Hoofdstuk 32
De acht jaar daarop waren een
vreugde voor Leonora, een wazige vlek voor Alicia en een doorlopend
avontuur voor Grace, die verrukt was over en nieuwsgierig naar
alles wat haar kleine wereldje te bieden had. Toen ze aankondigde
dat ze een studieplaats had veroverd aan het Trinity College in
Dublin was niemand meer verrast dan haar moeder, die altijd had
gemeend dat ze meer interesse had in de geestenwereld dan in
studieuze onderwerpen. 'Filosofie heeft een heleboel met geesten te
maken,' antwoordde Grace, en ze keek haar moeder met een
geamuseerde glimlach aan.
'Maar het is zo ver weg,' klaagde
ze.
'Met het vliegtuig ben je er zo,
mama. Ik kan zelfs voor een weekend naar huis komen vliegen.'
Maar Audrey maakte zich niet
alleen zorgen om de afstand. Louis woonde in Dublin.
'Trinity College in Dublin,' riep
tante Cicely enthousiast; ze was nu mevrouw Anthony Fitzherbert,
nadat ze was getrouwd met de landeigenaar die naast haar woonde en
die in het jaar nadat de zigeuners waren vertrokken haar boerderij
had gekocht. Anthony, een joviale, goedmoedige man die altijd tweed
en kasjmier droeg, had haar haar jeugdigheid teruggegeven, evenals
haar geloof in de liefde en haar dierbare boerderij. Ze glimlachte
nu met de berusting van een vrouw die door de vlammen van de liefde
heeft gelopen en eruit te voorschijn is gekomen met een verschroeid
hart, dat echter nog steeds klopt, dankbaar voor de affectie van
een minder hartstochtelijke maar wel loyalere man. 'Wat
fantastisch. Dublin is een prachtige stad. Je zult het er heerlijk
vinden.' Ze hield even op met het borstelen van een van de honden
om het haar uit de borstel te plukken, dat ze vervolgens op het
gras gooide. 'Het is prima nestmateriaal voor de vogels. Jammer dat
de tijd om nestjes te bouwen al voorbij is. Ze vliegen nu allemaal
zo ongeveer uit.'
'Bent u er wel eens geweest?'
vroeg Grace, en ze ging languit op het gazon in de zon
liggen.
'Ja zeker, twee keer zelfs. Om je
oom Louis op te zoeken.'
'Oom Louis?'
'Je weet wel, die malle oom van
je over wie niemand praat.'
'Degene die Leonora heeft leren
pianospelen?'
'Ja, die. Die gekke oom.'
'Wat doet hij in Dublin?' Grace
had altijd wel geweten dat haar vader nog een broer had, maar zijn
naam werd zelden genoemd en er stonden nergens foto's van hem,
behalve dan de zwartwitfoto op Cicely's piano.
'Hij is jarenlang faculteitshoofd
geweest. Nu is hij met pensioen. Hij woont bij het college. Uit
dank en bij wijze van gunst en zo.'
'Wat doet hij de hele dag?'
'Tegen mensen schreeuwen,
waarschijnlijk.' Tante Cicely lachte, dacht terug aan zijn brute
gedrag en begon de hond weer te borstelen. 'Maar als je
nieuwsgierig bent, kun je wel eens bij hem op bezoek gaan. Dat zal
een enorme verrassing voor hem zijn.'
'Waarom zoekt niemand hem op? Hij
is tenslotte familie.'
Cicely ging achteroverzitten en
staarde naar een onbestemd punt voor zich uit, zoekend naar
woorden. 'Hij kreeg onmin met je vader. Jaren geleden. Voordat jij
geboren was. Hij woonde toen bij je ouders in Argentinië. Hij hield
van je moeders zusje, Isla, die of jonge leeftijd aan meningitis is
overleden. Ik geloof niet dat je moeder daar ooit overheen is
gekomen. Trouwens, Louis volgens mij ook niet.'
'Is hij ouder dan u en
papa?'
'Nee, hij is acht jaar jonger dan
je vader. Als Cecil nu vijfenzestig is, moet Louis een jaar of
zevenenvijftig zijn. Maar hij lijkt veel ouder. Hij heeft niet zo'n
gelukkig leven gehad. Hij is niet zoals andere mensen. Maar
misschien kun jij zijn hart wel verzachten. Het zal hem goed
doen.'
