6

Ik was altijd uitgeput als ik van school naar huis was gelopen, maar ik moest toch huiswerk maken. Ik zat aan de tafel in onze keuken, die tevens dienstdeed als zitkamer, en probeerde wanhopig om wakker te blijven. De enige warmte kwam van het fornuis aan de andere kant van de keuken, het enige licht van de olielampen, die een zwakke oranje gloed verspreidden.

Als ik klaar was met mijn huiswerk probeerde ik dichter bij de warmte van het fornuis te gaan zitten om te lezen, of naar mijn moeder te kijken die een koekenpan op het vuur zette. Daarin goot ze een deegmengsel, dat op magische wijze veranderde in plaatkoek of sodabrood. We moesten in die tijd zo onafhankelijk mogelijk zijn. In de winkel gekochte cake en brood waren net zo’n grote luxe als rood vlees of vers fruit. Als het niet thuis verbouwd werd, kochten we het gewoon niet.

We hadden de kippen, die niet alleen een regelmatige bron van eieren waren, maar ook gedeeltelijk betaalden voor de levensmiddelen die we kochten bij de grote bestelwagen die twee keer per week langskwam. Aardappels en wortels werden geleverd door onze groentetuin, en als ik naar de naburige boerderij ging om melk te halen, nam ik ook de karnemelk mee die mijn moeder gebruikte voor het bakken.

Nu ik zeveneneenhalf was, kon ik heel goed lezen, en in de tijd die we doorbrachten in het huis met het rieten dak groeide mijn liefde voor boeken. Een rijdende bibliotheek kwam in de weekends langs en ik kon de boeken uitzoeken die ik wilde lezen. Behalve mijn dieren waren boeken mijn ontsnapping. Ik kon verdwijnen in werelden van fantasie, avontuur en plezier. Ik kon voor detective spelen met Enid Blytons Famous Five, de onderwaterwereld verkennen van de Water Babies en me bang laten maken door Grimms sprookjes. Little Women maakte me duidelijk hoe vrouwen onafhankelijk konden zijn, en ik droomde ervan net zo te worden als Jo als ik opgroeide. Bij het licht van de olielampen kon ik geheime avonturen beleven met denkbeeldige vriendinnen en me met hen bewegen in een wereld waarin ik mooi gekleed was en iedereen van me hield. Naarmate mijn liefde voor lezen groter werd, nam mijn vaders afkeer ervan toe.

Hij las nooit meer dan de sportrubriek in de krant en vond de belangstelling van mijn moeder en mij voor boeken tijdverspilling. Hij waagde het echter niet haar te bekritiseren en reageerde zijn ongenoegen op mij af.

‘Waarom doe je dat?’ mopperde hij. ‘Kun je niet wat beters vinden om te doen? Kijk eens of er niet nog wat afwas staat.’

Een andere keer zei hij: ‘Hoe zit het met je huiswerk?’

Als ik antwoordde: ‘Dat heb ik al af’, bromde hij iets minachtends. Ik voelde me zenuwachtig door zijn negatieve houding en deed een schietgebedje dat het gauw bedtijd zou zijn en ik aan hem kon ontsnappen.

De woede en de driftbuien van mijn vader, die een wrok koesterde tegen iedereen die gelukkig was of een goede opvoeding had genoten, waren onvoorspelbaar. Er waren dagen waarop hij vroeg thuiskwam en voor mijn moeder en mij snoep en chocola meebracht. Dat waren de avonden waarop de joviale vader tevoorschijn kwam met knuffels voor mijn moeder en een hartelijke begroeting voor mij. In gedachten had ik twee vaders, de slechte en de goede vader. Voor de slechte was ik erg bang, en de goede, die, zoals ik me herinnerde, ons van de boot was komen halen, was de lachende, goedgehumeurde man van wie mijn moeder hield. Mij werd nu slechts zelden een glimp gegund van de goede vader, maar ik bleef hopen op meer.

In het voorjaar huurde mijn vader een houten schuur, waarin hij volgens hem al zijn gereedschap kon bewaren, zodat hij de auto kon repareren. De huisvesting van de kippen, zei hij, had alle beschikbare schuren in de buurt van het huis in beslag genomen. Dit zou ons geld besparen, zei hij, omdat hij een gediplomeerd monteur was. Zou het niet stom zijn om andere mannen goed geld te betalen voor iets wat hij zelf beter kon?

Mijn moeder was het met hem eens, wat hem in een goed humeur bracht, en plotseling veranderde zijn houding jegens mij. Hij werd niet langer voortdurend kwaad, bekritiseerde niet meer alles wat ik deed. In plaats van me afwisselend uit de weg te willen hebben, me te negeren of tegen me te schreeuwen, was hij nu altijd vriendelijk tegen me. Denkend aan zijn tastende handen, die keer toen mijn moeder de kamer uit was, bezag ik zijn toenadering met achterdochtige ogen, maar ik dwong mijn twijfel naar de achtergrond, omdat ik, meer dan wat ook, een wanhopige behoefte had aan de liefde van mijn ouders. Maar ik had op mijn instinct moeten vertrouwen.

