,' zei hij kwaad. Soms, als hij zich zo woedend maakte, leek zijn hele lichaam te trillen als een berg tijdens een aardbeving of zo.
Ik bleef praten tegen mama, beschreef het schoolwerk, en dacht er toen aan haar te vertellen dat oma Emma mij in papa's oude slaapkamer had ondergebracht en miss Harper in de kamer van haar en papa. Ik hoopte dat het haar voldoende van streek zou brengen om sneller bij ons terug te komen.
Maar niets hielp. Mama bleef knipperen met haar ogen, haar hand bleef open- en dichtgaan, maar ze draaide haar hoofd niet naar me toe en glimlachte niet. Wél maakte ze een geluid dat klonk als een zachte kreet, en dat trok even lans aandacht. Maar het geluid stopte. Ik schudde haar hand en begon haar te smeken wakker te worden.
'Dat zal niet helpen, Jordan,' zei Ian. 'We zullen gewoon moeten afwachten.'
Hij had mama nog niet aangeraakt of haar een zoen gegeven, maar nu liep hij naar het bed en nam haar hand in de zijne, staarde ernaar. Die hand bleef roerloos. Hij bewoog haar vingers en bracht toen haar hand aan zijn lippen en drukte er een kus op. Ik sloeg hem aandachtig gade, ontroerd door de emotie die zich op zijn gezicht aftekende. Hij streek mama's haar naar achteren en haalde toen diep adem.
'We moeten afwachten,' zei hij, deze keer meer tegen zichzelf dan tegen mij.
Plotseling kwam mevrouw Feinberg terug. De snelheid waarmee ze binnenkwam deed ons allebei opkijken.
'Zo, jongeman, ik had net een telefoongesprek met je grootmoeder,' zei ze, en ik wist dat we in de problemen zaten.
Ik wist ook dat niemand zo snel en vastberaden kon handelen als oma Emma. Blijkbaar had ze op het moment dat ze haar gesprek met de verpleegster beëindigde, gesproken met de beveiligingsdienst van het ziekenhuis. Twee geüniformeerde mannen stonden buiten in de gang nog voordat we hoorden wat oma Emma mevrouw Feinberg had verteld.
'Je bent vanmorgen weggelopen,' zei mevrouw Feinberg, naar Ian kijkend. 'Je hebt je zevenjarige zusje zonder toestemming mee naar de stad genomen, en je hebt tegen me gelogen, jongeman. Je zei dat je grootmoeder jullie beiden in een limousine had laten brengen.'
'Dat had ze horen te doen,' zei Ian onverschrokken.
'Je bent ook geen zestien. Je bent pas dertien.'
'Chronologische leeftijd is niet belangrijk,' zei hij nuchter. 'Het gaat om de mentale leeftijd.'
'Hoe dan ook, het is heel verkeerd om te liegen en stiekem weg te sluipen, vooral niet met een zo jong kind.'
'Ze is bij mij. Het gaat prima met haar,' zei Ian. De verpleegster kon hem niet zover krijgen dat hij berouw of zelfs maar de geringste angst toonde.
'Dat is een grote verantwoordelijkheid voor iemand van jouw leeftijd, vooral zonder toestemming en zeker nu je familie zoveel problemen heeft,' hield mevrouw Feinberg vol. 'Ik heb kleinkinderen die niet veel ouder zijn dan jij en het zou voor mij moeilijk zijn.'
'Ik geloof niet dat het u iets aangaat,' zei Ian, die eindelijk enige emotie toonde. Ik wist hoe erg hij het vond om als een kleine jongen te worden beschouwd of in enig opzicht onverantwoordelijk.
Mevrouw Feinberg reageerde onmiddellijk. Het was of hij een speld in haar had gestoken. Ze ging in de houding staan als een militair, alle zachtheid verdween uit haar gezicht en ogen, en ze liep op hem af met haar handen in haar zij, haar boezem vooruitgestoken als een botsautootje in een pretpark. Ik dacht dat ze hem daadwerkelijk achterover wilde duwen met haar borsten. Ian deinsde niet terug, hij week geen stap achteruit.
'De veiligheidsdienst zal je naar een kamer brengen, waar je moet wachten op je grootmoeder of haar vertegenwoordigster om jullie op te halen, en jullie gaan nergens anders heen en je vertelt niemand meer een leugen, is dat duidelijk?'
Ze keek even naar mama.
'Je moetje schamen, diep schamen, om zo hiernaartoe te komen.'
'Voordat u met mijn grootmoeder had gesproken,' zei Ian nog steeds met vaste stem, 'leek het u een heel goed idee dat we hier waren en tegen onze moeder praatten. U weet hoe waardevol dat is. Ik schaam me niet dat we dit hebben gedaan.'
Ze kreeg een lichte kleur. 'Ik... ja, het is ook een goed idee, maar alleen als het behoorlijk wordt gedaan en iedereen weet waar je bent. Je gaat er niet zomaar met je zusje vandoor. En nu weg jullie,' zei ze toen de twee bewakers in de deuropening verschenen.