'Is hij niet getrouwd?'
'Ik heb er nooit in geloofd dat
het mogelijk zou zijn om je hele leven maar van één iemand te
houden. In dat soort romantiek hel ik me nooit zo kunnen vinden.
Maar' - ze zuchtte diep en een beet je treurig - 'Louis heeft zijn
hele leven lang van één vrouw gehou den. Hij is er nooit overheen
gekomen. Hij heeft nooit naar een andere vrouw gekeken.'
'Wat droevig. Iedereen verdient
het om iemand te beminnen en bemind te worden. Zonder dat kun je
niet leven.'
Tante Cicely lachte. Ze begreep
Grace vaak niet helemaal. 'Jij kunt hem gaan opvrolijken. Jullie
tweeën kunnen vast geweldig goed met elkaar overweg, jullie lopen
allebei met je hoofd in de wolken. Gek eigenlijk dat jullie elkaar
nog nooit hebben ontmoet.'
'Mama wil niet dat ik ga.'
'Dat komt doordat je zussen hier
in Engeland naar school werden gestuurd. Je moeder had het daar erg
moeilijk mee, maar je vader was ervan overtuigd dat hij hun zo de
beste vorming gaf die voor geld te koop was. En daar had hij gelijk
in. Als Leonora hier niet teruggekomen zou zijn, zou ze Florien
niet hebben leren kennen, en moetje nou eens zien hoe gelukkig ze
zijn. Die kleine Panazel is een droom. Hij is om op te vreten. Wat
een lief kereltje. En een ondeugd bovendien, ik ben verschrikkelijk
dol op hem. Zijn broertje en zusje zijn ook lief, maar Panazel zal
altijd een speciaal plekje in mijn hart innemen. Hij werd geboren
in mijn huis, snap je. Dus heb ik het gevoel dat ik een soort recht
op hem heb.'
'Weet u, Alicia zal nooit
gelukkig worden,' zei Grace duister.
Tante Cicely hield weer even op
met borstelen. 'Lieverd, zulke dingen moet je niet zeggen.'
'O, ik zou het nooit tegen Alicia
zeggen, of tegen mama. Die fout heb ik één keer eerder gemaakt toen
ik nog klein was, met mijn nichtje Nelly. Sindsdien heeft ze nooit
meer een woord tegen me gezegd. Maar ik weet gewoon dat ze niet
gelukkig wordt. Ze jaagt het onmogelijke na. Ze reikt naar een wolk
die ze nooit zal kunnen pakken. Zelfs Alicia kan geen wolk
vasthouden.'
'Ik weet zeker dat ze zich op een
dag wel zal settelen.'
'O, ze zal een heleboel minnaars
hebben. Maar niemand zal goed genoeg zijn. Ze zal altijd ontevreden
blijven. Dat begint zichtbaar te worden aan haar gezicht.'
Weer had Grace gelijk. Alicia's
persoonlijkheid begon als een kanker binnen te sijpelen in haar
gelaatstrekken. Haar mond vertrok, zodat ze er voortdurend gekweld
uitzag. Nog steeds mooi, maar koud. Terwijl Leonora met de dag
lieftalliger werd. Ze was niet slank of chic, maar aards en
stralend als een rijpe perzik. Ze bracht haar drie kinderen met
liefde en enthousiasme groot, en leerde hen over Gods grote tuin
die haar zo na aan het hart lag. Ze hielpen haar appels en pruimen
plukken, bramen en sleepruimen om op de markt in de stad te
verkopen, en in de zomer picknickten ze aan de rand van de
korenvelden zodat hun vader zó van zijn tractor kon springen om bij
hen te komen zitten, waarna hij er weer ijlings vandoor ging om de
combines te lossen. Ze leidden een eenvoudig leven, maar ze hadden
alles wat ze nodig hadden en het meest waardevolle bezit hadden ze
in overvloed: liefde. In vergelijking met haar had Alicia helemaal
niets.
Audrey maakte zich zorgen zodra Grace buiten haar gezichtsveld was. 'Ze is niet als andere kinderen, Cecil, ze is een kind met het lichaam van een jonge vrouw,' zei ze op de avond dat Grace naar Dublin was vertrokken. Cecil legde zijn boek naast zich neer op het bed en keek zijn vrouw aan.
