HOOFDSTUK 10
Jonathon bleef op veilige afstand achter haar staan, zijn stem was heel kalm. „Ik denk niet dat je je zorgen hoeft te maken om Lance. En je kunt hem niet als een of andere misdadiger behandelen. Je... "
„Ik wil niet meer over Lance praten. Hou er nou maar over op. " Hannah vond een plekje waar ze net haar voeten kon neerzetten tussen de sneeuwhopen, en duwde tegen de garagedeur. Toen deze ineens openschoot, voelde ze haar voeten onder zich vandaan glijden en ze viel zijwaarts in de sneeuw.
Meteen voelde ze twee sterke armen om haar middel die haar overeind trokken.
Voor Hannah in de gaten had wat er gebeurde, werd ze tegen Jonathons borst aan gedrukt. Toen ze haar vuisten wilde optillen om hem te slaan, drukte hij haar nog steviger tegen zich aan, zodat haar armen hulpeloos tussen hun lichamen in geklemd zalen.
„Laat me los!" schreeuwde ze.
Jonathon was echter veel sterker dan hij er uitzag. Hoe meer Hannah zich verzette, des te steviger hield hij haar vast.
Ze hield haar hoofd achterover en keek recht in zijn diepblauwe ogen. „Laat me alsjeblieft los, " zei ze buiten adem.
„Als ik dat doe, val je languit in de sneeuw. " Er verschenen pretlichtjes in zijn ogen.
Hannah probeerde weg te kijken, maar ze slaagde er niet in haar hoofd af te wenden.
„Laat... me... los. "
Ze wist zeker dat Jonathon het bonzen van haar hart tegen zijn borst moest kunnen voelen. Er speelde een glimlach rond zijn mondhoeken.
Hannah bloosde.
Het volgende ogenblik voelde ze Jonathons lippen zachtjes op haar haar... haar voorhoofd. Hij kuste het puntje van haar neus.
„Jonathon... "
Ineens waren zijn lippen op de hare, warm en zacht en vasthoudend. Hannah hapte naar adem en sloot haar ogen.
„Je trilt helemaal, " zei Jonathon zacht. „Heb je het koud?"
Hij kuste haar opnieuw. Haar lippen, en toen haar kin, en daarna gleed zijn kus langzaam langs haar hals naar beneden. Hannah had het gevoel dat haar lichaam in brand stond. Ze wilde hem slaan, ze wilde huilen en ze wilde...
„Zullen we nu maar die kachels gaan halen?" stelde Jonathon plotseling voor. „Ik denk... dat we dat misschien... maar beter kunnen doen. " Hij deed een stap naar achteren.
Hannah wist zich geen houding te geven. Ze draaide zich abrupt om en probeerde niet door de deur te vallen.
„Nou, waar zijn die kachels?" Jonathon sloeg zijn handen tegen elkaar in een poging ze warm te krijgen. „Het lijkt hier wel een koelcel. "
„Ja, het is hier ijskoud. " Haar stem trilde. Verdoofd knipte Hannah de zaklantaarn aan en begon
zich een weg te banen over dozen en hopen oude rommel. „Je kunt beter hier blijven. Anders bezeer jeje nog. "
„Bedankt voor de waarschuwing. " Met een grimas liet Jonathon zich op de voorbumper van de stationcar zakken. „Wees jij ook maar voorzichtig, " riep hij Hannah achterna. „Ik weet niet zeker of ik je wel naar huis kan dragen. "
,,Ik denk niet dat ik dat zou willen. "
Tot Hannah's verbazing hoorde ze hem grinniken.
„Wat is er zo leuk?"
„Jij, " zei Jonathon.
„Hoezo, wat deed ik dan?"
„Helemaal niets. "
Hannah wist niet of ze moest lachen of boos moest zijn. Ze begon dus maar het gedeelte van de garage waar haar vaders werkbank stond, te doorzoeken en keek achter kisten en onder dozen.
„Misschien moet je jullie auto maar eens starten en een poosje laten lopen, " stelde Jonathon voor. .. Alleen maar zolang we hier zijn. Dan weten we tenminste zeker dat hij het nog doet. "
Hannah zocht verder. „Voor het geval je het nog niet hebt gemerkt, ik denk niet dat we er erg ver mee komen. "
„Als de motor het laat afweten, kun je er helemaal niet meer mee rijden. "
Hannah voelde afwezig in haar jaszakken. „Geen sleutel bij me, dus ik kan hem niet starten. "
„Waar ligt die dan? Dan ga ik straks wel even terug, hoor. "
„Misschien in mijn tas... en er is een reservesleutel in de... " Hannah hield net op tijd haar mond. Ze liet een doos op de grond vallen en hoorde Jonathon zachtjes lachen.