Ik keek naar mama en drukte toen stevig haar hand. 'Mama!' riep ik. 'Word wakker alsjeblieft!'
Mevrouw Feinberg sloeg haar arm om mijn schouders.
'Raak haar niet aan,' zei Ian met de harde klank van oma Emma in zijn stem.
Mevrouw Feinberg keek hem kwaad aan.
'Blijf met uw handen van mijn zusje af,' zei hij op nog scherpere toon. Ze keek naar de bewakers, die de kamer binnenkwamen.
Ian stak zijn hand naar me uit en ik pakte die snel aan en rukte me los van mevrouw Feinberg. Toen keek hij weer naar mama.
'We komen terug, moeder,' zei hij en leidde me de kamer uit, op de hielen gevolgd door de bewakers. De andere verpleegsters en personeelsleden stopten met hun bezigheden en keken naar ons.
De bewakers brachten ons door de gang naar een kamer die normaal gereserveerd was voor pauzerende verpleegsters. Ze zeiden dat we moesten gaan zitten en wachten en geen moeilijkheden meer maken. Ze deden de deur dicht. Ik moest naar de wc en fluisterde dat Ian in het oor, die opstond, op de deur klopte en het aan een van de bewakers vertelde. Hij liet me wachten tot er een verpleegster kwam om met me mee te gaan.
'En jij?' vroeg de bewaker aan Ian.
'Op het ogenblik niet,' antwoordde hij.
'Mooi,' zei de bewaker en deed de deur dicht.
De verpleegster bleef bij de deur van de wc op me staan wachten alsof ze zelf een bewaker was. Hoe kwam het toch dat we overal waar we waren sinds het ongeluk van mama en papa elk moment leken te kunnen worden opgesloten?
Later, terwijl Ian onrustig was en elk tijdschrift in de kamer las, viel ik al wachtend op de bank in slaap. Ik werd wakker toen de deur weer openging. Miss Harper stond naar ons te kijken. Ze staarde woedend naar Ian. Haar ogen schoten vuur. Toen keek ze naar mij voor ze binnenkwam en de deur zachtjes achter zich dichtdeed.
'Hebben jullie enig idee, ook maar enig idee, wat jullie je grootmoeder en mij hebben aangedaan? Kunnen jullie je enigszins de paniek, de verwarring voorstellen?'
'De verwarring kan ik me misschien voorstellen,' zei Ian, 'maar niet de paniek.'
'Niet zo brutaal, jij.' Ze liep naar hem toe. 'Waag het niet aan te komen met je gebrek aan respect en je onbeschoftheid.'
Ian haalde zijn schouders op. 'Stel me dan geen vragen die een waarheidsgetrouw antwoord vereisen,' zei hij.
Haar wangen kleurden rood alsof ze er een klap op had gehad. 'Sta op allebei. Jullie gaan mee naar de limousine.'
'Is mijn grootmoeder niet gekomen?' vroeg Ian. Ik had me al hetzelfde afgevraagd.
'Ze moest naar het ziekenhuis voor je vader. Midden in een familiecrisis doe je zoiets stoms.'
'Het was niet stom,' zei Ian.
'Een aantal mensen,' begon ze, 'is zo goedgunstig geweest je grootmoeder te helpen om je moeder in dit prachtige behandelingscentrum te krijgen, onder de hoede van de beste specialisten. Dankzij je grootmoeder besteedt het hoofd van het responsiviteitsprogramma persoonlijk aandacht aan je moeder. Je kunt je niet voorstellen hoe beschaamd je grootmoeder zich voelde door wat je hebt gedaan en hoe slecht dit is voor de reputatie van je familie.'
Ik keek even naar Ian, die strak naar de muur staarde.
'Ik zal het je zusje niet kwalijk nemen, Ian. Ze is te jong om te weten wat ze doet, maar jij bent veel te intelligent en geestelijk volgroeid om dit niet te hebben geweten en begrepen.'
'Natuurlijk weet ik het en begrijp ik het,' zei hij, en draaide zich weer naar haar om. 'We deden iets goeds, iets waarvoor ze ons meteen hierheen hadden moeten brengen.'
'Ik wens hier niet langer met je over te discussiëren. Vooruit.' Ze wees naar de deur. 'Schiet op!' beval ze streng, toen Ian zich niet bewoog.
Hij stond op als een oude man en knikte naar me. We liepen voor haar uit de gang op. De verpleegsters keken ons na toen we weggingen. De bewaker kwam vlak achter miss Harper aan.
Buiten leunde Felix met over elkaar geslagen armen tegen de limousine en sloeg onze komst gade. Hij leek zich een beetje te amuseren over wat we hadden gedaan. Toen ging zijn blik naar miss
Harper en hij kwam onmiddellijk in actie, opende het portier voor ons en deed een stap achteruit. Ian en ik stapten in, gevolgd door miss Harper, die tegenover ons ging zitten. Ze staarde ons aan alsof ze zich moest overtuigen dat we er echt waren en dat het allemaal werkelijkheid was.
Hoe, vroeg ik me af, zou het leven in het huis van de Marches er nu voor ons uitzien?