'Ze heeft meer veerkracht dan je
denkt. Ze is niet een en al elfjes en engelen, weet je.'
'O, ik weet wel dat ze niet
helemaal met haar hoofd in de wolken loopt, maar ze is zo
kinderlijk. Ik geloof niet dat ze klaar is voor de echte wereld.'
Ze reikte naar haar potje handcrème dat op het nachtkastje
stond.
'Ze moet het toch een keer
proberen, want hoe komt ze er anders achter?' antwoordde hij
terwijl hij zijn bril afzette.
'Ik zou haar het liefst tegen
alles willen beschermen.' Ze glimlachte verontschuldigend om te
laten zien dat ze zich welbewust was van haar zwakte.
'En je wilde Alicia en Leonora
ook overal tegen beschermen. Zij is onze jongste, het is logisch
dat je haar niet los wilt laten.'
'Denk je dat ik niet wil dat ze
volwassen wordt?'
'Je hebt de tweeling niet
meegemaakt toen ze opgroeiden. Dat was mijn schuld,' voegde hij er
met kalme stem aan toe.
'O, Cecil, ik neem je niets
kwalijk. Dat zijn allemaal oude koeien.' Ze klopte hem op zijn
hand. 'Nee, Grace heeft iets heel etherisch. Ik heb het idee dat
zij mij meer nodig heeft dan de andere twee.'
'Weet je, Audrey,' zei hij, en
hij schudde teder zijn hoofd naar haar, 'Grace en jij hebben een
bijzondere relatie, maar om je de waarheid te zeggen is ze sterker
dan Alicia en Leonora bij elkaar.'
'Denk je?'
'Daar ben ik van overtuigd. Moet
je haar zien. Haar overtuigingen wankelen nooit. Ze meent dat er
een hele wereld op ons ligt te wachten wanneer we doodgaan. Ook al
weet ik dat niet zeker, het is op mijn leeftijd een hele troost dat
ze daar zo van overtuigd is. Dat geeft haar een grote voorsprong op
alle anderen. Ze heeft nooit iemand nodig gehad omdat ze lekker in
haar vel zit. Dat is een zegen Ze is niet kwetsbaar. Ze valt niet
te overwinnen. Ze zal nooit iets doen wat tegen haar eigen gevoel
ingaat alleen maar om erbij te horen, of iets geks doen vanwege een
dwaze bevlieging. Nee, ik geloof dat Grace op de een of andere
manier dichter bij God staat dan de rest van de mensen, en daarom
is ze zo kinderlijk. Het is alsof ze zich ervan bewust is dat het
leven een schouwtoneel is; ze neemt het niet al te serieus. Ik had
nooit gedacht dat ik dat nog eens over Grace zou zeggen; ze heeft
me altijd zo van mijn stuk weten te brengen dat ik er wanhopig van
werd. Maar ik ben haar in de loop der jaren gaan begrijpen. Ze redt
het wel. Daar ben ik van overtuigd.'
Audrey keek hem aan met een
zachte blik waaruit sprak hoezeer ze hem bewonderde. Het verbaasde
haar nog altijd dat hij werkelijk van Grace hield als van zijn
eigen kind. 'Je hebt me gerustgesteld. Ik zal vanavond lekker
slapen.'
'En ik ook. Want, lieverd, als
jij gelukkig bent, ben ik ook gelukkig.'
Maar die nacht droomde ze voor
het eerst sinds jaren van Louis en ze werd wakker met de klanken
van De Vergeet mij niet-sonate in haar oren.
Grace vond haar weg op haar college met het gemak van iemand die het leven als een fantastisch avontuur beschouwt. Met kinderlijke nieuwsgierigheid zocht ze naar het goede in iedereen; ze ontwapende haar medestudenten en docenten met haar directheid en de unieke eigenschap die haar anders maakte dan anderen: dat wat haar moeder haar 'van een andere wereld zijn' noemde. Ze begaf zich door het universitaire leven met dezelfde afstandelijkheid die haar op school van haar klasgenootjes had geïsoleerd, en hoewel iedereen haar graag mocht, sloot ze geen intieme vriendschappen. Ze leek niemand nodig te hebben.