‘Ze is deze week zó lang bezig geweest met haar huiswerk,’ zei hij op een avond tegen mijn moeder. ‘En al die lange wandelingen heen en weer naar school... ik denk dat ik maar eens een autoritje met haar ga maken.’

Mijn moeder lachte vrolijk. ‘Ja, Antoinette, ga met papa mee. Hij gaat een ritje met je maken.’

Ik sprong enthousiast in de auto en was alleen teleurgesteld dat Judy niet mee mocht. Terwijl ik uit het raampje keek, vroeg ik me af waar we heen zouden gaan. Ik zou het gauw genoeg weten. Aan het eind van het pad sloeg hij af naar een veld waar de kleine houten schuur stond die hij gehuurd had. Daar zouden al mijn weekendritjes eindigen.

Hij reed de schemerige, schimmige ruimte in. Het enige natuurlijke licht viel naar binnen door een klein raam waarvoor een jutezak was gespijkerd. Ik voelde me misselijk worden. Een onbekende angst ging door me heen en ik wist dat ik niet uit de auto wilde stappen.

‘Papa,’ smeekte ik, ‘breng me alsjeblieft naar huis. Ik vind het hier niet prettig.’

Hij keek slechts naar me, met een glimlach die zijn ogen niet bereikte.

‘Blijf hier, Antoinette,’ beval hij. ‘Je papa heeft een cadeautje voor je. Je zult het leuk vinden, dat zul je zien.’

De angst die ik voor hem had ging over in een doodsangst die als een loden gewicht op me drukte en maakte dat ik me niet kon bewegen. Hij stapte uit om de schuur af te sluiten en opende het portier aan de passagierskant. Toen hij me naar zich toe draaide, zag ik dat zijn broek opengeritst was. Zijn gezicht zag rood, zijn ogen waren glazig. Toen ik hem in die ogen keek, scheen hij me niet langer te zien. Een rilling begon onder in mijn lijf, deed mijn lichaam schokken en kwam door mijn keel naar buiten als een zacht gekreun.

‘Nu moet je een brave meid zijn,’ zei hij, en pakte mijn kleine, mollige kinderhand in de zijne. Hij hield hem stevig vast, dwong mijn vingers rond zijn penis en bewoog ze op en neer. Al die tijd dat ik dat deed, voelde ik zachte, dierlijke geluidjes uit mijn keel ontsnappen en zich vermengen met zijn gegrom. Ik kneep mijn ogen stijf dicht, in de hoop dat het zou stoppen als ik het niet kon zien, maar zo werkte dat niet.

Plotseling liet hij mijn hand los en gooide me achterover op de bank. Ik voelde hoe één hand me stevig vasthield door op mijn buik te drukken, terwijl zijn andere hand mijn jurk omhoog- en mijn onderbroek omlaagtrok. Ik schaamde me toen mijn kleine lijf bloot voor hem lag en ik steviger op de bank werd gedrukt. Hij sleurde me opzij, zodat mijn benen hulpeloos over de rand bungelden, benen die ik vergeefs tegen elkaar probeerde te klemmen. Ik voelde dat hij ze verder uiteen dwong, wist dat hij naar het deel van me staarde dat ik als mijn geheime plekje beschouwde, voelde dat er een kussen onder mijn billen werd geschoven en daarna de pijn toen hij in me kwam, in die eerste tijd niet hard genoeg om me in te scheuren of inwendig schade aan te richten, maar hard genoeg om pijn te doen.

Ik bleef zo slap en stil liggen als een lappenpop, probeerde me te concentreren op alles, behalve op wat er gebeurde, terwijl de stank van de schuur met zijn combinatie van vocht, olie en benzine, vermengd met de geur van tabak en de zweetlucht van mijn vader, in al mijn poriën leek te dringen.

Na wat een eeuwigheid leek, liet hij een luid gekreun horen en trok zich uit me terug. Ik voelde een warme, natte, kleverige substantie op mijn buik. Hij gooide me een stuk jute toe.

‘Maak je daarmee schoon.’

Zwijgend deed ik wat hij zei.

Zijn volgende woorden zouden een regelmatig terugkerend refrein worden: ‘Zeg niks tegen je moeder, kind. Dit is ons geheim. Als je het haar vertelt, zal ze je niet geloven. Dan zal ze niet meer van je houden.’

Ik wist al dat dat waar was.

Het geheim dat ik voor mijn vader verborgen hield was het geheim dat ik ook voor mezelf verborgen hield. Mijn moeder wíst het. Zijn enige angst was dat zij het zou ontdekken. Dus dat was de dag waarop we het spelletje begonnen. Het spelletje dat we ‘ons geheim’ noemden, een spelletje dat hij en ik nog zeven jaar lang zouden spelen.