„Voor het geval jij het niet hebt gemerkt, ik denk dat ik ook niet erg ver zou komen, zelfs al was ik een autodief. "
Hannah ging verder met zoeken alsof ze hem niet gehoord had. „Ik zie ze niet, " zei ze op het laatst. Ze draaide zich teleurgesteld om. „Ik weet zeker dat die kachels hier ergens moeten zijn. "
„Hoeveel?"
„Vier, geloof ik. Ik heb alleen geen idee waar mijn vader ze heeft neergezet, maar... "
Ze zweeg toen de garagemuren wild begonnen te schudden. De wind huilde zachtjes door de kieren, en boven hen boog het dak krakend door.
„Eh... misschien kunnen we beter hier weggaan, " opperde Jonathon, maar Hannah pakte de volgende doos.
„Niks aan de hand, " stelde ze hem gerust. „Onze garage is sterker dan hij er uitziet. Dat hoop ik, tenminste. "
„Ik ook. "
Jonathon ging staan en ze hoorde hem achter zich bewegen. Hij strompelde langzaam over de betonnen vloer, pakte dingen op en zette ze weer neer.
„Hoe oud is dit bouwwerk, trouwens?" vroeg hij nieuwsgierig.
„De garage? Geen idee. Maar het huis is ruim honderd jaar oud. " „Dat dacht ik al. Het is een prachtig huis. Het heeft karakter. "
„En het zit vol geluiden. Het kraakt en kreunt de hele tijd. Toen we hier pas woonden, was Steffie ervan overtuigd dat het spookte. "
„En jij?"
Hannah fronste haar voorhoofd. „Het zou kunnen, denk ik. Er zijn hier mensen doodgegaan. "
Het was een tijdje stil. Ze hoorde Jonathon in de schaduw bewegen.
„Weet je wat er met ze is gebeurd?" vroeg hij.
Hannah zweeg even en probeerde het zich te herinneren. „Ze werden geloof ik vermoord. Door iemand uit hun familie. Hun zoon misschien? Maar de makelaar zei dat dat jaren geleden was. "
Jonathons stem kwam zachtjes naar haar toe gedreven. „Ik denk dat een hoop oude huizen zo'n soort geschiedenis hebben. "
„Mijn ouders vonden het wel romantisch, " vervolgde Hannah. „Een huis met een eigen verhaal, bedoel ik. Ze hadden meteen al enorm veel zin om hier de boel te verbouwen. Inmiddels hebben ze een hoop gedaan, maar er is zoveel te doen. Sommige kamers op de eerste verdieping kunnen we nog steeds niet gebruiken omdat er gaten in de muren zitten en de bedrading een zootje is. "
„Tja... het wordt uiteindelijk waarschijnlijk wel heel mooi. "
Hannah zocht weer verder. Ze hoorde dat Jonathon iets liet vallen en zacht vloekte.
„Er staan hier wel veel spullen, " merkte hij op.
„Geen wonder dat je die kachels niet kunt vinden. Als je iets zou willen verstoppen, zou niemand het ooit vinden. "
Hannah moest lachen. „Steffie heeft hier van de zomer een geit verborgen. "
„Een geit?"
„Ze wilde hem als huisdier, maar het mocht niet van mijn vader. "
„Heeft hij de geit gevonden?"
„Ja, wat dacht je! Geiten staan niet bepaald bekend om hun heerlijke geur. "
Jonathon lachte. „Mijn broertje is ook zo. Hij raakt altijd in moeilijkheden. "
„Heb je broers en zussen?"
„Vijf. Ik ben de oudste. "
Hannah keek over haar schouder naar hem. „Ging je dit weekend naar ze toe?"
„Ik heb gisteren zelfs vrij genomen van mijn werk om op tijd te kunnen vertrekken. Ik dacht dat ik het slechte weer voor zou blijven. Maar helaas. "
Hannah keek hoe hij een stel oude banden in een hoek inspecteerde. „Sorry, " zei ze ten slotte.
„Waarvoor?" Jonathon ging rechtop staan en keek haar verbaasd aan. „Als je ons niet had binnengelaten, waren Lance en ik nu een paar bevroren lijken. "
Hannah draaide zich om en zocht verder. „Waar werk je?"