Grace deed het goed op Trinity
College. Ze had een onverzadigbare dorst naar kennis en nam nieuwe
informatie in zich op met het enthousiasme van iemand die zijn hele
leven niets heeft mogen leren. Ze vond de universiteit zo
stimulerend dat ze 's nachts amper kon slapen - niet vanwege haar
geestenvriendjes, die haar met hun spelletjes vaak uit haar slaap
hielden, maar omdat haar hoofd duizelde van alle vragen die ze
wilde stellen en ze haar ongeduld bijna niet kon bedwingen. Ze werd
lid van de Don Juan Society, die elke donderdagavond bij elkaar
kwam in een pub om bij een glas bier en cottagepie over poëzie te
discussiëren, en van de Oliver Society, waar ze ontdekte dat ze een
natuurtalent had voor acteren. Maar ze raakte bekender vanwege haar
gave dan vanwege haar prestaties op het podium. Nadat ze een paar
studenten versteld had doen staan met readings die precies
klopten, werd ze overal waar ze ging aangeklampt door mensen die
haar hun horloges en armbanden voorhielden, zodat ze zich
genoodzaakt zag zich tot twee sessies per dag te beperken. Ze
weigerde in de toekomst te kijken, omdat ze van haar nicht Nelly
een wijze les had geleerd.
Na een paar weken in Dublin
besloot Grace een bezoek te gaan brengen aan haar oom Louis in zijn
kluizenaarsbestaan. Het was niet moeilijk hem op te sporen.
Iedereen leek hem te kennen. 'Ben jij zijn nichtje?' zeiden ze
verbaasd wanneer ze naar hem vroeg. 'Hij is zo gek als een deur.
Behalve wanneer hij pianospeelt; dan is hij een god.' Hun
commentaar maakte haar des te nieuwsgieriger.
Op hun aanwijzingen vond ze zijn
appartement, dat gelegen was in een oude, zeer fraaie hof die
misschien in geen honderd jaar wa: veranderd. De deur was klein en
maakte deel uit van een verweerrde bakstenen muur, en werd omgeven
door een overvloed van laat bloeiende rozen die het hier beter
leken te doen dan waar ook. Ze hield haar adem in en klopte aan.
Geen reactie. Ze wachtte, stak haar neus in een van de rozen en
snoof de geur op. De bloem rook apart en zoet. Uiteindelijk hoorde
ze een geschuifel, en vervolgen het geluid van voetstappen en het
ontgrendelen van de deur. Ze dacht dat er een bullebak zou
verschijnen, maar in plaats daarvan zag ze een oude man met lang
grijs haar, dat verward als een bos rattenstaarten over zijn
schouders viel, en met heel zachte blauw ogen. Hij zag er helemaal
niet uit alsof hij gek was.
'Wat kan ik voor je doen?' vroeg
hij met diepe stem die knarste als grind. Hij keek haar
onderzoekend aan, alsof hij haar eerder ergens had gezien en
probeerde zich te herinneren waar dat was geweest.
'Ik ben uw nichtje, Grace
Forrester,' zei ze zelfverzekerd. 'De dochter van Audrey en Cecil.'
Hij staarde haar aan alsof hij een van haar geesten zag en zijn
bleke wangen begonnen te gloeien alsof iemand hem opeens een klap
had gegeven.
'Cicely heeft me verteld dat ze
nog een dochter hadden gekregen,' mompelde hij, terwijl hij
verbaasd zijn hoofd schudde en met zijn vingers over zijn kin
wreef. 'Kom maar binnen dan.' Toen hij haar voorging een smalle
houten trap op keek hij telkens achterom om naar haar te kijken.
'Je lijkt sprekend op je moeder,' zei hij treurig toen ze in de
zitkamer op de eerste verdieping kwamen. Die was smal en donker, en
over alles lag een dun laagje stof. Hij leek ze nuwachtig, want hij
hield zijn vingers op zijn knieën niet stil en zijn ene mondhoek
trok.
'O, ja?' antwoordde ze, en ze
merkte op dat zijn blik opeens verdrietig werd. 'Dat zal ik maar
als een compliment beschouwen.'
'O, zo bedoel ik het ook. Het
grootste compliment dat een man maar kan geven. Ik bewonder je
moeder. Meer dan je ooit zult weten.' Grace haalde een paar losse
beschreven vellen papier van de bank en ging zitten. 'Sorry voor de
rommel, maar ik krijg tegenwoordig niet vaak bezoek.'
'Hoezo niet? Ik heb gehoord dat u
prachtig piano kunt spelen. Daar zou u meer mensen van moeten laten
genieten.'
'Speel jij?'
'Ja,' antwoordde ze opgewekt.
Ieder ander zou van zijn stuk zijn gebracht door de intense manier
waarop hij naar haar keek, maar Grace was voor niemand bang. Ze
vond hem boeiend, want ze voorvoelde een diepe onrust in zijn hart
en wist intuïtief dat zij die op de een of andere manier zou kunnen
doen bedaren.
'En hoe is het met je moeder?'
vroeg hij terwijl hij plaatsnam in een stoel met maar drie poten;
de vierde bestond uit boeken die op elkaar waren gestapeld.
'Ze maakt het goed. Ze is alleen
niet zo blij dat ik helemaal in Dublin ben gaan studeren.' Ze liet
even een zacht lachje horen, dat zo onschuldig en charmant was dat
Louis ook moest glimlachen. Hij kon zich de laatste keer dat hij
had geglimlacht niet meer heugen. Zijn gezicht had zich vastgezet
in een grimas die een comfortabele gewoonte was geworden die hij
niet durfde te verbreken. Maar Grace ontwapende hem. Toen hij
glimlachte, veranderde zijn hele gezicht, alsof hij een lichtje had
ontstoken en een vochtige kleine kamer had veranderd in een zonnige
serre. En het voelde goed. Zijn glimlach trof Grace onverhoeds, en
het gebeurde maar heel weinig dat een getalenteerd helderziende als
zij onverhoeds werd getroffen.
'Speelt ze nog steeds
piano?'
'Nooit.'
'Ze heeft ooit wel gespeeld, weet
je.'
'Ja, dat weet ik. Maar Leonora
speelt wel en die weet nog dat u haar in Buenos Aires les hebt
gegeven. Ze is getrouwd met een zigeuner die Florien heet en heeft
drie kinderen.'
Hij schudde zijn grijze hoofd en
wreef met zijn hand over zijn stoppelige kin. Ze merkte op dat de
uiteinden van zijn wimpers wit zagen van een vroege rijp.
'Wat vliegt de tijd. Alleen in
contact met kinderen word je je ervan bewust hoe snel de jaren
verstrijken. Als zij er niet waren, zou ik het gevoel hebben
dat de maanden langzaam voorbijkruipen. Maar nee, ik ben oud en de
jaren hebben mij achter zich gelaten.'
'Lieve help, oom Louis, u bent
helemaal niet oud. U ziet er alleen oud uit, omdat u niet gelukkig
bent.'
Louis glimlachte weer. 'Die
vrijmoedigheid heb je niet van je vader geërfd, zoveel is
zeker.'
'Ik zeg wat ik denk. Het heeft
geen zin om om de waarheid heen te draaien, zolang je maar wordt
gemotiveerd door liefde.' Hij fronste. Haar uniciteit was
onweerstaanbaar.
Ze keek om zich heen de kamer
door en zag de piano, die schuilging onder rommelige stapels
muziekbladen.
'Hebt u ervan genoten
faculteitshoofd te zijn?' vroeg ze.
'Ik vond het fijn om muziekles te
geven,' antwoordde hij met een zucht. 'Niets schenkt me meer
vreugde dan muziek. Het zijn de regels en verordeningen van een
instituut als dit die in conflict komen met mijn gevoel van
vrijheid. Maar ik heb er mijn rekeningen van betaald en het heeft
me altijd een dak boven het hoofd gegeven.'
'Bent u nooit getrouwd?'
'Je stelt wel een heleboel
vragen.'
'Ik ben nieuwsgierig, oom Louis.
U was in uw jonge jaren een knappe man. Ik heb uw foto gezien op
tante Cicely's piano.'
'Ze kan geen noot spelen.'
'Nou, ik heb haar eerlijk gezegd
ook nooit horen spelen.'
'Dat komt omdat ze het niet kan,
die ouwe wezel.'
'Zij gebruikt voor u veel ergere
woorden,' zei ze giechelend.
'Dat zal vast wel. Is Marcel al
bij haar weg?'
'Goeie help, u loopt wel achter,
zeg!' zei ze happend naar adem 'Marcel is bij haar weggegaan, wat
helemaal zo erg niet was, en ze is getrouwd met de boer die naast
haar woonde, Anthony Fitzherbert U zou hem aardig vinden.'