Er viel weer een lange stilte. Uiteindelijk zei Jonathon: „Ik werk niet zozeer op één plek. Ik werk in de bouw, dus... nou ja... het kan elke dag verschillen. " „In de bouw?"
„Vind je dat raar?"
„Nee, " zei Hannah snel, „ik bedoelde alleen... "
„Wat?"
„Dat je er... eh... niet als een bouwvakker uitziet. "
„Hoe ziet een bouwvakker er dan uit?"
„Ik bedoelde niet... "
„Tatoeages en enorme spieren? Vergis je niet, ik loop niet altijd mank. "
Hannah kreeg een kleur van schaamte. Ze herinnerde zich maar al te goed hoe sterk hij was, en ze veranderde gauw van onderwerp. „Waar woon je?"
„In een caravan. Wat is dit, een interview of zo?"
„Ik bedoel, in welke stad?"
„Dat zei ik toch net, " zei Jonathon op nonchalante toon. „Dat wisselt. Hé, kom eens, ik geloof dat ik die kachels heb gevonden. "
Hannah baande zich een weg naar hem toe.
Jonathon wees naar het plafond. Stevig ingeklemd lussen de balken zat het onderwerp van hun zoektocht, en Hannah wierp Jonathon een dankbare glimlach toe.
„Te gek! Hoe krijgen we ze nu naar beneden?"
„Geen probleem. Ik spring gewoon. " Hij grijnsde en Hannah lachte terug.
„Er moet hier ergens een ladder zijn, " zei ze. „Als ik hem nou maar kan vinden. "
Naast haar raapte Jonathon een bezem op en begon tussen de balken te porren.
„Misschien kunnen we ze naar beneden stoten. Ik kan op een van die kisten gaan staan. " „Nee, niet doen. Dan bezeer je je. "
„Ze zitten stevig vast, " mompelde Jonathon. „Ik snap niet hoe je vader ze daar gekregen heeft. "
„Hou jij de zaklantaarn nou maar vast en geef mij die bezem. "
Jonathon porde nog een laatste keer naar het plafond. In het bleke schijnsel van de zaklantaarn zag zijn gezicht spierwit, en Hannah werd kwaad op zichzelf dat ze dat niet eerder had gemerkt.
„Laten we maar teruggaan naar binnen, " stelde ze voor. „Misschien kan Lance de kachels halen. Jij moet rusten. "
„Ik voel me anders prima. "
„Ja hoor. " Hannah keek hem verwijtend aan. „Je ziet er ook zo goed uit. Haast net zo wit als de sneeuw. Je hebt veel te lang op dat been gestaan. "
„Ik ben alleen... duizelig. " Jonathon keek beschaamd. „Sorry. Ik moet even bijkomen. "
„Hier, ga zitten. "
Hannah sloeg haar arm om hem heen, en hij leunde zwaar op haar. Ze vroeg zich af wat ze moest doen als hij flauw zou vallen en keek om zich heen naar een plek waar hij zou kunnen zitten.
Ineens knikte Jonathon naar de andere kant van de garage. „Wat dacht je van de auto?"
„Goed idee. " Hannah leidde hem onmiddellijk naar de stationcar, waarbij ze hem half over de hopen rommel sleepte. Ze keek omlaag naar zijn been en zag vers bloed door zijn spijkerbroek sijpelen. „O Jonathon, je bloedt weer. "
„Ik voel het. " Hij lachte zwakjes.
Eindelijk waren ze bij de auto. Hannah liet Jonathon tegen de zijkant van de auto zakken. „Wacht hier even. "
„Maak je maar niet ongerust, ik loop niet weg. "
„Als je gelijk naar me geluisterd had, was dit niet gebeurd. "
Jonathon probeerde berouwvol te kijken, maar Hannah zag dat hij pijn leed.
Ze rukte het voorportier open. Op hetzelfde ogenblik gleden haar ogen over de voorstoel en ze voelde hoe ze verstijfde.
Wat was dat? Dat bloederige hoopje, helemaal aan stukken gereten.
Het duurde verscheidene seconden voordat ze besefte dat het ding eens een trui was geweest... en nog wel een van haar.
Met een trillende hand tilde Hannah voorzichtig de rand van de mouw op.
Er rolde iets uit.
Het was nog bloederiger en nog erger gehavend dan de trui.
Met een gil sprong Hannah achteruit toen de glazige ogen van de rat haar aanstaarden.