'Waarom zou ik hem aardig vinden?
Je kent me niet eens.' Hij trok weer een geprikkeld gezicht, als om
haar uit te dagen.
Maar Grace glimlachte
toegeeflijk. 'Dat weet ik. Maar toch heb ik het gevoel van wel.'
Louis staarde haar aan, zijn mond viel open. Grace hield met een
meelevende en begripvolle uitdrukking die als twee druppels water
op die van haar moeder leek zijn blik vast.
'En wat kun jij allemaal spelen?'
vroeg hij, terwijl hij stram op stond en naar de piano
schuifelde.
'Wat u maar wilt. Maar ik vind
het saai om van het blad te spelen. Meestal improviseer ik maar
wat.'
'O, ja, echt waar?' zei hij
langzaam. 'Laat maar eens horen.' Dus ging Grace zitten en sloeg
het deksel omhoog. Louis gaf haar een muziekblad. Ze zette het op
de standaard en begon te spelen. Aanvankelijk legde ze weinig
gevoel in de noten en werkte ze ze mechanisch af. Toen opeens sloot
ze haar ogen en liet haar vingers de vrije loop, in dezelfde stijl
als het origineel. Louis stond perplex. Op zichzelf na kende hij
niemand anders die zo kon spelen.
Toen ze klaar was, waren zijn
ogen vochtig van de tranen. 'Ik ben een oude man en je hebt me
zojuist een heel groot plezier gedaan,' zei hij zachtjes. Maar
vervolgens keek hij haar aan met die merkwaardige intense blik en
vroeg met heel kalme stem: 'Hoe oud ben je, Grace?'
'Achttien,' antwoordde ze.
'In welke maand ben je
geboren?'
'Oktober.'
'Oktober,' herhaalde hij
langzaam, met een knikje van zijn hoofd. 'Oktober.' De waarheid
trof hem als een mokerslag en hij moest gaan zitten.
'Gaat het wel goed met u, oom
Louis?' vroeg ze.
'Speel nog maar wat. Wat je maar
wilt. Je speelt zo prachtig dat het mijn oude hart breekt,' zei hij
bruusk met verstikte stem terwijl hij met zijn lange vingers naar
haar zwaaide. 'Speel maar.'
En ze speelde. Omdat ze aanvoelde
dat hij niet gelukkig was, liet ze haar empathie haar vingers
sturen, zodat de muziek een weerspiegeling was van de zwaarte in
zijn hart en hem in staat stelde die beetje bij beetje te laten
gaan. Het was slechts het begin van een helingsproces dat vele
maanden in beslag zou nemen, maar Grace was zeer getalenteerd en
toen ze uit het huis vertrok voelde hij zich merkwaardigerwijs
lichter. 'Uw rozen zijn prachtig,' zei ze toen ze wegging. Toen
opende ze haar innerlijke oog en zag de plotselinge overvloed aan
geestentiteiten die tussen de takken dansten. Ze lachte. 'Ze houden
van uw muziek,' voegde ze eraan toe. 'Geen wonder dat de bloemen
het hier beter doen dan ergens anders.'
'Wie houden er van mijn muziek?'
vroeg hij.
'De geesten,' antwoordde ze,
alsof iedereen die kon zien. Hij schudde zijn hoofd en keek haar na
toen ze met iets dartels in haar tred wegliep. Het was pijnlijk
duidelijk. Ze was helemaal Cecils dochter niet.
Louis ging weer zijn huis binnen. Zijn kleine zitkamer rook nog naar haar, de zoete geur van de jeugd en optimisme, vermengd met een vleugje citroen. Hij ging aan zijn piano zitten, plaatste zijn vingers op de toetsen en ademde zwaar, zijn mond weer vertrokken tot zijn gebruikelijke grimas. Toen begon hij langzaam, als om uitdrukking te geven aan zijn voortdurende geduld, de melodie te spelen die hij voor Audrey had gecomponeerd. Hij sloot zijn ogen en de rijp die zich op de uiteinden van zijn wimpers had afgezet glinsterde van verdriet. Telkens weer speelde hij het stuk. Zodat hij het nooit zou vergeten of de hoop zou opgeven. Geen wonder dat Audrey de jaren zonder hem had weten te overleven - want Grace was het deel van hem dat hij had achtergelaten.
Die nacht droomde hij. Hij kon
zich niet meer heugen wanneer hij voor het laatst had gedroomd. De
wil daartoe had hij jaren geleden al verloren. Maar die nacht
droomde hij van Grace. Hij zat op een veld vol boterbloemen. De
zachte avondzon overgoot hem met een warmgouden licht en hij voelde
zich vredig. En Grace was bij hem, haar lach was als het geklater
van een stroompje vlakbij en vulde hem vanbinnen, tot hij zo licht
was dat hij boven het gras zweefde. Enerzijds wilde hij op de grond
blijven, anderzijds wilde hij vliegen. En Grace bleef maar lachen
en lachen, en hem vullen en vullen en vullen...
's Ochtends werd hij wakker, niet
met de gebruikelijke zwaarmoedigheid waardoor uit bed komen het
moeilijkste onderdeel var de dag was, maar met een enthousiasme dat
in de loop der jaren ergens verloren was gegaan, tegelijk met zijn
dromen en zijn glimlach. Hij hoopte dat Grace hem weer zou komen
opzoeken. Hi hoopte het van harte. Hij waste en schoor zich en
besprenkelde zichzelf uit een oude fles eau-de-cologne die
plakkerig aanvoeldf van het stof en de verwaarlozing. Het viel niet
mee om een schoon hemd te vinden, maar helemaal onder in zijn la
vond hij er een dat iets te klein was, maar dat wel door de
huishoudster die elke week kwam was gewassen en gestreken.
Vervolgens stapte hij naar buiten de zon in om in de winkel op de
hoek een paar kranten en wat melk te gaan kopen.
Toen hij terugkwam, zat Grace op
de stoep in een verbleekt spijkerbroek en een felgeel shirt. Naast
haar stond een mandje vol met etenswaren. 'Goedemorgen, oom Louis,'
zei ze opgewekt. 'Ik neem u mee uit picknicken. Het is een
prachtige dag en ik heb brood en paté gekocht, een fles wijn en een
paar tomaten.' Louis was zo verbijsterd dat hij niet wist wat hij
moest zeggen. Grace wachtte niet op zijn reactie. Ze stond op en
liep achter hem aan de voordeur door. 'ik heb vandaag geen college,
maar ik wil wel een heleboel dingen vragen. Ik dacht dat u me
misschien wel zou willen helpen.'
'Wat studeer je?' vroeg
hij.
'Filosofie,' antwoordde ze.
'Ah, de filosofie biedt nooit
bevredigende antwoorden, alleen maar vragen.'
'Maar is het niet opwindend om te
ontdekken hoeveel vragen er zijn? We zouden wel eeuwig door kunnen
gaan met vragen stellen. Kunnen we niet ergens naar een veldje gaan
en daar gaan zitten? Het wordt warm vandaag. Een warme nazomerse
dag. We kunnen het er maar beter nog even van nemen voordat de
herfst eraan komt. Trouwens, u hebt een lekker luchtje op.'
Louis vond Grace verfrissend
onvoorspelbaar. Met een glimlachje om zijn mondhoeken stuurde hij
zijn oude Morris Minor de stad uit, naar waar de wegen smal en
kronkelig waren, en de kleine groene velden weelderig en
uitnodigend, omrand door de grijsstenen muurtjes die al eeuwen wind
en regen hadden doorstaan. Grace vermaakte hem met haar verhalen
over Argentinië, herinnerde hem aan de lelijkheid van tante Hilda
en de behoeftigheid van haar dochter Nelly, tot hij hardop moest
lachen. 'Mis je Argentinië?' vroeg hij, terwijl hij zijn ogen
afveegde.
'Toen ik vertrok had ik gedacht
van wel. Maar nu hoor ik hier. Ik zou wel graag een keer terug
willen gaan. Natuurlijk zal het dan allemaal heel anders zijn. Een
paar jaar geleden is oma overleden, en toen oudtante Edna. Oudtante
Hilda woont nog wel ergens, maar die is nu zo oud dat ze
waarschijnlijk is versteend - letterlijk, bedoel ik. Je
persoonlijkheid komt uiteindelijk altijd tot uiting in je
gelaatstrekken, daar ontkom je niet aan, dus moet ze nu wel van
steen zijn. Maar ik zou wel eens terug willen, alleen maar vanwege
vroeger.'
Ze vonden een stukje bos aan de
rand van een beekje en gingen zitten op de plaid die Louis in een
oude kist in zijn hal had gevonden. De zon scheen door de bladeren
en maakte bewegende patronen op het gras als van een caleidoscoop.
Grace trapte haar schoenen uit en strekte haar benen. 'Kunt u al
die bosgeesten zien?' vroeg ze, en ze lachte met kinderlijke
vreugde. 'Dit is een prachtige plek. Wat slim van ons dat we die
gevonden hebben.'
'Ieder ander zou denken dat je
gek bent,' zei hij grinnikend. 'Mensen hebben mij ook mijn hele
leven als gek beschouwd.'
'O ja?'
'Ja. Tegenwoordig is men veel
toleranter tegenover degenen die anders zijn, maar in mijn tijd
moest je net zo zijn als de rest. Het was allemaal erg star.'
'Ik ben al van jongs af aan
anders geweest. Geen enkel ander kind had geestenvriendjes
zoals ik. Natuurlijk hadden ze die wel, want we hebben allemaal
gidsen, alleen konden ze ze niet zien. Mensen zijn bang om te
geloven in wat ze niet kunnen zien.'
'En dat is nogal dom, gezien het
feit dat we omgeven zijn door dingen die we niet kunnen zien en
waarvan het bestaan door de wetenschap is bewezen, zoals
radiogolven.'
'Hebt u zich ooit afgevraagd hoe
de wereld is ontstaan? Waaroir bent u degene die u bent? Als u niet
uzelf was, wie zou u dan zijn: Wat zou u zijn? Zóu u er wel zijn?'
Toen haar oom haar weer fronsend aankeek, dit keer geamuseerd,
vervolgde ze haastig, met oger die groot waren van opwinding: 'De
meeste mensen gaan te zeer op in hun eigen wereldje om zich zulke
dingen af te vragen. Ze beschouwen de regen en de zon als
vanzelfsprekend zonder zichzelf vragen te stellen over het waarom.
Waarom hebben we minder tijd terwijl de wetenschap toch al die
slimme apparaten heeft uitgevonden om ons méér tijd te geven? Neemt
u wel eens de tijd om in het gras te gaan liggen en omhoog te
kijken naar de ruimte en u dingen af te vragen over de eeuwigheid?
Doet u dat wel eens?'
Louis grinnikte. 'Jij zit echt
vol vragen.'
'Maar ik heb de tijd niet om ze
te beantwoorden,' antwoordde ze gefrustreerd.
'Nou,' verzuchtte hij
toegeeflijk, 'laten we maar beginnen bij de eerste vraag. Hoe
luidde die ook alweer?'
'Hebt u zich ooit wel eens
afgevraagd hoe de wereld is ontstaan?'
'Ah, dat is een moeilijke. Maak
die fles wijn maar eens open - goed zo. Wijn smeert de radertjes in
mijn hersenen en zet ze in beweging, en die hebben jaren niet meer
gedraaid.'
Louis en Grace lagen op hun rug
omhoog te kijken naar de bewegende bladeren die boven hen
schemerden terwijl het briesje over hun nerven kietelde en ze liet
dansen. Met het vuur van filosofen uit vervlogen tijden en met de
humor van studenten die voor hi eerst een existentiële reis gaan
maken, zetten ze vraagtekens bij hun bestaan. De wijn maakte hun
tong en keel los, en ze lachten die vanuit hun buik tot die pijn
deed van vrolijkheid. Toen de avond schaduwen begonnen te lengen,
keek Louis op zijn horloge en realiseerde zich dat het al etenstijd
was. 'Ik had twee mandjes met moeten nemen, eentje voor de lunch en
eentje voor het diner; dan hadden we een tent op kunnen zetten en
de hele nacht door kunnen gaan,' zei ze terwijl ze de
picknickspullen inpakte. Louis borg alles in de achterbak van de
auto en wilde net instappen toen ze hem het bosje gele boterbloemen
aanbood. 'Dit zijn bloemen die gelukkig maken,' zei ze met een
grijns. 'U moet ze op uw piano zetten om u eraan te herinneren dat
u vrolijke melodieën moet spelen.'
Hij pakte ze van haar aan en
herinnerde zich zijn droom en haar lach die hem helemaal had
vervuld. Zo vol had hij zich in heel lange tijd niet gevoeld.